ome rmode Een uitgesproken voorkeur voor wit BRABANTS CHE BRIEF. Zaterdag 1 Juni 1935. SCHAGËR COURANT. Vierde Blad. No. 9733 Een gevaarlijke kleun ZIJ, DIE VOORAL HAAR SLANK HEID WISTEN TE BEWAREN, BE HOEVEN HET NIET TE VREE ZEN. DE MEESTE ANDERE VROUWEN ZULLEN EVENWEL BETER DOEN BIJ VOORBAAT VAN HAAR POGINGEN, OM OP LELIES TE LIJKEN, AF TE ZIEN. IL IN alle zomermodecollecties treft een uitgespro ken voorkeur voor wit, „plain white", een ge vaarlijke kleur. Jonge meisjes en dames, die, ondanks het klimmen der jaren, haar jeugdig uiter lijk en, vooral, haar slankheid, haar „sveltesse", wisten te bewaren, behoeven het niet te vreezen. De meeste andere vrouwen zullen evenwel beter doen bij voorbaat van haar pogingen op lelies te lijken al te zien. Want die pogingen hebben geen kans met goeden uitslag te worden bekroond. Het is mij dezer dagen, in restaurants, bij feeste lijke bijeenkomsten en andere geledenheden, sterk opgevallen, dat zooveel vrouwen, die van wit niet het minste heil te verwachten hebben, niettemin deze kleur een eereplaats in haar garderobe hebben aan gewezen. Het resultaat is betreurenswaardig. Ge zellige dikkerds, die er, in zwarte of paarse zijde ge huld, nog heel dragelijk zouden uitzien, maken in haar witte costumes e^n lichtelijk-belachelijken in druk. Zij boeten er al haar matrone waardigheid bil in. eZ zien er uit als oude verwelkte kinderen. Ze hebben uit het oog verloren, dat zij geen mannequins zijn en niet ongestraft kunnen dragen wat de pas meisjes verrukkelijk kleedt. „Wat Jupiter geoorloofd is mag een os nog niet doen", zegt een Latijnscb spreekwoord. In alle moderne variaties blijft die spreekwijze ook thans nog van kracht. Mijn jeugdiger lezeressen evenwel behoeven het wit, dat bij haar onschuld past, niet uit den weg te gaan. Zij kunnen zonder schroom den triomf van het wit mee helpen vieren. Voor eentonigheid behoe ven zij niet te vreezen. Want wit is dit seizoen even „TIPPERA.R Y" Creatie: Lacien Leien g, Parijs. Ensemble ln rood en wit, mantel 3/4. De sjaal van rood marocain vonht een vest. De sierringeu zijn van gcud en kristal. Hoed, van rcod stroo, naar ontwerp van Maria Gny. Foto Studio Dorvyne, Parijs. (Gedeponeerd mo del P.A.LS.). (Overname verboden.) weinig monotoon als welke andere kleur ook. Men vindt het flauw-roze getint en in nuances, die aan ivoor en room doen denken. Soms is het doorweven met een gouden of zilveren draad, „berijpt" met schit terende metalen puntjes, bezaaid met pailletten. Maar het blijft altijd wit, sneeuwig, bloemig, frisch. Is het wonder dal de couturiers, toen zij zich zoo met wit omringden, onwillekeurig dachten aan de marmeren beelden, die in kille expositie- en mu seum-zalen bewondering vragen? Vaak slagen die er niet in ook maar onze belangstelling te wekken; wij hebben meestal weinig gemeen met dien beeldhou wer, dié voor zijn eigen schepping in liefde ontstak en haar, dank zij die liefde, met. leven wist te bezielen. Maar de couturiers hebben hetzelfde resultaat bereikt. Hun mannequins,in het wit gek'.eede marmeren beelden, hebben zij tijdens de parades klassieke hou dingen doen aannemen. Sommige hebben ze groepen doen vormen, die ieder kent en die den roem van de beeldhouwers der oudheid tot in onze dagen besten digen. Ditmaal ew.iwel ging er van die groepen niets kils uit; hier was geen dood marmer, hier waren levende bloedwarme ionge vrouwen, die verrukkelijke synthe ses vormden van het strengste klassicisme en het ge raffineerdste modernisme. Als ik aan die parades th.'.ns terugdenk zie ik den overvloed van gracieus en luchtig tulle, waarin Cha- nel haar mannequins heeft gekleed. Mlle. Chanel heeft het definitief opgegeven de vrouw een „jon gensachtige" allure te geven. Haar robes van wit piqué, vervroolijkt. met knoopen van stras9, haar mousseline blouses doen in niets meer denken aan de „gar^onne", waarmee eenige jaren lang alle vrou wen dweepten. Zelfs haai vesten zijn puur-vrouwelijk; ze worden niet als die van een man met knoopen, maar met strikken gesloten. Ik denk ook aan de bewonderenswaardige ensem bles van Maggv Rouff, waarvan de vesten, uitgespro ken zomersch van karakter, geen mouwen hebben. Haar toiletten van Perzische inspiratie, waarvan men er wel verscheidene bij openlucht-avondfeesten zien zal, verwierven luiden bijval. Er zijn trouwens ook andere collecties, waarin aan de Oostersche noot een zekere plaats is ingeruimd. Alix bijvoorbeeld doet opnieuw een poging de „Turk- sche broek" een populariteit te verschaffen, die deze, ondanks alle inspanning, nooit in ruime mate heeft weten te verwerven. De nieuwe haremdracht maar zijn de harems niet afgeschaft? wordt gecomple teerd met lederen sandalen, die, naar mijn meening, niet kunnen wedijveren met aardige muiltjes en zelfs niet met sierlijke pantoffeltjes. Maar gezegd dient dat de voet zelf met deze sandalen niet anders dan ingenomen zijn kan. Bij Patou bloemden roode camelia's op bijna alle corsages. Verder trok vooral de aandacht een ensem ble van zwart fluweel en cellophaan een wonder lijke combinatie! met een blouse van vlamkleurig mousseline, waarbij een zwart vilten hoedje behoor de. Dit ensemble is bestemd voor feestelijke avonden buiten, zomeravonden, die koel kunnen zijn. De ge- kleede middagtoiletten hadden voor het meerendeel vrij lange nauwe rokken en de blouses namen vaak den vorm van elegante vesten aan. Dan zijn er de accessoires. Tot zomerkousen van zwart, blauw en kastanjekleurig tulle zullen zich wel licht talrijke vrouwen aangetrokken voelen. De ma zen van deze kousen zijn vrij groot en vierkant. Al leen wie zich in het bezit van een paar gladde blanke beenen verheugen zullen zich aan deze kousen wa gen kunnen. Wie niet zoo gelukkig zijn, zullen bij de steviger minder doorzichtige weefsels moeten blijven. Maar het laat zich aanzien, dat de mode der „soquet- tes", die het been van iederen dwang bevrijden, voor die van de tullen kousen niet zoo gemakkelijk de vlag zal strijken. Handschoenen van mousseline of van bedrukt ge* orgette veroveren zich een ruime markt; hetzelfde kari gezegd worden van handschoenen van Engel- sche kant. Parasols zijn er in twee soorten. De eerste omvat zonneschermen van gewone afmetingen. Deze para sols zijn vervaardigd van met heldere kleuren be drukte zijde; ze hebben niet veel verrassends. Maar andere parasols zijn er, die buitengewoon klein zijn, bespannen met organdi en mousseline en voorzien van breede volants. Het karakteristieke van alle pa rasols is dat ze buitengewone lange stokken hem en, Het dak van de parasol zal zich wel ruim een hal ven meter boven ons hoofd bevinden. Dat zal bij gar- den-parties den indruk maken of tientallen kleurige groote bloemen boven de hoofden der verzamelden wiegelend luchtreisjes maken. Het effect zal zeker alleraardigst zijn. De ceintuurs, die toch al breed waren, hebben het zoover gebracht dat ze, in sommige gevallen, reiken van de heupen tot de borst. Een prachtige mode voor vrouwen, die „slank als dennen" zijn. Wie over weeb derigen vorm beschikken, moeten deze ceintuurs maar laten voor wat ze zijn. Practisch zijn ze overi gens wel, want ze bezitten vrij groote vierkante zak ken, die een handtasch volkomen overbodig maken. Een enkel woord ten slotte over de groote zomer hoeden, de capelines. De meeste zijn wit, zwart en blauw. Maar er zijn er ook van goudkleurig stroo. De keuze van een capeline hangt af van de kleur van de schaduw, die een vrouw het best bij haar teint te passen acht. Als zij in capeline uitgaat zal zij goed doen éérst den hoed op te zetten en daamd de laat ste kleurige hand aan haar lippen en haar wangen te leggen. Zoo alleen krijgt ze volle zekerheid om trent de geslaagdheid van haar schoonheidseffect, GERTRUDE, Menier, Ulvenhout, 28 Mei 1935. Den bloei is nou op z'n schonst en de bloeimaand lopt op 'n end. Waarmee ik zeggen wil: den buiten is van 't jaar wat aan den laten kaant. Toevallig hebben we de leste jaren dat alennigte keeren zoo gehad. Mee 't gevolg, dat begin Juni den buiten wel zoo overtollig schoon van bloei is, dat oew oogen 't nie allegaar vatten kunnen. Waant in duuzenden tinten en felle re kleuren is alle knop in eenen opengebloeid. De velden staan bont van de blom. Heele plakaten wit, van madelievekes, liggen in 't graslaand gespreid 't Lijkt hier en daar wel, of de elfkens uit de bosschen waschdag hebben gehouwen, en heuren wasch te blijken geleed op m'n graslaand, zoo plekken de wit te vlakken van louter-witte >blooi-in it pittig groen van 't grasgewas. Ok 't stijfselblommeke, de botterblom, den rooien zuring en de beverkes, alles staat in vollen fleur Dp de bonte, bloeiende grasvelden. Die alleen amico, zijn 'n lust veur 't oog. Aan den eenen kaant 't diepe donker van d'onen- dige bosschen, aan den aanderen kaant den laaten den lichtval van de witte Meizon, deur 't groene en blossemende laand den zuiveren vloei van de Mark, waarin de glaanzendgezonde runders te drinken staan, laangs de wegels den bronzen beuk en den bloeienden kastaanje, 't laandschap laanks onzen weg is van 'n pracht om... Nouw, om 'n autobus te huren, oew oogen uit te wrijven en oew eigen deur 'nen uitslovenden chauf feur de schoonheden te laten aanwijzen! Welja, gatsamme, waarom nie? Da doen we toch ok as we ieveraans elders 't schoon gaan bekijken...! Da kunde ok bij oew thuis doen, dan zijde weer op tijd bij 't eten. Ochja, 'k wordt altij efkens giftig, as ik mot aan zien hoe ons eigen schoon veurbij wordt gerend in spoor en blaauw-stinkende autodingen, terwijl 't op 'n aan der nie schond er kan zijn! Sterker: ik kan wel 's nijdig worren op tiepen, die nie de gave hebben om hier 't schoons te zien, 't schoons van denzelfsten Schepper nota bene, en hoog opgeven van 't veule schoons da ze zeggen ge zien te hebben wijd over de grenzen! Dat hebben ze niet gezien, amico. Die 't hier nie waardeeren kan. die hier kleuren blind is, is 't ieveraans elders ok! As ge hier 'nen zonsondergaank aan oew kleuren blinde oogen laat veurbijgaan, geleuft dan maar nie da ge één percent „ziet" van 'nen goudval laanks 'nen bergtop, as 't zonneke gaat zinken. Maar genogt. En ons bosch op den oogenblik, man! Ollee, da's te schoon om er mee mijn potlooike één percent van veur oew oogen te tooveren. Den rhodoridendrum b.v., meters-hoog staat ie aan z'n forsche polsdikke takken te bloeien laanks de plassen in ons Ulvenhoutsche bosch, of er klodders uit den zonsopgaank op z'n blad gevallen zijn. Spie gelt ie in 't stille, kristallige boschwater, da ge, droo- mend, z'n blommen plukken zoudt uit den plas. Daar zijn paaikes nou, kleine laantjes, die één laange poort van witten blossem zijn. Den weg naar den Hemel kan nie schonder, nie geuriger, nie ziels gelukkiger zijn, as deus pracht van God oe maakt. 't Gebomte! Eik en beuk, ja den trotschen plataan mee zijn maalsche blad, mast as ge 'm nooit zag, of hebt ge, amico, wel 's sparreboomen gezien van 'n paar meters omtrek? 't gebomte neerhangend over den klèèren waterspiegel, tippend in dieën plas, waaruit den Meihemel weer opketst, 't gebomte, vol van zingende veugels, dat alleen al is voldoende om er, om er oew zielement aan 'nen tak te han gen. Om er da zielement te laten deurzonnen, te la ten meesoppen met de tippende blaren in die hemel- spiegeling, waarin den rhodondendron zijn kleuren giet. Waarin t' zwart van den neerbuigenden den en 't helle-groen van den canadees huilie kleuren la ten druipen, waarop de schottels drijven van de wa terlelie. Ik heb er m'n zielement in die hoornen han gen, om er naar den zomerwind te lusteren, die deur 't geblaarte, deur de blommen en deur de dennen naalden gaat op alle tonen, die in alle gehlaart weer telkens aanders zijn. In den zomerwind, die kleppert deur de statige poppelieren, die ruischt deur de dich te platanen, die knistert deur de dennekruinen, die klatert deur 't taaie eikenloof. Ik heb er m'n ziel gehangen in da weelderig ge boomte, waar ze drinken kan van 't maalsche regen- •ap, dat er nou en dan siggelt van de handgroote blaren. M'n zielement huist daai1 tussehen die veilige hoo rnen, en daar -wordt ze gestreeld deur de dansende schaduwlces van 't spelsche geblaart. Gewiegd op 't windeke, gelijk met de veugels, die deinend zingen op de zware takken, zingen naar den hemel, die hier nie veraf is. Waant ge kunt er oew vingers insoppen, ge kunt er oew voeten in verkwikken; ge hebt niks aanders te doen, dan ze te laten hangen in dieën stillen, mysterieuzen plas, die overdag de blommen en 's nachts de sterren bezit. In dieën deurzon-den plas, waarboven 'n heimelijk mysterie wemelt as den zang boven 'n ingespulde viool, 't Is er! Maar waar komt 't vandaan...? Ik geleuf da'k 't wel verklaren kan, 't hce Iets te maken mee die kleurenblindheid van daarsjuust en die ziel daar in dieën boomenkroon, maar 'k houw datte veur m'n eigen vandaag. Waant as ik zwemmen gaai, daar in dieën plas, dan klee ik me nie uit as er menschen zijn (waar ge weinig „last" van hebt, waant ze tieren veurbij in die blaauwe-staankmachines). En oew zielement uit- kleeën in de kraant, da's 't zelfste, maar dan duuzend keer sterker. Meer dan zestig jaren heb ik onze bosschen ge kend, onze bosschen, waarvan 't Ulvenhoutsche ver reweg 't schoonste is! Zóó schoon, dat, as 't in Hollaand te vinden was, er al duuzend verbodsbepalingen op zouwen hangen. Zóó schoon dat, as 't in Hollaand te vinden was, alle Hollaandschc kraanten te klein waren, om er prentjes van te drukken Zóó schoon dat, as 't in Hollaanrj te vinden was, alle Hollaandsche kraanten er twee keer in de week 'n vervelend rijmpke op lieten knutselen, deur hui- liën lijf-rijmer. Meer dan zestig jaren heb ik geasemd uit da schoone bos, waaruit de geuren van den hars, den blossem en den blaren-bojern ronddrijven deur ons durpke. En 'k heb er vrijdom gekregen. Totalen vrijdom van de baronnen, van de gelukkige bezitters van tientallen bunders. Ja, amico, tien- en tientallen bunders man. Wij kij ken hier nie op 'n bunderke boschgrond. Wij noemen dan ok honderd boomen en 'n vijverke mee twee zwanen en 'n goudvisch gin „bosch", zie- de! Zekers, goed gemorken, amico, ik bèn 'n bietje kriegel. Kriegel op de lui, die zooveul schoons passeeren, en weer passeeren gaan in den komenden zomer, om ieveraans 't dure Nederlaandsche geld te brengen, da wij zeivers zoo goed gebruiken kunnen. 't Laandgoed „Anneville", groot twintig bunders, twintig hectares, Anneville mee 't schoone kasteel van dieën naam, is opengesteld veur 't publiek. Twintig bunders hebben ze afgetrokken van mij nen vrijdom alzoow en efkens ben 'k jalocrsch ge- wiest. Jaloerscli as 'nen verliefden kearel, wanneer aan deren naar z'n wefke kijken. Maar ollee Nouw kunnen de menschen dan ok 's goed gaan zien, of ik ooit te veul gezeed heb van m'n schoone bosch. Amico, ge kunt nouw in 't bosch komen wonen, op 'n kasteel veur ennigten tijd en er oew eigen laten bedienen as 'nen baron. Ge kunt er nouw 's gaan onderzoeken of ik ooit overdreven heb, as ik sprak of schreef over onzen schoonen buiten. Waant nog altij beweer ik: 't is mee 'n schoon bosch as möe 'n sigaar: van d'eerste doet ge 't. in oew broek Ge mot niet naar 't bosch gaan mee 'n valieske mee brooikes in oew haand, en 'n retoerke in oewen zak. Ge mot er effen in wonen! Ge mot er oew ziele ment in 'nen kruin hangen en 't daar laten deurtrek ken van zon. Van wind. Van rengel. Ge mot er 's pèèrdrijen, Anneville liee stallen! Ge kunt m'ncn Bles leencn, man, er op kruisen deur de wegels, over de slooten, onder de blommedre- ven, dat de schuimvlokken aan oew vest gaan han gen. Ge kunt er ok fietsen, desnoods. Waant bosclipajen zijn hard en droog en altij geschikt veur de smalle banden. Ollee, komt van 't jaar 's af op Ulvenhout. Hier tus sehen de boomen is gin crisis. Hier mot ge gin kraan ten lezen. Hier is alleen maar de schoonheid van God z'n ongerepte schepping. Hier denkt ge aan den hemel alleen, as ge na enkele dagen do stinkstad mee de bleeke, ontevrejen schimgezichton van verzuurde menschen vergeten zijt. 'k Zal oe nog meer vertellen van de bosschen. Van den zonsopgaank, van de maanbeschenen bosschen, van de nevels, van de mysteries, van de veugels maar ollee, ge mot dan komen man. Ge schept er den room af. Waant over enkele jaren is 't misschient be roemd en dan kunt ge weer beter 'n aander plak uit zoeken...! 'k Schei er af. Veul groeten van Trui en as altij, gin horke min der van oewen toet a voe DRé.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 13