VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
De Raadsman.
niniiiiiiinitiiiiiinii
Doodsangst...?
Kabouter=Avonturen. Stan en Pol
de kinderen.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 13 Juli 1935. No. 9762.
ZATERDAGAVONDSCHETS
Door Sirolf vrij bewerkt naar het
Engelsch.
Nadruk verboden.
Alle rechten voorbehouden.
„Ouwe jongen, ik zit leelijk in
de knoei," zei zwager Jan tegen
me, terwijl hij me amicaal op den
schouder klopte, wat mij onmid
dellijk aanleiding gaf dit heftig te
ontkennen. Ik ken dat soort in
leiding. Hij komt dan gewoonlijk
geld leenen. Ik begon dus met da
delijk en met nadruk drie keer nee
te schudden.
Zwager Jan glimlachte bescher
mend en wat hautain. „Nee, dat
is het niet", zei hij, „ik kom je
raad inwinnen. Je weet, dat ik je
gezonde, schrandere oordeel erg
hoog aansla. Ofschoon, als je soms
een tientje te missen hebt..."
Dit laatste negeerde ik volko
men en ik vroeg: „Wel, wat is de
moeilijkheid? Het moet wel raar
loopen, als ik met mijn rijpe er
varing je er niet uit zou kunnen
helpen. Spreek op!"
„Tja, kijk, het lag in de auto..."
„Wat auto, je hebt niet eens een
auto, Jan, je wilt toch niet zeg
gen
„Juist", zei mijn ongelooflijk bru
tale zwager Jan, „ik wist wel, dat
je het goed vond, dat ik gister
avond even je auto leende. Ik heb
hem weer netjes in de garage ge
zet, zonder je de overl,ast aan te
doen, om je lastig te vallen om
eerst verlof te vragen. Dank je
wel, ouwe jongen. Maar intus-
schen zit ik door jouw auto in de
knoei."
„Hoezo©", stoof ik op, „heb je
een aanrijding gehad?"
„Welnee", zei zwager Jan som
ber, „dat zou zoo erg niet geweest
zijn, dat zou jou hoogstens wat
geld gekost hebben, nee, het was
veel erger. Waar was ik nu ook
al weer? Je moet me niet aldoor
zoo in de rede vallen, dat is een
onhebbelijke gewoonte van je. O ja,
nou ik was dan weg met die auto
van je. Ik had Sofietje mee uit
eten genomen. Maar ze moest vroeg
naar huis. Ik zou dus den heelen
avond in kille eenzaamheid heb
ben rondgeloopen, als ik niet heel
toevallig Loesje tegen was geko
men, die zoo lief was, mij, een
zame, losloopende jongeling, wat
gezelschap te houden. Nou en..."
„Ik begrijp nog steeds niet, - aar-
in je nu mijn raad noodig hebt."
„Dat komt nog," zei zwager Jan,
„toen ik nu gisteravond, hm., nogal
laat, de auto wegzette, omdat er
vrijwel geen druppel van de veer
tig liter benzine die erin zaten
meer over was, vond ik in den
wagen een mooie gouden schakel'
armband. En nu is de kwestie, van
wie is die?"
„Nogal eenvoudig," meende ik,"
van Sofietje of van Loesje. Je
vraagt het ze eenvoudig."
„Dat is 't nu juist", zuchtte
zwager Jan, „dat kan ik zelf niet
doen. De zaak is, dat Sofietje niet
weet dat ik met Loesje uitging,
en Loesje wist niet, dat ik mei
Sofietje... enfin, je snapt het na
tuurlijk wel. Sofietje denkt dat zij
het eenigste meisje op de heele
wereld is, en nu ja, Loesje natuur
lijk ook. Nou stel je nu voor, dat
ik die gouden armband aan Loes
je laat zien en vraag: heb jij die
gisteravond in de auto verloren?
Best kans, dat ze dan met een
stem als een dolk zegt: Nee, en
ik zon wel eens willen weten, wie
dat ding wel verloren heeft! Nou,
en hetzelfde kan me overkomen,
als ik het Sofietje vraag."
„Hm.", zei ik, „de zaak begint
me duidelijk te worden. Alleen
begrijp ik niet goed, wat ik kan
doen, om je te helpen."
„Nou, dat is eenvoudig. Jij hebt
zooveel tact en ervaring, dat jij
best Sofietje eens kon polsen en
voorzichtig het gesprek op goud
en schakel-armbanden brengen.
Dan zal ze vanzelf wel zeggen, of
ze er een verloren heeft
„Komt niets van in", zei ik ge
decideerd, „ik zie Sofiptje heel zel
den. En mijn vrouw mag haar hee-
lemaal niet." Ik vond het niet
noodig zwager Jan aan zijn neus
te hangen, dat mijn vrouw op een
oansavondje eens gezien had. dat
ik in gesprek was met Sofietje.
Nu was het wel een wat stil plekje
en het tamelijk intieme gesprekje
had me heelemaal doen vergeten,
dat de volgende dans met mijn
vrouw zou zijn geweest. Nou Ja,
dat was alles.
„Onzin", zei zwager Jan. „pro
beer het dan van Loesje te we
ten te komen?"
„Loesje ken ik veel te weinig
daarvoor. Maar ik begrijp niet, dat
je het. zoo ingewikkeld maakt.
Neem nu mijn raad eens aan en
houd een van de twee meisjes, zoo
dra jc haar ziet, den armband
voor. Is hij van haar, dan zal ze
hem natuurlijk meteen herken
nen. En herkent ze hem niet, dan
zeg je, dat je een cadeautje hebt
gekocht voor je zuster, en dat je
graag zou willen hoorcn, hoe zij
hem nu vindt. Eenvoudig, niet?"
„Reusachtig!", riep zwager Jan
geestdriftig uit.
Toen ik hem een dag of wat later
weer zag, was hij heelemaal niet
geestdriftig meer. „Als je nog eens
wat weet!", zei hij sarcastisch.
„Hoezoo? Weet je niet, van wie
die gouden armband is?"
„Jawel, hij is van Loesje. Maar
Sofietje heeft hem nu."
„Toen ik hem aan Sofietje liet
zien, gaf ze geen enkel teeken, dat
ze hem herkende, Ik begon dus te
vertellen, dat ik een cadeautje had
gekocht voor mijn zuster. Maar ze
liet me niet uitspreken. Ik kwam
aan mijn zuster heelemaal niet
Ir Voor ik wist wat er gebeurde,
was ze me zoo hartstochtelijk aan
het bedanken, dat ik niet meer te
rug kon. Ze dacht dat ik het ca
deautje voor haar had gekocht. Je
ziet dus, dat ik er leelijk in zit.
Want als vandaag of morgen Loes
je Sofietje met haar armband zou
zien, gebeurt er iets. Daar kun je
van opaan. Door jouw stomme raad
moet ik dus precies zoo'n gouden
schakelarmband koopen, om die
aan Loesje terug te kunnen ge
ven. En aangezien die heele ge
schiedenis het gevolg is van Jouw
stomme raad, ben je zedelijk ver
plicht, me het geld daarvoor te
leenen. Het ding kost vijf-en-veer
tig gulden."
Hoewel het me aan het hart
ging zag ik in, dat ik zwager Jan
in dit geval wel moest helpen.
En dus gaf ik hem die 45 pop
noodgedwongen.
Den volgenden dag zei mijn
vrouw met een stem, die uit een
ijskast afkomstig scheen: „Zeg
eens mannetje, ik heb Sofie, dat
malle schaap gezien! Misschien
zou je mij wel eens willen verkla
ren, wat z ij met m ij n gouden
schakel-armband aan doet! Ze zei,
nota bene, dat het een cadeautje
was! Ik vermoed, dat ik Tn in de
auto verloren heb. Ik vind het
meer dan schunnig, dat je m ij n
sieraden wegneemt en die aan an
dere vrouwen geeft!"
Dus dat was het geweest. De
armband was noch van Sofietje,
noch van Loesje geweest, maar
van mijn eigen vrouw. Om de si
tuatie te redden merkte ik op: „Er
is meer gelijk dan eigen. Hoe kom
jc erbij, dat die armband van jou
zou zijn en dat speciaal IK die
aan Sofietje gegeven zou hebben?
Ik zal nog eens goed in de auto
zoeken, misschien dat ik jouw
armband nog wel vind
Nu, inderdaad vond ik een
gouden schakelarmband. Alleen
niet in de auto al zei ik tegen
DE LAATSTE SECONDEN VÓÓR DE
EEUWIGHEID.
Het wereldrecord voor den val uit groote hoogte
kunnen deDuitsche matroos Ellerman en de 1ste
luitenant t.z. Mieth.zich toerekenen. Den 17en Juni
1917 werd het marineluchtschip L 8 boven Engeland
in brand geschoten en viel van een hoogte van 5250
meter in vlammen gehuld, omlaag, de geheele be
manning medesleepend. Mieth werd wel is waar
gerecl, doch ernstig gewond; Ellerman daarentegen
kroop ongedeerd uit de overblijfselen van het uit
aluminium gebouwde geraamte. Een der uit zijn
nachtrust opgeschrikte Engelschen, die er. bij stond,
toen hij zich uit het gloeiende geraamte bevrijdde,
begroette hem met de woorden: „Nu, jij hebt ook
geboft!" wat ieder volkomen zal beamen.
Een val uit zoo groote hoogte komt zelden voor,
hoewel ook bergbeklimmers leelijke tuimelingen kun
nen maken, zooals b.v. de Engelschman Edward
Wympher, die bij een bestijging van den Matterhorn
van een bijna loodrechten rotswand omlaag viel. Zijn
beschermende geest waakte echter dien dag met bij
zondere zorg over hem, want hij bracht het er met
den schrik af.
Bijna evenzoo verging het den parachutist Charles
Woolcot, die in Venezuela zijn kunst zou toonen. 'Hij
was op ongeveer 1400 meter hoogte uit het vliegtuig
gesprongen en na een val van een paar honderd me
ter opende zich het valscherm, om echter onmiddel
lijk daarop den dienst te weigeren, zoodat Woolcot
met de snelheid van een kogel van een hoogte van
1000 M. omlaag schoot. Toen men hem opnam, dacht
men natuurlijk niet anders, of hij was morsdood.
Toch herstelde hij van zijn val, hoewel hij daarbij
bijna elk beentje in zijn lichaam gebroken had.
Daarbij vergeleken is de val van een Amerikaan-
schen matroos, zekeren Sutherland, haast kinderspel.
Sutherland had de weddenschap gemaakt, dat hij
op den watertoren van Chicago zou klimmen, wai
hij dan ook deed. Toen hij geheel boven stond, raak
te een steen los, met het gevolg, dat Sutherland,
tot groote ontzetting van de toeschouwers, van een
hoogte van 80 meter viel. Tien meter boven de straat
kwam hij terecht op de telegraafdraden, die daar
waren gespannen. Deze braken niet, doch veerden
den man terug, waarna hij op een mesthoop beland
de, die als een springmatras werkte. Hij werd bewus
teloos weggedragen, doch had zich enkele dagen la
ter geheel hersteld van de gevolgen van zijn avon
tuur.
Wat ondervinden deze menschen nu, terwijl ze om
laag suizen? Hiervan is weinig bekend geworden. Al
leen de Züricher natuuronderzoeker Heim heeft
daarvan een beschrijving gegeven. Toen hij een berg
tocht maakte, stortte hij van een hoogte van 60 me
ter omlaag, doch kwam tot zijn geluk terecht op een
sneeuwveld, zoodat hij zelfs niet gekwetst werd. Hij
gaf later een nauwkeurige beschrijving van wat hij
gedurende zijn val had gedacht, en zelfs stelde hij
een onderzoek in naar de ervaringen van anderen,
die iets dergelijks hadden meegemaakt.
In 95 van deze gevallen constateerde hij, dat
de slachtoffers geen angsit, geen wanhoop, geen
vrees voor den dood hadden gevoeld. Wat zijn eigen
gevoelens betreft: zijn gedachten stelden zich on
middellijk in op de omstandigheden van den val.
Hij dacht aan de gevolgen, aan de ontstelde gezich
ten van zijn begeleiders; toen besloot hij om. zoo
dra hij weer vasten bodem had bereikt, azijn-ether
te gebruiken, tegen bewusteloosheid. Ook wilde hij
zijn bril afnemen, om te voorkomen dat ersplin-
tertjes glas in zijn oogen zouden springen als hij
op den grond viel. Doch naast deze praktische over
wegingen doemde een groot deel van zijn leven voor
zijn geestesoog op; tegelijkertijd dacht hij aan het
heden en de toekomst.
„Mijn wezen had zich om zoo te zeggen verdub
beld; ik was de held van het stuk en tevens toe
schouwer. Ik zag een telegrambesteller, die mijn
moeder voor de deur het telegram toereikte, waarin
haar de noodlottige afloop werd medegedeeld. Zij
en mijn andere familieleden waren er wel erg door
bedroefd, doch zij weenden en klaagden niet, even
min als ik een spoor van angst of pijn in mijzelf
ontdekte, doch plechtig en zonder vrees den dood
tegemoet ging. Het was als een gevoel van overgave
aan het noodlot."
Men heeft wel eens getwijfeld aan deze optimisti
sche voorstelling van zaken van Heim, doch ande
ren, die een dergelijke ervaring hadden beleefd en
er het leven hadden afgebracht, legden bijna ge
lijkluidende verklaringen af. Het gevaar van hun
toestand scheen niet tot hen te zijn doorgedrongen.
Het mechanisme van ons zieleleven weet ons in der
gelijke omstandigheden blijkbaar een fantastische
voorstelling voor te tooveren, welke ons niet den tijd
laat. den schrik voor den dood te laten opkomen,
zoodat wij als in een droom de gruwelijke werke
lijkheid vergeten.
mijn vrouw van wel, uit diploma
tieke overwegingen doch bij
den goudsmid. Het ding kostte
vijf-en-veertig gulden
WETENSWAARDIGHEDEN.
Is het U bekend:
dat de snelste visch ter wereld
de Peleanys is?
dat deze visch een snelheid
van 80 k.m. per uur kan ontwik
kelen?
dat deze visch wel in de Mid-
dellandsche Zee voorkomt?
dat er thans schrijfmachines
voor Chineesch schrift bestaan,
die 5000 Chineescheschri.'lteekens
kunnen schrijven?
d a t een beschaafd Chinees na
2 maanden oefening een snelheid
van 2000 teekens per uur kan be
halen?
dat verschillende reuzen-luid
sprekers tot op een afstand van 20
k.m. gehoord kunnen worden?
dat èèn dertigste deel van de
aardbewoners hun bestaan, direct
of indirect aan de zee danken
(visschers, zeevaarders, enz)?
HUMOR.
Ik heb achttien jaar voor
denzelfden baas gewerkt!
- O, dat record kan ik' 'tiog
verbeteren! Volgende weck hen
ik 25 jaar getrouwd!
Vrien»;: Ik hoor dat je vrouw
een ongeluk gehad heeft met de
auto. Ernstig?
Echtgenoot: Nee. Alleen wat
krassen op de verf, bij alle twee!
Woedende vader: Ik zag heel
duidelijk, dat je mijn dochter
kuste, zoo pal onder mijn eigen
oogen!
Jongmenscli (kalm): Pardon
meneer, onder haar eigen oogen!
Een man moest een dieet van
visch houden, iets waar hij abso
luut niet van hield. Hij ging een
restaurant binnen en vroeg:
Hebben jullie vandaag wal-
visch?
Nee, meneer.
Ook geen haai?
Nee, meneer.
Zaagvisch?
Nee, meneer.
Bruin visch?
Nee, meneer.
Mooi, breng me dan een hee
le biefstuk met uien; de Hemel
weet, dat ik naar visch gevraagd
heb en dat die er niet was!
7. Natuurlijk liep de weg naar de stad, verder
hoefden ze niet te gaan. Het was een groote stad,
vol jongens en meisjes en ze zouden daar werk
genoeg vinden. Maar natuurlijk moest je voorzich
tig zijn. Want als de menschen je te pakken kregen,
dan dachten ze dat je speelgoed was, en het duurde
soms lang eer je weer vrij was. Als je tenminste
vrij kwam.
8. Ze hadden een wapen, dat geen enkel mensch
bezit, n.1. een spreuk uit het boek van Pol. Wan
neer je deze uitsprak, werd je ineens onzichtbaar
voor anderen, dus dan was je erg veilig, want nie
mand kon je pakken. Van deze spreuk maakten ze
dikwijls gebruik. Ook als ze samen waren, pro
beerden ze deze wel eens. Thans maakte Pol van
de spreuk gebruik. Weg was hij. 't Was een gek
gezicht want Stan's arm zat in die van den onziclit-
baren Pol,
9. Thans maakte Slan zich onzichtbaar. Dat was
heelemaal een gek gezicht, want het spreukenboek,
dat ze niet weg konden tooveren, hing nu alleen
zichtbaar in de lucht. Dit was wel gevaarlijk, want
als ze zich beiden wegtooverden, bleef toch altijd
het spreukenboek zichtbaar.