Op de eeuwige vlucht. Phillips Oppenheim UWEELEN GRATIS SCHAGER COURANT W door De „Dame in rood", de vrouw, die Dillinger verried. te Alkmaar. MAARTSCHE OCHTEND. DE 200STE DREIGBRIEF. H-t loven van een Oostenrijksche dorpsschoonheid. SAN FRANCISCO, Maart 1935. De „Dame in rood", Anna Sage, die den Amerikaanschen bandiet Dillinger in 'n klein bioscoopje in"een voorstad van Chicago aan de politie overleverde, heeft tóch om uitbetaling van de 15.000 dollar belooning gevraagd, die zij eerst tcrwille van een anderen prijs had afgeslagen... „Maak mij leelijk „Maar miss... hoe heet U toch ook weer... miss Duddy! U bent immers jong en mooi. Het is niet in mijn eigen belang, als ik het zeg maar toch raad ik U ten sterkste af, Uw gezicht te laten ver anderen. Voor Uw man is dat natuurlijk iets an ders..." „Neen, maar ik sta er op, dat U het tóch doet! Verandert U mij zooveel mogelijk. Maak mij leelijk, maar geef mij weer een beetje rust., rust!" Met, deze woorden overhandigde zij de schoon heidsspecialiste een brief van de politie te Chicago, waaruit bleek, dat er geen bezwaar van deze zijde bestond tegen een ingrijpende verandering in haar gelaatstrekken. Er werden dus twee pelaatsoperaties uitgevoerd, waardoor twee gezichten voor altijd ten doode wa ren opgeschreven en in de plaats daarvan twee nieu we werden geschapen! Aan Anna Sage alias mrs. Duddy Het was vrijwel een onmogelijkheid de beide men- schen van vroeger thans nog te herkennen uit deze nieuwe gezichten. En toch kwam eenige dagen nó. deze operatie bij Anna Sage een brief binnen, met het adres: „Anna Sage, alias Mrs. Duddy." „Wij hebben," aldus luidde het schrijven, „jou en je John tóch herkend! Do verandering van je uiter lijk helpt je niets! We zullen je spoedig te pakken nemen. Daar kun je van op aan! Wellicht reeds zéér spoedig!" Dat was precies de tweehonderste bedreiging, die Anna Sage sedert dien noodlottigen dag ontving, toen zij... Wel de heele wereld heeft immers over haar gesproken en geschreven: de Anna Sage met het veranderde gezicht thans Mrs. Duddy is nie mand anders, dan de „Dame in rood" ongetwij feld een van de bekendste vrouwelijke avonturiers van de wereld! Avonturierster niet in de eerste plaats als „Da me in rood", maar ook reeds vroeger gedurende haar langen levensloop, meestal op het/hellende pad der misdaad. Van boerenmeisje tot cocaïne-smokkelaarster. In Roemenië in een armoedig, klein dorpje bij dé IJzeren Poort, kwam Anna Sage ter wereld. Als een klein, schreeuwend bundeltje maakte zij de groote reis over den oceaan. In do benauwde lucht van een gaarkeuken voor marktkooplieden te Chicago groei de zij op tot een buitengewoon mooi meisje! Zij wist zich te verheffen boven het „milieu", waar in zij eerst geleefd had; zij werd een „elegante da me", die de bekendste mannen van Chicago onder haar vrienden rokende... Toen begon zij bedwelmende middelen te smokke len en weldra stal zij de portefeuilles, de dikke portefeuilles van de groote en kleine dollarkoningen van deze stad... Tusschen meisjeshandel en juweelenroof. Toen het té gevaarlijk werd, verliet zij Chicago, ging naar New York, dan naar Washington en han delde hier onder de oogen der autoriteiten met meis jes en gestolen juweclen. In een twintigtal aanplakbiljetten stond tenslotte haar naam vermeld, als „gezocht door de politie". Inmiddels was zij getrouwd met een ouden tucht huisklant. Zij konden nooit ergens lang blijven. En pas toen zij in Indiana met twee duistere lokalitei ten genoeg verdiend hadden om in Chicago een ambtenaar om te koopen, waagden zij het weer naar die stad terug te kecren! „The Jungle", noemden zij hun lokaal in de Lin- coln-Avenue. In werkelijkheid kon men in dit lokaal dan ook de ergste roofdieren van Chicago vinden! Zij allen, die de laatste maanden als staatsvijanden no. 1—5 door de politie gedood werden, waren klant bij haar. Terug naar Roemenië Ook de beruchte Dillinger kwam bij nacht en ne vel, door een achteringang, naar Anna Sage. Hij kwam zelfs nog, toen er reeds 15.000 dollar als prijs op zijn hoofd stonden. Hij lachte over de roode aan plakbiljetten op alle straathoeken! Maar Anna's oogen lachten niet. Haar hersens verwerkten een plan! Haar man bevond zich reeds een maand in arrest. Wegens een onaangenaam zaakje... iets met cocaïne... Als hij eruit kwam, zou den zij gedeporteerd worden. „Terug naar hun va derland", luidde het vonnis. Wót zou Anna Sage in het Roemeensche dorpje bij de IJzeren poort moe ten beginnen? Maar als zij nu eens... Zij dacht aan Dillinger. En toen ging zij naar de politie en deed een voorstel. De zakdoek. De rest is bekend; hoe Anna Sage in haar roode costuum met Dillinger naar de bioscoop ging, hoe zij haar zakdoek uit de zak nam en een stofje van zijn jas veegde, hoe zij in het gedrang verdween, toen Dillinger onder 27 kogels neerviel... En als prijs voor haar aandeel: vrijlating van haar- man, het schrappen van alle oude „zaakjes" terugtrekking van het deportatie-vonnis, ongehinderde uittocht uit Chicago. Thans na de 200ste dreigbrief zou Anna Sage liever de 15000 dollar hebben en een goeden pas voor de reis naar Roemenië op den koop toe! Maar de autoriteiten maken thans niet meer veel omslag met haar...! De „wrekers" van Dillinger zullen haar op zeke ren dag tóch te pakken krijgen. Zij en haar John al gaan zij thans met andere gezichten door de wereld en al houden zij zich op de stilste, afgele- genste plekjes van de Californische kust verborgen... zij zullen ééns Dillinger volgen. Rust zullen zij nooit vinden. Anna Sage is op de eeuwige vlucht... MEERVOUDIGE STRAFKAMER. ZITTING VAN DINSDAG 19 MAART. WEDEROM HET BERUCHTE ARTIKEL 218 BIS. Achtereenvolgens stonden met gesloten deuren te recht de 72-iarige particulier Joh. H. en de 34-jarige kruidenier Leonardns Christianus Josephus de W„ beiden te Egmond-Binnen en thnns in voorarrest. Aan hen was ten laste gelegd het zedenmisdrijf art. 218 bis: het plegen van niet nader aan te dui den handelingen met minderjarige personen van het zelfde geslacht. Eïsch: voorwaardelijk ter beschikking der re geering gesteld tegen den ouden Jan H. Mr. Dwars uit Hoorn, verdediger, kon zich volkomen met de zen milden eisch vereenigen. Wat den kruidenier betrof, tegen hem werd ge vorderd 10 maanden gev., wrarvan 6 voorw. met 3 proefjaren. Verdediger was mr. Herman Schol ten. I Den Helder. DE AVONTUREN VAN EEN BAKFIETS. De 35-iarige koonman, in dit goval bloemenventer, Jac. de Groot, voorheen ingezetene van het lommer rijke Bergen en thans burger van de gepantserde jutterstad Den Helder, kan gevoegelijk worden in gedeeld bij het groote leger bezitlooze scharrelaars, dat helaas ieder iaar meer in sterkte toeneemt. Toen hij nog behoorde tot de Bergenaren. die wijlen Mevr. v. ReenenVölter zoo vol toewijding laat kweelen over hun dornie klein, daar aan der duinen rand gelegen, had hij meer prozaïsch een bakfiets gehuurd van den wagenmaker Feld. tegen den civie.len huurprijs van 2 gulden per week. Aan vankelijk werd deze huur betaald, doch weldra be gon Jaeob te slabakken, als gevolg van de schrale opbrengst der bloemennegotie en was hij verplicht den heer Feld met beloften te paaien, die hij op den duur toch niet meer kon nakomem Op 4 Januari was Jacob geheel aan, den grond. Hij had zóowat geen cent verdiend en wist alsnu den dikken volkslogementhouder Andnes M. te Den Helder, 'n gewezen zeerob, te bewegen zijn bakfiets in pand te nemen voor 'n leening van 5 rijksdaal ders. Andries zou de bakfiets eenige dagen in bezit houden, doch wanneer Jacob in dien tijd de geleen de som niet had terugbetaald, plus f5 provisie voor hef risico, dan verkocht de hotellier de fiets. En zoo gebeurde bet. De beer M. verkocht, na vooraf advies van de politie te hebben ingewonnen, bet voertuig aan den brugwachter M voor f25, alsmede een vulkachel en een handkar, alles totaal ter waarde van f55. Maar de heer Feld, die geen spoor meer van zijn bakfiets terug zag, nam daarmede geen genoegen, in gezelschap van den agent der bak fietsen fabriek Posthumus ging hij persoonlijk op recherche in Den Helder waren de heeren, na lang zwerven langs Hel- der's eindelooze grachten, eindelijk zoo gelukkig om bij den logementhouder aan te landen, die na ge houden conferentie op de bovenverdieping van het hotel zou zorgen, dat de kar weer terug en in het bezit van den beer Feld kwam. Dit gebeurde echter niet en het gevolg was, dat de justitie in de. zaak werd gemengd en heden de heer Jac. de Gr. terecht stond wegens verduistering en de hotelhouder dito als verdacht van heling. De verdachte de Gr., wiens advocaat, mr. .Tudell uit Bergen, niet was komen opdagen, waarin hij geen ongelijk had, want het bleek dat zijn cliënt accoord ging om zonder verdediging de behandeling voort te doen zetten, beweerde dat bii de bakfiets bad beleend, onder de hierboven omschreven con dities, doch de heer Andries M.. juridisch bijgestaan door mr. A. Prins, verklaarde daarentegen, de bak fiets te hebben gekocht voor f 12.50, waarbij was bedongen, dat hij de fiets nog eenige dagen zou be schikbaar houden voor het geval dat de verkooper de fiets nog wilde terug koopen. Toen echter de Gr. deze voorwaarde niet nakwam, verkocht de logementhouder de fiets aan den brug wachter, na vooraf inlichtingen te hebben ingewon nen of hij daar ook kwaad mee kon. In het nadeel van de Gr. werd echter uitgespeeld, dat hij een naambord van den verhuurder van de kar bad afgesloopt, terwijl hij voorts in 1927 te Alk maar ook al eens voorwaardelijk was veroordeeld wegens verduistering. Tegen hem vorderde de Officier dan ook 2 maan den gevangenisstraf. Wat den logementhouder betrof, ook hem achtte de Officier schuldig, want toen de getuigen Feld en Posthumus hem hadden bezocht en hij hoorde dat het ging over de bakfiets, bad hij uitgeroepen: O, God. daar heb ie 't al, waaruit bleek dat het met dien handel niet geheel in orde was geweest. De Officier vorderde dan ook in dit geval twee maan den gev. Mr. Prins gaf evenwel blijk, een andere meening te zijn toegedaan. Het was absoluut „luce clarius" Wie zich vanaf heden op de abonneert, ontvangt alle in de maand Maart verschijnende nummers niet naar voren gekomen, dat zijn cliënt niet 'te* goeder trouw zou zijn geweest en stond het aller minst vast, dat de fiets door misdrijf was verkre gen op het moment, dat de transactie, die geheel het karakter droeg van 'n koop, met terugkoop en dus van civielrechterlijke constructie was, werd aange gaan. Immers, de verdachte de Gr., gebruikte de bakfiets in weekhuur en was dus volkomen vrij er als heer en meester over te beschikken. Voorts wees pleiter er op, dat deze huurder vermoedelijk al niet geheel en al ter goeder trouw was, aangezien hij do identiteitsborden van de fiets er reeds vooraf had afgesloopt. Ten slotte releveerde pleiter, dat de lo gementhouder in het bezit was van een blanco strafregister en in Den Helder gunstig bekend stond. In verband met al hetgeen pleiter had aangevoerd in het belang van zijn cliënt, concludeerde hij tot vrijspraak. Geen repliek. Den Helder. EEN RUSTTGE MIDDAGZITTING. In de middagzitting werd alsnog buiten tegen woordigheid van onbevoegden behandeld een zaak contra Dina Gezina Hendrika B., huisvrouw C. S. te Den Helder, betreffende artikel 251 bis Strafrecht. Gevorderd werd 6 maanden gevangenisstraf. Fin is. In 't Verloren Hoeksken van Het Laatste Nieuws schrijft Rannah: Ginder, uit de bocht, waar de weg zoo recht wordt, dat hij als model kan dienen voor alle averechtsche wegen, die zich bekeeren willen, verschijnt een span ploegpaarden: bruin en breed, ze vullen met hun drieën den heelen weg, waarover de morgenzon op komt, dwars door het bosch. De lucht is nog bevroren, de twaalf hoeven klinken, zes voor, zes na, twaalf hamers op steen aambeelden. De paarden gaan en zullen gaan. Op alle wegen gaan nu de ploegpaarden, vroeg in den ochtend, naar den akker, met denzelfden gang, oud als de wereld, jong als de kriekende dag. Ik zie de drie paarden afkomen, en ik zie er drie duizend, drie millioen. Drie millioen paarden koppen, die wit dampen uit zes millioen wilde neusgaten, in de Maartsche lucht van min drie graden. Twaalf mil lioen paardenhoeven hoor ik kloppen, zes millioen voor, zes millioen na, twaalf millioen hamers op stee- nen aambeelden. Ze komen af. Op het paard links zit een hoekige jonge boer, bruin, oker en roze, recht als een buiten prins, de pet opgewipt, een gefloten lied tusschen d° tanden. Mag ik mee? roep ik. Auw! roept de boer en stopt. Gij rijdt naar 't veld? vraag ik. Is 't derde paard goed genoeg voor u, vraagt hij, 't is oud en mak, en 't loopt mee voor zijn eigen verzet. Misschien kan ik nog paardrijden, zeg ik. Ge moet kompassie hebben met de oude paarden, zegt hij en springt af, en strijkt het derde paard over den nek. Ik zie nu dat het bruingrijs is en moe en de ooren dof, maar het heft den kop op en slaat de pooten en hinnikt. Er op, zegt de jonge boer; halloo Klinket. Het heet Klinket, het zal u nog wel dragen, grijp het ga reel. Ik grijp het gareel en heb het gevoel dat ik een bruinen berg beklimmen moet, dat ik sta voor een proef in athletiek, van 't cirucs, en ik val terug, roem loos. Klinket ziet mij nu ook aan met oude kom passie. Vroeger ging het vanzelf, zeg ik, als ik twaalf was en met de paarden, van Betjes naar de klave ren reed. Zet den voet op mijn handen, zegt de jonge boer, die met zijn palmen een beugel vormt. Gareel, beugel, wip Daar zit ik op den rug van Klinket. Niets gebroken? vraagt de dienstvaardige Btem beneden mij, tusschen oolijke lippen. Ik zit, zeg ik. Ik zit schrijlings op den paardenrug en voel mijn spieren rekken. Ik wist niet meer dat zoo een rug zoo iets geweldigs was, en een paardenkop van op een paardenrug gezien, zoo iets van vreemd en eeu wig fatsoen. Ik strijk er over en voel de huid even rillen. Braaf, Klinket, braafkes, maske. Mijn naam is Sjaarlewie, zegt de jonge boer die op zijn paard springt, en dit is Koenter, en in 't mid den loopt Trinke Juu! En Koenter en Trinke en Klinket, en Sjaarlewie en ik, we trekken op, ik wieg tusschen schoft en nek, paardenlucht drijft mee, we trekken op naar veld, ploeg en zon, zes hoeven klinken voor, zes hoe ven klinken na, klokslagen klepperen in den Maart- schen ochtend, die koud is en blinkt op weg en paard en in de oogen van Sjaarlewie. Ofi*> 39. Slakoff hield even op. Hij leunde achterover in zijn stoel met zijn handen op de armleuningen, zijn oogen schenen ernstig, bijna smeelcend, haar sympathie te vragen. „Kameraad Anna", ging hij voort, „wij moeten werken om die eerste generatie van onwetenden vrij te maken, maar het is op jullie het jonge intel lect van Rusland dat we een beroep doen, want anders zullen we een ontzettende mislukking ma ken van wat ik nóg beweer, dat zoo mooi begonnen is. Het is onze bedoeling niet om Rusland een land van zinnelijk stemvee te maken. We willen het het meest vrije, grootste land maken voor het meest ver lichte ras. Daarom wenschen we de steun van zulke vrouwen als jij bent niet te verliezen, Anna Kastel- lanc." „Je zoudt die nooit verloren hebben," zei ze, „als de anderen met jouw geest bezield waren geweest." Hij schudde droevig het hoofd. „Mijn beste Anna", protesteerde hij, „dat was niet mogelijk. Denk nog eens aan die vergelijking van de kathedraal. Laat ik mezelf eens in de hoogte steken en zeggen, dat ik de architect ben en dc anderen de metselaars en opperlieden. Ik zou mijn werk nooit kunnen doen zonder hen. De kathedraal zou nooit zonder hun hulp een werk van schoonheid ge worden zijn." „Je hebt misschien gelijk", gaf ze toe. „Maar ik ben ook maar een mcnsch. Jij leeft me te veel in hooger sferen. Ik heb mijn tehuis, mijn familie, mijn beste vrienden verloren in die dagen van verschrik king. Ik kan niet langer tot jouw hoogte opstijgen. Ik ben misselijk van het bloedvergieten en de wreed heid. Ik ben gaan geloovcn, dat er nooit iets goeds kan voortkomen uit iets dat zoo schandelijk begon nen is. Ik verlang om alles den rug toe te keeren en nog een paar jaar van geluk te kennen." De secretaris, een misvormde jonge man met een intelligent, doch bijna afschrikwekkend gezicht en met de brandende oogen van den fanaticus, boog zich over zijn meester heen en fluisterde hem haas tig enkele zinnen in het oor. Slakoff luisterde en wendde zich weer tot Anna. „Bedenk, kameraad Anna," zei hij met nadruk, „dat zelfs de vingers van den architect soms be vlekt worden door hel bouwmateriaal. Je moet niet denken, dat ik geheel los sta van de slechte daden die in die dagen begaan zijn, opdat er goed uit zou voortkomen. Ik heb ook doodvonnissen geteekend en heb ze zien uitvoeren. Ik heb ook geweigerd om schuldigen vrij te laten en heb menschcn uit den weg laten ruimen die den vooruitgang belemmer den. Op dit vel papier bij voorbeeld, dat juist in mijn hand is geduwd, staan de namen van vier men- schen, wier dood gevraagd wordt. Een er van is jouw naam." HOOFDSTUK XII. Anna kreeg een schok bij Slakoffs kalm •-''-espro ken woorden. Merkwaardig genoeg keek ze niot naar hem. maar onmiddellijk naar den bochel naast hem Ze zag in zijn oogen precies wat ze verwacht had te zullen zien en dat haar zoo had gewalgd: bloeddorst. Hij fluisterde zijn meester weer iets in. Deze maakte een vriendelijk doch beslist gebaar, dat hij moest zwijgen. „Moet ik sterven, als je in staat bent me te dooden omdat ik aarzel de Ostrekoff-juweelen af te staan?" vroeg ze. „Absoluut niet", verzekerde Slakoff, „je staat om andere redenen op deze fatale lijst." „Mag ik weten welke?" vroeg ze. Hij keek haar bedroefd aan. „Je staat hier, omdat je hoogstwaarschijnlijk in je eersten instinctmatigen opstand tegen de ver schrikkelijke Juggernaut die jouw fijne vingers te gelijk met de harde handen van millioenen anderen in beweging had gezet berouw had van je aandeel hierin en tot een ander uiterste overging. Je werd een verraadster van onze zaak, die je eerst had aan gehangen. Je liep over naar het vijandelijke kamp, niet openlijk, maar in het geheim." Voor het eerst greep echte vrees Anna aan. Ze scheen plotseling te beseffen welke een onmecdoo- gendheid er achter deze eenvoudige ontvangst school Geen wonder, dat ze niet de moeite genomen had den om éen schaking te ensceneeren of het risico te loopen haar in haar flat achter te laten met een dolk in het hart. Wanneer ze als verraadster ter dood veroordeeld werd was het eind onvermijdelijk. Er bestond een andere afdeeling, die zulke zaakjes opknapte. „Sedert wanneer heb je die ontdekking gedaan?" vroeg ze. De secretaris antwoordde. Hij likte zijn droge lip pen af en praatte op harden, helderen toon: „Anna Kastellane", zei hij, „heeft verschillende malen in den loop van het jaar een huis op de Bou levard Nevsky, dat door verschillende leden van ons comité gefrequenteerd werd, bezocht. Ze bleef op 'n afstand, doch trachtte kennis aan te knoopen met onze vrienden. Ze schijnt nieuws van kameraad Thoroff ontvangen te hebben die sedert dien ge ëxecuteerd is omtrent verdachte personen vier ervan werden door haar gewaarschuwd en twee kon den ontsnappen. Onder anderen maakte ze, dat prins en prinses Ostrekoff, gevaarlijke vijanden van het volk, den juisten dag waarop ze gearresteerd zou den worden werd medegedeeld en hun de mogelijk heid om 'te ontvluchten gegeven werd. Daarvoor was ze in contact met leden van den staf van het Witte leger, die tegen de Republiek zijn en ze voor zag hen van tijd tot tijd van nieuws omtrent de be weging van onze troepen en onze plannen betreffen de Warschau. Ze bezocht generaal Grotziwlll..." Slakoff wenkte wat vermoeid met de hand. „Dat is voldoende, Michael", viel hij hem in de rede. „Heb je bewijzen van dat alles?" „Meer dan genoeg hiervan en van andere misda den", antwoordde de jonge man gretig. „Dat is voldoende", zei Slakoff nogmaals. „Uw handteekening op het papier zal een eind aan de zaak maken", herinnerde Michael zijn chef. Slakoff nam het papier in de hand. „Ja, dat zal er een eind aan maken", gaf hij kalm toe. „Anna Kastellane, zelfs de groote Robespierre stond zijn slachtoffers soms toe om zich te verdedi gen. Heb je iets te zeggen?" Het luik sloeg open en ze keek nadenkend uit het even vrije raamvak. Het zag er alles zoo bekend en vredig uit. De nachtnevel was opgetrokken en de ver weerde gevel van de St. Paul was nu duidelijk zicht baar met haar mooie lijnen en grijzen achtergrond. Het zou, wat haar betrof, de zaak vereenvoudigd hebben als het vliegtuig toch maar in de Noordzee was neergestort. Toen dacht ze aan haar redder en ze haatte zichzelf om deze opwelling van spijt. „Ik heb maar één ding te zeggen," zei ze eindelijk „en niets goed te praten. Als studente waren mijn droomen en die van de anderen wat te utopisch, maar hoe het zij, ik walgde tot in mijn ziel van dat smerige schrikbeeld van een revolutie dat uit onze pogingen en onze illusies geboren werd. Ik kon er geen hoop voor de toekomst, noch eenige verdienste in zien, doch alleen kwaad als het bleef bestaan. Daarom heb ik getracht iets van het kwaad dat ik had los gelaten, ongedaan te maken." „Je geeft dus toe", vroeg Slakoff, „dat de aan klacht tegen je rechtvaardig is." „Ja," erkende ze. „Verraders, eerlijke of oneerlijke, hebben altijd vooruit hun lot geweten," Een man aan het lagere eind van de tafel stond op en kwam naar Slakoff toe. Het was een net ge kleed man met een goed gesneden vest, dat de be doeling had zooveel mogelijk zijn wanstatigen buik te verbergen. Hij fluisterde zijn chef iets in, diens gezicht bleef al dien tijd kalm als een masker. Toen hij had uitgesproken, wuifde Slakoff hem met een ongeduldig gebaar weg. „Er is die kwestie van de Ostrekoff-juweelen, An na Kastellane", zei hij.' „Mijn vriend en kameraad Kohnstam, die veel met financiën te maken heeft, heeft me er juist aan herinnerd. Ben je bereid de Ostrekoff-juweelen aan het gouvernement van Rus land te overhandigen, Anna Kastellane?" Ze antwoordde niet dadelijk. „Het ziet er niet naar uit of ik er veel aan zal hebben", zei ze eindelijk. „Voor wie waren ze bestemd, toen dat vermetele jongmensch ze in zijn hoede nam?" vroeg Slakoff. „Voor Elisaveta Ostrekoff. de dochter van den prins en prinses," zei ze. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 6