Rivieren in Perzië
Economische Kroniek
Grillig en vol verras
singen, zooals daar
de heele natuur
De Duitsche vrees voor luchtaanvallen.
WILDE RIVIEREN. VLOTTEN VAN OPGEBLA
ZEN SCHAPEVELLEN. POLITIEKE
STRIJD OM EEN WATERWEG.
OUDE KUIPERIJEN EN
NIEUWE TIJD.
(Van onzen reizenden correspondent).
TEHERAN, 2 Februari.
VELE rivieren heeft Perzië, maar gedurende
het grootste deel van het jaar kan men het
land doorreizen zonder er bijna een enkele
te zien te krijgen. De meeste rivieren zijn hier gril
lig, nukkig, vol verrassingen, zooals de heele natuur.
Ze drogen uit en slechts weinige maanden van het
jaar bevatten ze water, doch dan ook meestal in ge
weldige hoeveelheden. Wilde stroomen worden deze
rivieren dan en menigmaal sleepen ze bruggen me
de en treden ze buiten hun oevers. Onberekenbaar
is dan de kracht van deze rivieren, die in den loop
der eeuwen hun bedding door den bodem hebben
geploegd. Op de groote automobielwegen zijn thans
vrijwel overal bruggen gebouwd, maar op de minder
belangrijke wegen is dit nog niet het geval en daar
moet de reiziger in den tijd, dat het water hoog is,
een doorwaadbare plaats zoeken en anders gebruik
maken van een soort vlotten, waarbij het voornaam
ste drijfvermogen wordt geleverd door opgeblazen*
schapevellen. Eenige weken slechts blijft in de mees
te rivieren het water vloeien en daarna is er geen
druppeltje meer over. Bijna overal evenwel hebben
boeren een soort eenvoudige onderaardsche kanalen
gegraven, waardoor ze het land toch nog eenigszins
kunnen bevloeien, wat noodig is in deze streken,
waar in den zomer vrijwel nooit regen valt.
Voor de scheepvaart hebben deze rivieren natuur
lijk niet de minste beteekenis en in geheel Perzië be
staat slechts één rivier, die steeds in zijn beneden
loop voldoende water bevat en dat is de Karoen-ri-
vier, die in de omstreken van Ispahan ontspringt
en uitmondt in de Chatt-el-Arab, den grooten stroom,
welke wordt gevormd door de samenvloeiing der
twee machtige rivieren, den Tigris en den Euphraat
Vanaf het punt, waar hij in de Chatt-el-Arab valt,
is de Karoen voor weinig diepgaande stoomschepen
bevaarbaar tot het dorp Ahwaz, een afstand van een
kleine honderd kilometer, doch met niet heel veel
moeite zou deze rivier nog eens een: kléine honderd
kilometer bevaarbaar kunnen worden gemaakt en
wel tot de stad Sjoester. Daarvoor zou men alleen
enkele zandsteenrotsen in de rivier moeten laten
springen, een werk, waarmede men in afzienbaren
tijd ook zal beginnen.
Tegelijk wil men dan ook andere kunstwerken
tot stand brengen, die het mogelijk zullen maken
een groot, vroeger zeer vruchtbaar gebied weder
nieuwen rijkdom te schenken, door betere bevloeiing.
De Karoen, die in het voorjaar, als de sneeuw op
het Perzische randgebergte smelt, bijna evenveel wa
ter afvloeit als de Nijl bij hoog water, valt in de
Chatt-el-Arab bij de nu reeds bloeiende Perzische
handelsstad Mohammerah, die ook door flinke zee
schepen kan worden bereikt. Is de Karoen tot aan
de stad Sjoester bevaarbaar gemaakt en het ge
bied, waardóór de rivier stroomt, door bevloeiings
werken tot nieuwe welvaart gebracht, dan zal Mo
hammerah nog aanzienlijk in beteekenis toenemen.
Door dit alles krijgt de procedure, die tusschen
Perzië en Irak voor den Volkenbond wordt gevoerd
over enkele grensvraagstukken, haar bijzondere be
teekenis. Wordt Irak in het gelijk gesteld (wat me
intusschen hoogst onwaarschijnlijk voorkomt), dan
wordt voor Perzië het gebruik van den eenigen wa
terweg uit het land naar zee in hooge mate be
moeilijkt. Tevens zou aan de zoo bewonderenswaar
dige, krachtdadig doorgevoerde ontwikkeling van
het Perzische rijk een hoogst ernstige belemmering
in den weg worden gelegd. De scheepvaartverbin
ding van de Perzische handelsstad Mohammerah
met de Perzische Golf en dus met de rest der we
reld, is alleen mogelijk door de Chatt-el-Arab, die
vanaf Mohammerah de grens tusschen Perzië en
Irak vormt.
Volgens de algemeen internationaal geldende be
ginselen zou hier de grens tusschen de beide landen
dus loopen door het midden van de vaargeul, zoo
dat do helft van de rivier Perzisch, de andere helft
Iraksch zou zijn. Irak meent echter aanspraak te
kunnen maken op de geheele rivierbreedte, zoodat
De Chatt-el-Arab nabij Mohammerah.
de grens tusschen beide landen dan zou loopen op
den linker Perzischen oever, waardoor elk schip, dat
Mohammerah verlaat en zelfs elk schip, dat aan
den Perzischen oever ligt, zich op Iraksch grond
gebied zou bevinden. Bij zijn aanspraken beroept
Irak zich op onderhandelingen over een verdrag
tusschen Perzië en Turkije in 1913 en 1914, waarbij
de geheele rivierbreedte van de Chatt-el-Arab, voor
zoover deze tusschen Perzisch en toen Turksch,
thans Iraksch gebied stroomt, aan Turkije zou zijn
toegewezen. Het tegenwoordige Irak was voor den
wereldoorlog een deel van Turkije en Irak is hier
dus in de Turksche rechten getreden, alleen dit ver
drag, waarop Irak zich beroept, is nooit van kracht
geworden, om te beginnen al, omdat het toenmalige
Perzische parlement er nooit zijn goedkeuring aan
heeft gehecht.
Trouwens, ook Turkije heeft het nooit erkend. In
dit ontworpen, maar nimmer van kracht geworden
verdrag werden ook andere grensvraagstukken be
slecht, die niet Irak, maar ook na den oorlog nog
Turkije aangingen en Turkije heeft na het sluiten
van den vrede, bijzondere onderhandelingen met
Perzië geopend om een regeling te treffen betreffen
de deze vraagstukken, daarmede te kennen geven
de, dat het verdrag, waarop Irak zich nu beroept, in
werkelijkheid niet bestond. Doordat dit het stand
punt is en was van de Turksche regeering, valt elke
rechtsgrond bij de Iraksche aanspraken weg, daar
Irak bij dit grensgeschil immers aileen op kan tre
den als opvolger in zekere gebieden van Turkije.
"Vreemd en onprettig doet dat beroep van Irak op
dat oude verdrag (dat nooit rechtskrachtig werd)
aan. De onderhandelingen die toen werden gevoerd,
gingen niet alleen tusschen de twee betrokken par
tijen, Turkije en Perzië, doch ook Rusland en Enge
land bemoeiden zich ermede als „bemiddelaars".
Perzië wenschte toen de zaak te brengen voor het
Internationale Hof van Justitie te 's-Gravenhage of
arbitrage in te roepen, maar Engeland en Rusland
hadden daarnaar geen ooren. Reeds een half dozijn
jaren tevoren hadden zij immers een verdrag ge
sloten, waarbij ze onder elkander Perzië verdeelden
in twee „invloedssferen", zonder dat hierover de
meening van Perzië was gevraagd. In verband hier
mede toonden de Engelschen zich volkomen onver
schillig wat aanging de Noord-grens van Perzië, ter
wijl de Russen ten opzichte van de Perzische zuid
grens den Engelschen de vrije hand lieten. In naam
werd er onderhandeld tusschen Turkije en Perzië,
met bemiddeling van Engeland en Rusland, maar
de beslissing inzake de eigenaardige grensregeling
aan de Chatt-el-Arab werd te Londen genomen door
de Engelsche regeering en een vertegenwoordiger
van den Turkschen sultan. Het oordeel van Perzië
werd hierbij niet eens gevraagd en de toen genomen
beslissing kan dan ook niet de minste rechtskracht
hebben.
Sedert is er in de wereld dan toch wel het een
en ander veranderd, al is het niet zooveel als idealis
ten hadden gehoopt. Een sterker internationaal
rechtsgevoel is ontwaakt en al is de invloed van
Een brug nabij Ispahan.
den Volkenbond dan niet zoo groot als in het belang
der geheele menschheid wenschelijk zou zijn, toch
geeft hij een zekere waarborg, dien we ook weder
niet mogen onderschatten. Eigenaardig is het, dat
thans Irak voor deze hooge rechtsorganisatie komt
met een beroep op onderhandelingen, die ons, Euro
peanen, niet anders kunnen geven dan een gevoel
van schaamte, daar ze herinneren aan politieke me
thoden, welke in strijd zijn met het eenvoudigste
rechtsbesef.
De millioenen dooden, die in drie werelddeelen ge
vallen zijn, hebben ons rechtsbesef toch wel een
weinig helpen ontwikkelen.
Doch er is nog iets anders: het huidige Perzië is
niet meer het Perzië van twintig jaar geleden, waar
mede men kon onderhandelen: bij u, met u en zon
der u. Niet meer kan men Perzië verwijten hopeloo-
ze wanorde, omkoopbaarheid van den hoogsten tot
den laagsten, gebrek aan organisatie, gebrek aan
beschavingsarbeid. Sedert Reza sjah Pachlevi, het
lot van het land in handen heeft genomen, heeft
Perzië een ontwikkeling doorloopen, die de gunstig
ste verwachtingen van den grootsten optimist verre
heeft overtroffen. Er is hier geen werk van jaren,
maar werk van eeuwen gedaan.
Men mag niet uit het oog verliezen, dat het grens
geschil Irak-Perzië niet slechts betreft een zeker
aantal vierkante kilometers, maar meer nog is een
vraag van hooger recht en nauw verband houdt
met-de ontwikkelingsmogelijkheden van Perzië. Dit
land heeft voor zijn verdere ontplooiing vrijen adem
noodig, een open poort langs zijn eenige in winter
en zomer bevaarbare rivier naar de Perzische Golf.
Het internationale recht en de belangen van Perzië
zoowel als die van alle landen, die bereid zijn op
den voet van gelijkheid met Perzië in handels- en
andere verbindingen te treden, wijzen in dezelfde
richting.
J. K. BREDERODE.
Betere voorlichting der plattelandsbevol
king Inzake den luchtoorlog.
Berlijn. Het orgaan voor landelijk zelfbestuur
wijst op de noodzakelijkheid, dat vooral de lande
lijke gemeenten en het platteland beschermd worden
tegen de gevaren van luchtaanvallen.
Rekening dient te worden gehouden met de mo
gelijkheid, dat juist ook landelijke streken blootge
steld zullen worden aan luchtaanvallen.
Deze luchtaanvallen kunnen een tweeledig dool
hebben. Op de eerste plaats kan men door het ver
oorzaken van groote branden een paniek onder de
bevolking willen verwekken en door verwoesting
van den geboortegrond het krachtigste deel van het
strijdende leger pogen te verontrusten.
Op de tweede plaats zouden zulke aanvallen de
vernietiging van den oogst ten doel kunnen hebben.
Het in brand steken van den oogst is, gezien het
Duitsche klimaat, niet mogelijk. De aanval zou
evenwel gericht kunnen worden tegen den reeds
binnengehaalden oogst en zou, een dubbel gevaar
opleveren.
Om de landelijke bevolking ten aanzien van deze
gevaren ie rechter tijd voor te lichten, zal de lucht
afweer der civiele bevolking ook tot de landelijke
streken moeten worden uitgebreid. Deze taak moet
men op de eerste plaats aan den rijksbond voor
luchtafweer overlaten. Iedere bestuurder van een
landelijke gemeente, die zich van zijn verantwoor
delijkheid bewust is, dient evenwel de doorvoering
van deze afweermaatregelen te bevorderen en de
rijksinstantie voor den luchtafweer te steunen, te
meer daar de vernietiging van den oogst een aange
legenheid is, welke de heele gemeenschap aangaat.
Deze steun zou o.a. hierin kunnen bestaan dat
in het gemeentehuis of in de scholen geschikte za
len beschikbaar worden gesteld voor de bijeenkom
sten van den rijksbond voor luchtafweer. Bovendien
zou het te wenschen zijn, dat de gemeentebesturen
bij alle grootere bijeenkomsten persoonlijk tegen
woordig zijn.
Het een en ander over
behoeften-bevrediging
Het is toch grappig, zoo gemakkelijk de natuur
zich soms onder een hoedje laat vangen! Daar heb
ben we b.v. de behoefte. Op het eerste gezicht zou
men denken, dat er inderdaad niets grilligers te be
denken is. Doch ziet! Daar kwam in het jaar 1853
de heer Gossen met een werkje „Entwicklung der
Gesetze des menschlichen Verkehrs". Daarin legde
hij, als 'n bekwaam economisch chirurg, de behoef
te bloot. Zijn bevindingen bracht hij tot uitdrukking
in een tweetal wetten, die ongeveer luidden als
volgt:
1, De grootte van één en hetzelfde genot neemt,
wanneer we mét de bereiding van het genot onafge
broken doorgaan,voortdurend af, totdat ten slotte
verzadiging intreedt.
2. De mensdh, aan wien de keuze tusschen verschil
lende genietingen vrij staat, wiens tijd echter ontoe
reikend is om ze zich allemaal ten volle te bereiden,
moet, indien hij zijn genot zoo hoog mogelijk wil
opvoeren hoe verschillend ook de absolute groot
te van ieder genot op zichzelve mag zijn zich
niet eerst één genot in zijn geheel bereiden, doch
alle ten deele en dat wel in zulk een verhouding,
dat de nog overblijvende grootte van ieder genot
op het oogenblik waarop hij de bereiding afbreekt,
bij allen hetzelfde is.
Deze stellingen, die langen tijd nergens weerklank
vonden, werden later opnieuw „ontdekt" door ver
schillende andere economen, Menger, Bates Clark,
Stanley Jevons en voerden toen, verrijkt met eenige
toevoegingen tot de zoogenaamde grenswaarde
theorie. Die aanvulling kwam voor een goed deel
daarop neer, dat de beteekenis van een herhaalde
behoeftenbevrediging, onmiddellijk op de eerste vol
gend, lager wordt geschat dan die eerste.
In hoofdzaak met deze wapenen toegerust tracht
nu de econoom het waardeverschijnsel te verkla
ren.
Is de praktijk wel zoo eenvoudig als de
theorie leert?
Wanneer men in aanmerking neemt de warboel,
die overal op de wereld heerscht, waarin noch door
de experimenten van Roosevelt, noch door die van
Hitier tot dusverre eenige verbetering werd ge
bracht, terwijl beiden zich toch zonder eenigen twij
fel zullen hebben laten bijstaan door de knapste
economen, welke hun respectieve landen konden op-
wijzen, dan is de vraag niet ongewettigd: „Is alles
wel zoo eenvoudig als de economie dat soms meent
te mogen veronderstellen
Wanneer we de bovenaangehaalde conclusies van
de economische wetenschap wat nader bekijken, dan
is daarin één ding, wat ons moet frappeeren.
Is het niet verwonderlijk, zoo mag men zich af
vragen, dat de wetten alleen maar rekening hou
den met een voortdurend afnemen van het genot of
van de behoefte. Men zou bijna geneigd zijn te den
ken, dat er geen toename is, dat die in ieder geval
van zeer ondergeschikten aard is. De grootte van
eenzelfde genot neemt, bij voortdurende bevrediging,
gedurig af. En een herhaalde behoeftenbevrediging
wordt lager geschat.
Het moet duidelijk zijn, dat deze wetten, ook in
dien ze op zichzelf juist zijn, toch altijd onvolledig
zijn.
Immers, waar afname is, moet ook toename zijn.
In de wetten over de grenswaarde zit
een opvallende beperking.
In de geciteerde wetten vinden we overigens een
zéér opvallende beperking, die er op zou kunnen
wijzen, dat de ontwerpers toch niet heelemaal zeker
van hun zaak waren. Men zou bijna geneigd zijn te
denken aan het bij voorbaat scheppen van een argu
ment, waarmee evontueelo bestrijders van het lijf
kunnen worden gehouden, wanneer men een zin
snede leest als: „een behoefte „onmiddellijk" op de
eerste volgend."
„Onmiddellijk is stellig een heel rekbaar begrip
en daarom als toevoeging uiterst zwak. Bovendien is
het blijkbaar soms van vrij langen duur. Zoo lees
ik bijvoorbeeld in Exkurs X van de Positive Theorie
des Kapitals van den bekenden economischen schrij
ver Böhm—Bawerk:
„Ik helb b.v. voor 10 jaar eens de Matterhorn be
stegen en toen, zooals ik me heel goed herinner,
„daarin een groot genot gevonden. Ik heb echter
„sindsdien en ook nu niet de geringste begeerte de
„bestijging te herhalen. De ontbrekende en mis
schien zelfs negatieve intensiteit van do begeerte
„om te herhalen moest, enz."
Het „onmiddellijk" zooals hieruit blijkt, zou zich
dus kunnen uitstrekken over een periode van 10
jaar.
Een tweede bevredeglng kan wel een
grooter genot opleveren.
Dat overigens een tweede bevrediging een grooter
genot kan opleveren dan een eerste, dus van grooter
waarde kan zijn, geeft onze Nederlandsche hoog
leeraar C. A. Verrijn Stuart volmondig toe. De con
clusie waartoe hij dan verder komt, is echter een;
wat wonderlijke.
In noot 1) op blz. 122 van „De Grondslagen der
Volkshuishouding" schrijft hij: „Dat, in vrij zeld-
„zame gevallen en ook dan toch slechts binnen ze
kere grenzen, het genot van opvolgende bevredi-
gingen grooter is dan van voorafgaande, dat dus
„de daling der arabisohe cijfers soms door een tijde-
„lijke stijging wordt vervangen, is een verschijnsel,
„hetwelk in een slechts de hoofdpunten schemati
serende voorstelling mag worden verwaar
loos d".
Inderdaad! Het is een wonderlijke wetenschap, d i e
verschijnselen waarneemt, deze
echter zonder meer als onbelangrijk kwalificeert en
dus voor het gemak verwaarloost!
Uitzonderingen bevestigen den regel, zegt het
spreekwoord. Maar de volksmond kan sarcastisch
zijn. Dat het moeilijk is regelen op te stellen, waar
op geen uitzonderingen zijn, is juist. Maar dat komt
omdat de regel niet deugt. Een regel, die uitzonde
ringen kent, is geen regel.
Juist van de uitzonderingen valt veel te
leeren.
Mijne inziens zou het niet kwaad zijn geweest, aan
de uitzonderingen wat meer aandacht te besteden.
Te meer waar de practische gang van zaken in de
maatschappij ons meer dan afdoende leert, dat de
economie nog lang niet alles verklaart. Ik wil hier
mee niet zeggen, dat iedere uitzondering onherro«»*
pelijk tot een beter opvatting moet voeren, maar de
kans is toch wel groot. Want iedere uitzondering is
een aanknoopingspunt.
Terugkeerend tot ons uitgangspunt, moet het dus
vreemd worden genoemd, dat bij de behoefte blijk
baar alleen maar de afname een voorwerp van on
derzoek schijnt te zijn geweest. Dit is op zichzelf
stellig onjuist. De natuur, die zich overal kenmerkt
door verandering in iedere mogelijke richting kan
nimmer worden begrepen door een verklaring te
zoeken in één richting. Eén richting sluit op zijn
minst reeds één andere richting in. n.1. de tegenover
gestelde, afgezien van de vraag of er nog meerdere
denkbaar zijn. Die ééne tegenovergestelde richting,
waarvan we dus zeker weten, dat ze er is. mag on
der geen voorwaarde Worden vcrwaasloosd.
Aangezien nu de economie slechts wetten kent
omtrent de afname van behoeften en om onbegrij-
nelijke redenen zich niet schiint te willen bemoeien
met de toename daarvan, willen we on deze laatste
de volgende week eens wet nad»»* inq-nnn. t«n etnrie
na te gaan, welke resultaten men op die wijze kan
bereiken.