Geestelijk L,evën
Opstanding
gr. Atelier ARPAD MOLDOVAN - Nieuwe
Zaterdag 20 April 1935.
Postrekening
No. 23330
78ste Jaargang. No. 9705
COURANT.
Int. Telef
No. 20
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve Vrijdags. Bij inzending tot
's morgens 8 uur, worden Advertentiën nog zooveel mogelijk in het
eerstuitkomend nummer geplaatst.
Uitgave der N.V. v h. P. Trapman Co., Schagen.
22 PAGINA'S.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTHN
TIëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno
Inbegrepen. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend
door Astor.
TOEN ik mijn vorige artikel schreef, heb ik
er niet aan gedacht, dat het vervolg daaröp,
juist in het nummer van 20 April zou ver
schijnen. En dat was het nummer voor Paschen be
stemd! Ik ben zoo vrij om dus mijn vervolgartikel
veertien dagen uit te stellen en verwacht, dat de
memorie van de lezers sterk genoeg zal wezen om
dit vervolgartikel in verband met het vorige te kun
nen overdenken.
Het is nu inderdaad iets meer dan het volgen van
een oude traditie, wanneer ik naar aanleiding van
het Paaschfeest een artikel schrijf. Bijna ben ik ge
neigd te zeggen, dat er een bittere noodzakelijkheid
is om het te doen. Het is ook niet voor niets dat ik
hierboven heb geplaatst het woord „opstanding".
Het wordt hoog tijd, dat het uur der opstanding
gaat aanbreken, 't Is of wij en met die „wij" be
doel ik de volken der wereld, die zich beschaafd noe
men hoe langer hoe dieper in de barbaarschheid
verzinken. Onwillekeurig dringt zich, als wij de wer
kelijkheid waarin wij leven, overzien, de vraag aan
ons op: waar gaan wij heen, waar moet het in de
maatschappij op uitloopen? Met huivering kunnen
wij denken aan de toekomst, waarin demonische
krachten dreigen los- te breken, die een zee van' ram
pen zullen uitstorten over de menschheid.
En nu reeds zien wij hoe wantrouwen, haat, vijand
schap groeien tusschen volken, klassen, menschen,
hoe de wereld zich voorbereid op een massamoord,
die de gruwelen van den wereldoorlog verreweg zal
overtreffen.
Een bericht uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant
-heeft mijn bijzondere aandacht getrokken. De oude
vechtgeneraal Ludendorff is een poosje geleden 70
jaar geworden en door de officieelo vertegenwoordi
gers van „het Derde Rijk" gehuldigd. Welnu, over
dezen krijgsman las ik het volgende: „De Daily Te-
legraph meldt uit Munchen, dat Ludendorff als,zijn
meening heeft uitgesproken, dat wapeningsbeper
king immoreel is, aangezien het een beleediging is
van de heilige en goddelijke wetten. Hij voegde hier
aan toe, dat alleen door een volledig afstand doen
van het christendom Duitschland de noodzakelijke
eenheid zou verkrijgen, welke het in 1918 zou hebben
kunnen redden." Het christendom staat hem blijk
baar in den weg. En hier moét bij wel in 't bijzon
der denken aan de universeele strekking, wel
ke dit heeft èn aan anti-oorlogs-tcndenz, die niet
daarvan is los te maken.
Laat ik verder wijzen op enkele andere verschijn
selen uit den jongsten tijd.
Op den llden April jl. las ik, dat in het Berlijnsche
blad „der Judenkenner" de vraag was besproken, wat
er met de joden moet gebeuren, als een oorlog mocht
uitbreken of indien er gevaar voor oorlog zou blij
ken en in verband daarmede een boycot zou kunnen
intreden. Welnu, het blad is van oordeel, dat de jo
den dan onmiddellijk in kampen moeten worden op
gesloten. Eenigen moeten dadelijk worden gedood en
in bepaalde gevallen is het aanbevelingswaardig ze
allemaal ter dood te laten brengen. Zooiets kan
geschreven worden in het jaar 1935. En het wordt
door de regeering geduld!
Dat is in Duitschland, zal misschien een enkele
lezer zeggen en wat daar mogelijk is, is, gezien onze
volksaard, hier te lande onbestaanbaar. Gij vergist
u echter, mijn waarde vriend, ook hier is een anti-
semitischen geest te bespeuren die mag wel niet
sterk naar buiten zich openbaren, maar die elk oogen-
blik heftiger kan oplaaien. Op een verkiezingsverga
dering van de N.S.B. in Amsterdam sprak voor kor
ten tijd dominé van Duyl en deze man durfde te be
weren omtrent de joden: „wij zullen deze heeren als
vijanden van den staat gaan beschouwen". En deze
uitspraak werd door de aanwezige N.S.B.'ers begroet
met gejuich en hou-zee-geroep. Ik zou dien dominé
wel eens willen hooren preeken over naastenliefde!
Ik vestig verder de aandacht op de toenemende
verbittering, die opgroeit in de harten dergenen, die
in deze verdwaasde wereld het gevoel moeten krij
gen overcompleet te zijn, in de harten van jonge
menschen vooral, aan wie de maatschappij het harde
„we kunnen u niet gebruiken" toeroept, als zij gereed
staan met hun vakkennis, hun diploma's, hun werk
lust en hun energie een zelfstandig leven te be
ginnen.
Ik denk daarbij aan de zware straffen voor hen, die
zich verzetten tegen het lot dat hun wordt opgelegd.
Ik denk aan het gemeene spionage-stelsel, aan de
africhting der Amsterdamsche politie, aan de ge
weldige oorlogsvoorbereiding, aan het vechten om de
macht in de politiek, aan het verdeelen der buit,
wanneer men de- macht verkregen heeft.
Ik' denk aan de leuzen, de huichelarij terwille van
een stuk brood. Ik denk aan de volksmisleidende
conferenties, waar de diplomaten en beroepspolitie-
kers met ernstige gezichten elkaar bedotten.
Ik denk och; ik denk aan alles om mij heen
cn .een gevoel van afkeer en walging komt in mij
op. In welk een afschuwelijke wereld leven wij toch.
En ik kan 't mij zoo levendig voorstellen dat er ouder -
wetsch-geloovige christenen zijn, die'in alle oprecht
heid meenen, dat we zijn gekomen, in het laatste der
dagendat God een gericht doet gaan over dé we
reld, dat de komst van Christus en Zijn oordeel
aanstaande is.
Wij leven in een tijd van benauwenis en verschrik
king zóó groot als de wereld wellicht nooit te aan
schouwen heeft gegeven.
Als wij de historie raadplegen, leeren wij perioden
kennen, waarin het den schijn had of het einde der
cultuur was aangebroken. Zoo was het b.v. toen het
eenmaal zoo machtige Romeinsche rijk ineenstortte
in de derde eeuw onzer jaartelling. Deze perioden
echter hadden op bepaalde rijken betrekking. Thans
echter kunnen wij spreken van een toestand, die
nagenoeg over de heele wereld bestaat.
Wij behoeven in de groote bladen de buitenland-
schc berichten cn correspondenties slechts door te
lezen om de zeer stérke overtuiging te krijgen, dat
onze maatschappij aan alle kanten kraakt. Slechts
in die landen, waar met ijzeren hand wordt gere
geerd, waar de vrije, mëeningsuiting met geweld
wordt onderdrukt, waar het minste verzet tégen de
dictatoriale wetten zwaar, wordt gestraft, is het
voor 't uiterlijk rustig. Voor. het uiterlijk! Immers
niemand zal zoo naief zijn om in allen ernst te ge
loovcn, dat b.v in Duitschland, ondanks alle Heil-
Hitler geschreeuw en hakenkruisvertooning alge-
meene tevredenheid heerscht. Het is m.i. ondenkbaar
dat de vele intellectueeicn in dat land het eens kun
nen zijn met het regime,- dat daar heerscht. Welk
wetenschappelijk man kan ook maar de minste eer
bied gevoelen voor regeerders, die een prof. H. Onc
ken, hoogleeraar in de geschiedenis aan de Berlijn
sche universiteit, ontslaan, omaa-t hij bij zijn onder
wijs zich meermalen had uitgelaten over het streven
naar objectiviteit (d.i. naar onpartijdigheid) in de
historische wetenschap?
Ik vermoed dat het voor de denkende lez.ers van
de „Geestelijke Levens" wel overbodig zal zijn, nader
in te gaan op dat wat zij allen klaar voor oogen heb
ben. En zij zullen zich evenals ik, niet laten mislei
den door de schijnopgewektheid, welke zij in dé we
reld waarnemen. Ik weet het óók wel, dat de groote
voetbalwedstrijden tienduizenden menschen trek
ken, dat de bioscopen druk bezocht worden, dat er
veel oppervlakkige vroolijkheid heerscht. Maar ik
weet eveneens, dat diep in het hart de wanhoop leeft,
de ontevredenheid, de grimmige verbittering, die
slechts wacht op het oogcnblik waarin zij zich kan
uiten. En dan dan kan opgekropte haat een toe
stand scheppen, waarvan wij ons slechts bij benade
ring een voorstelling kunnen vormen; dan kunnen
de laagste, dierlijke driften worden ontketend en alle
betere mcnschelijke gevoelens terugduwen en over-
heerschen.
En deze wereld gaat haar Paaschfeest vieren. O!
ik zou in honderden kerken, in roomsche en in pro-
testantsche, tegelijk willen zijn om te luisteren naar
wat de voorgangers hebben te zeggen.
Daar zullen er zijn,'die langs de werkelijkheid
heenpraten om slechts te wijzen op het in hun oog
nistorische fait der opstanding van Christus uit het.
graf en zij zullen spreken over den goddelijken hei
land op de aarde gekomen om arme zondaren te
redden.
Daar zullen er zijn, die in vrijzinnigen geest de
aandacht hunner hoorders bepalen bij de groote wor
steling van licht en duisternis, van leven en dood en
zij verzuimen daarbij in den regel niet den lentetijd
te verheerlijken en de herleving in de natuur te
schetsen als een symbool van de herleving der
menschheid óók na tijden van schijnbaren dood.
Hoe zal deze prediking op de menschen inwerken?
Wat de eerste groep betreft, mogen wij aannemen
dat de hoorders zullen worden versterkt in hun ge
loof in Christus als hun verlosser en zij zullen er
troost bij vinden en met grootere gelatenheid hun
lot weer aanvaarden.
Maar die tweede groep? Zij kunnen niet meer ge-
looven in het oude christelijke dogma; voor hen is
Christus, geworden tot de belichaming van een idee,
de idee der menschelijkheid, der liefde onafhanke
lijk van de vraag of aan dien Christus ook nog
historiciteit moet 'worden toegeschreven, m.a.w. of die
Christus als Jezus werkelijk heeft geleefd of niet.
Hoe staan zij tegenover de opstandingsgedachte?
M.i. is maar één houding mogelijk. Zij moeten in
hel opstandingsverhaal slechts kunnen zien 't zinne
beeld van herleving uit den dood. niet uit den licha-
inelijken, maar uit den geestelijken dood.
Én als zoodanig wil ik ook in dit artikel over op
standing spreken.
Onder den diepen indruk van wat onze tijd te
aanschouwen geeft en waarvan ik zooeven slechts
enkele verschijnselen noemde, wil ik wijzen op de
noodzakelijkheid der opstanding.
De wereld verkeert in doodsnood. Hoe is zij te
redden?
Door opstanding en door opstanding alléén.
Dit klinkt heel vaag nietwaar? Zeker, maar bij die
vaagheid willen wij niet blijven. Wij zullen trachten
daarom nader aan te duiden, wat wij onder opstan
ding hebben te verstaan en waaruit zij dient voort
te komen. Dit laatste allereerst. Geen opstanding
heeft werkelijke beteekenis, wanneer zij niet haar
oorsprong heeft in levensdrift en levens-
liefde.-
Onder levensdrift en levensliefde hebben wij méér
te. verstaan dan het verlangen om zioh stoffelijk te
handhaven. Want de mensch is niet alleen een licha
melijk, maar ook een geestelijk wezen, d.w.z. in hem
is voorhanden de behoefte om een „ikheid", een „per
soonlijkheid" te worden of anders gezegd: om. uit te
groeien tot een wezen, dat zijn geestelijke gaven ten
volle kan ontplooien, dat naar zijn aard zich kan
ontwikkelen.
Daarom zal bij nocvit tevreden kunnen zijn met de
zekerheid, dat hij stoffelijk in zijn behoeften kan
voorzien; hij verlangt méér, hij wil ook vrijheid. En
<hij zal naar die vrijheid met te grooter hartstocht
begeeren, naarmate zijn levensdrift en levensliefde
feller zijn.
Over het verlangen zich stoffelijk te handhaven,
behoeven wij niet veel te zeggen. Dat is het oer-
instinct, hetwelk aan alle levende wezens, dus ook
aan den mensch eigen. is. Daaruit is geboren de strijd
om het bestaan eertijds een natuurnoodwendig
heid die in onzen tijd is geworden tot de satani
sche zucht naar geld en macht, waardoor de wereld
onherroepelijk moest komen in den toestand, waarin
zij zich thans bevindt, een toestand, waarin het den
schijn heeft of alle zedelijke waarden, waardeloos zijn
geworden.
Welnu, deze toestand zal nooit overwonnen worden
en te boven te komen zijn, wanneer niet de opstan
ding een feit wordt. Als ik deze woorden neerschrijf,
bedoel ik daarmede het volgende: Wij zullen de ramp
zalige ellende van het leven nooit uit den weg kun
nen ruimen, als wij niet vóór alles in de menschen
♦veten te wekken hot onuitroeibaar verlangen om
zichzelf geestelijk te handhaven. Zoolang de mensch
nog gelaten alles kan verduren en alles kan doen,
als er maar wat mee te verdienen is, zoolang hij zijn
ziel nog kan verkoopen, zoolang hij geen fierheid
bezit, zoolang het geweten voor hem niets is en een
zak met geld alles zoolang zal de ellende blij
ven en als een miserabele slaaf van h.et noodlot zal
de mensch met gebogen rug zijn weg gaan over de
aarde.
En hij zal wezen de karrikatuur, het jammerlijke
HUWELIJKSTROUW IN BEELD
De tijd van het voorjaar kenmerkt zich nog altijd
door de herdenkingen van de vele echt vereen gingen.
Aan de 50-jarige en hooqer ruimen we gaarne een
plaatsje in en zoo verschijnt hier thans op deze pa
gina het echtpaar V. Krapman en M. Krapman—
Jongejan, die aan de Molenvaart te Anna Paulowna
den 23sten April a.s. den hengelijken dag zullen her
denken, waarop ze voor 50 jaar het huwelijk Ingingen
MODERNE FOTOs tH VERGROOTIHÊEli
van buitengewone kwaliteit.
Ook 's Zondags geopend.
spotbeeld van het re d e 1 ij k wezen, dat hij zegt te
zijn. Want waarachtig-redelijke wezens kunnen zich
in deze wereld niet behagelijk voelen temidden van
de grenzenlooze redeloosheid, die er is.
Immers: een redelijk wezen zoekt naar zuivere
harmonie tusschen menschen en menschen. volken
en volken, rassen en rassen. En hij weet dat deze har
monie slechts mogelijk kan zijn wanneer de krank
zinnige jacht naar geld en winst zal hebben plaats
gemaakt voor het nobele streven om zijn intellcc-
tueele, aesthetische en physieke krachten te stellen
in den dienst van allen en niet in den dienst van
de grofste zelfzucht en om het door allen voortge
brachte, ook ten goede te doen komen aan allen.
Zeer dikwijls wordt de opmerking gemaakt, dat in
een samenleving, waarin de strijd m persoonlijke ge
win niet meer bestond, de mensch vanzelfsprekend
allerlei ondeugden zou verliezen. Verander dus de
omstandigheden en de mensch zal ook veranderen.
Daarin zit veel waarheid.
Maar één ding verliest meii daarbij toch uit het oog.
Die verandering kan slechts komen, als de menschen
(of liever een energiek deel der menschen) het wil
len. En dit willen is absoluut afhankelijik van hun
geestesgesteldheid.
Ik vind het volkomen begrijpelijk, dat er talloozen
zijn, die hunkerend uitzien naar stoffelij-k-betere
levensvoorwaarden en het is mij dikwijls een raad
sel, hoe 't nog mogelijk is, dat duizenden gebrek
blijven lijden zonder de handen uit te strekken naar
al wat in winkels en magazijnen en pakhuizen ligt
opgestapeld maar zoolang het blijft bij het begee
ren om alleen in de lichamelijke behoeften te voor
zien, komen wij nooit uit het moeras, waarin wij
dreigen té verstikken.
Daarvoor is noodig dat Pr iets anders in den
mensch gaat leven. En dit andere is: de zedelijke
verontwaardiging over de immoraliteit van het le
ven in deze wereld, waarbij de zuiverste strevingen
van den mensch overwoekerd, vermoord worden door
den noodlottigen strijd om zich staande te houden,
om niet te verkommeren (en dat bij bestaanden en
door onze ontwikkelde techniek steeds mogelijk ge-
maakten overvloed!).
Want laten wij als eerlijke menschen tenminste
den moed bezitten om die immoraliteit te erkennen
en niet pogen deze immoraliteit te verdoezelc-n en weg
te redeneeren met allerlei praatjes, die we diep in
onszelf toch niet gelooven en waarvan we heel goed
weten dat 't slechts wiegeliedjes zijn om ons geweten
in- slaap te sussen.
En dan?
Dan zullen we iets leeren begrijpen van het pro-
felisme van oud-lsraël, van het profetisme van een
Jezus (of, indien hij een legendarische figuur is: van
hen die de aan hem toegeschreven woorden hebben
geuit).
Daar brandde in hun ziel een heilige verontwaardi
ging omdat zij het onrecht, de liefdeloosheid in hun
wereld aanschouwden en zij gingen onder 't volk om
het op te roepen tot den strijd daartegen. Gij moet
het drie en twintigste hoofdstuk van het evangelie
van Mattheus eens nalezen of luisteren naar een
Jeremia of een Amos. Dan zult ge weten wat ik be
doel met zedelijke verontwaardiging en tevens be
grijpen, dat deze alleen kan oplaaien in de ziel van
den mensch, die het waarachtige mensch-zijn, de gave
persoonlijkheid als het hoogste ei-kent.
De profeten, de eerste christenen hebben gesproken
hun stem is geweest als die eens roepende in de
woestijn.
Ondanks het evangelie (dat alleen maar in schijn
werd aanvaard) heeft de wereld zich ontwikkeld op
de wijze, die leiden móest tot het noodlottig heden en
die leiden zal tot apocalyptische verschrikkingen,
misschien reeds in de nabije toekomst, tot zelfvernie
tiging, tot massa-moord tenzij tenzij het uur der
opstanding slaat, d.i. tenzij de mensch opstaat, die
zóó niet verder leven wil.
Zal dit gebeuren? Daar zijn er die wanhopen. Zij
hebben geen geloof me'er in den mensch, dien zij
niet anders kunnen zien dan als brute egoïsten, on
bekommerd om het lot hunner medemenschen.
Ilc prijs mezelf gelukkig, dat ik dat geloof nog al
tijd bezit. Het is het eenige wat mij staande houdt.
Ik ben er daarom vast van overtuigd, dat de tijd
moet komen, waarop een groeiend aantal menschen
gaat inzien, dat het zóó niet langer kan, dat wij nieu
we menschverhoudingcn moeten scheppen, die het
mogelijk maken dat niet alleen stoffelijk, maar even
zeer geestelijk de mensch vrij wordt en daarom zich
zelf zal kunnen ontplooien.
Om deze reden heeft Paschen als feest der opstan
ding mij iets te zeggen.
Durft op te staan, menschen, tegen het barbarisme,
waarin wij leven; hebt den moed om te strijden voor
dat heiligste aller rechten; het recht om een eerlijk,
vrij mensch te zijn, om te leven volgens uw geweten
en uw rede.
Ik weet dat hiermede aan ons een zware eisch
wordt gesteld. Maar staat er ook niet iets groots op
het spel? Het gaat om het hoogste: om den mensch
zélf, die moet worden gered uit de ontaarding, waar
in hij dreigt onder te gaan, om den mensch die ge
roepen is niet om te leven als vijand onder vij
anden, maar als broeder onder broeders.
ASTOR.