DE MENS-AAP. De levensredder van Death Valley. VAN EEN JONGEN, DIE IN EEN AAP VERANDERDE. Een Indische geschiedenis. door Nonny Verstraat. HET was in Indië, waar de mensapen nog leven. Buiten een mooi groot dorp, woonde een man, helemaal al leen. Elke ochtend ging hij naar het dorp, voor zijn werk. Op een erg warme morgen kwam hij langs een huis, dat om ringd was door een prachtige tuin, waar in oude bomen stonden, en waar het dus heerlijk schaduwrijk was. Omdat het zo warm was, had de man erge zin om even in die tuin uit te rusten; hij zag niemand en daarom dacht hij, dat hij best naar bin nen kon gaan. Hij zou helemaal geen kwaad doen, alleen maar uitrusten. Dus stapte hij naar binnen, en ging op een bank liggen, waar hij spoedig door het eentonige gezoem der muggen in slaap gesust werd. Nadat hij een vol uur geslapen had, schrikte hij wakker. „Jeminee", zei hij bij zich zelf. „Daar lig ik warempel nog steeds in de zelfde tuin. Laat ik nu maar gauw maken dat ik weg kom." Hij stond op, en wilde juist weg gaan, toen hij opeens een hand op zijn schouder voelde. Hij keek om en daar stond een mensaap. Een heuse mensaap. De man schrok vreselijk, maar de aap was erg vriendelijk. „Jij zit in mijn tuin"! zei hij. „Wie hier komt, moet hier blijven. Van nu af aan moet je voor mij werken. Je zult het goed bij mij hebben." „Dit moet jij weer in orde maken! zei de aap, „Zet de planten weer in de grond, maak de gaten dicht, en wanneer de tuin weer in orde is, zal ik komen kijken!" Toen verdween de aap. Toen de aap 's avonds kwam kijken, was de tuin keurig netjes in orde. „Goed zo", zei de aap. „Nu kun je gaan eten en slapen, en morgen kun je weer hetzelfde werk doen." „Maar de tuin is nu klaar. Er valt niets meer te doen", zei de man. „Denk dat maar niet. Er is altijd wel wat te doen", zei de aap, en ging weer naar huis. De volgende ochtend zag de man, dat de tuin weer net zo omgespit was als de vo rige dag, en alle planten waren weer uit getrokken. „Dat is toch te erg, dacht de man bij zich zelf, „dat zal ik den baas toch eens vertel len." En de man ging naar het huis toe. De voordeur was toe. Toen keek de man door een der vensters. Hij zag een kamer met prachtig-mooie meubels, en daar in de hoek... neen maar, wat zag hij daar? Het was een grote boomstronk, waaraan een verroeste ketting hing. Daar bovenop zat de aap, met een bril op en een krant in de hand, die hij aan iemand die onzichtbaar was, voorlas. Toen de aap opkeek en het gezicht van den man zag, werd hij boos en riep: „Ga aan je werk, is er soms niet ge noeg?" De man schrok zó, dat hij op een holletje weg liep naar het achterste gedeelte van de tuin, en ging gauw aan zijn werk. 's Avonds was de aap erg tevreden. „Je hebt vlug gewerkt," zei hij. „Alles is weer mooi in orde, en morgen kun je dat weer doen." „Maar de tuin is nu weer op orde. Mor gen kan ik dus wat uitrusten." „Nee, nee, daar is altijd werk in de tuin", zei de aap, en hij ging weer weg. En werkelijk, toen de man de volgende ochtend weer ging kijken, was de tuin even slordig als de vorige morgen. „Nou zal ik den aap eens laten zien wat een verwoestingen er weer zijn", dacht de man. „Het is meer dan erg. Het is niet te geloven." En de man ging weer op het huis toe. En weer gluurde hij door het venster. Nu zag hij een heel mooi meisje binnenkomen, dat even rondkeek, en toen weer weg ging. De man was stom verbaasd. Hij had nooit geweten, dat er zo n mooi meisje in het huis was. „Arm meisje", dacht hij, „zij is zeker gevangen, net zoals ik. Zij moet zeker ook voor den aap werken". Hij ging. toen weer naar zijn werk, en 's avonds was de aap weer erg tevreden. De man had een plannetje gemaakt. Hij zou 's nachts gaan kijken, wie de tuin tel kens weer zo vernielde. En toen het hele maal donker was, sloop hij de tuin in, en ging op dezelfde plek zitten, waar hij de eerste dag gelegen had, toen de aap hem gevangen genomen had. Toen hij daar goed en wel zat, begon hij echler wat slaperig te worden. Hij wist niet dat wie op deze bank zat, na een poosje insliep, omdat de witte bloemetjes bij de boom, waaronder de bank stond, zo sterk geurden. Hij sliep bijna, toen hij opeens een ge ruis hoorde. In het donker kon hij net zien, dat de voordeur open ging en dat een zwart, harig dier naar buiten kwam. In de hand had hij een lantaarn. Hij zwaaide het rond en keek of er niemand was. De man hield zich doodstil. Hij zag dat het zijn baas was. Wat deed die hier? De aap zette nu de lantaarn neer en be gon de planten uit te trekken. Vervolgens gooide hij ze, na ze goed bekeken te heb ben bij het schijnsel van de lamp, weer weg. „Waar is het? Waar is het?" bromde hij onderwijl. Toen pakte hij zijn lantaarn weer op en verdween in het huis. De man ging toen ook naar binnen en legde zich te slapen. De volgende dag deed hij zijn werk weer en wachtte, toen zijn kans weer af om bij 't venster te gaan gluren. Hij zag den aap weer zitten, en aan zijn voeten zat het mooie meisje. Misschien had de aap dit meisje wel ge stolen, toen zij nog klein was. Zij kon ze ker ook niet het hek uit komen. In de ka mer was ook nog een oude vrouw binnen gekomen. De man ging toen weer naar zijn werk. Toen hij zo bezig was, hoorde hij opeens een harde slag. De man gooide zijn werk er bij neer, en liep weer naar het huis toe. Hij keek door het venster en nu verbaasde hij zich heel erg over wat hij te zien kreeg Rondom de tafel danste de oude vrouw, het jonge meisje en een vreemde, jonge man. De mensaap was nergens te zien, maar op zijn stoel lag een apevel. Toen zij den man door het venster zagen kijken, riepen zij hem toe: „Kom binnen! Kom binnen! Wij hebben zo'n groot geluk gehad!" Toen de man binnen kwam, vertelde de jonge man zijn verhaal: „Twintig jaar geleden was ik een jonge tje van ongeveer tien jaar. Ik was erg wild. Mijn kleren waren altijd kapot, en mijn schoenen en kousen weg. O, mijn manieren lieten veel te wensen over. Alles wat ik te pakken kreeg, vernielde ik, het was eenvoudig verschrikkelijk. Mijn moe der was altijd zo bedroefd, dat zij mij maar geen manieren kon leren." De oude vrouw schudde haar hoofd en lachte eens eventjes. „Op een dag zat ik te eten, en ik propte mijn mond erg vol, wat natuurlijk niet netjes is, en toen zei moeder tegen mij: „Je had liever een aap*moeten zijn. Die eet net zoals jij. Net toon zij dat zei, sloeg de klok. Mijn zusie moest erg lachen en zei: Ja, Bobby, als jij een aap bent, kun je in de bomen klimmen en alle lekkere vruch ten naar mij gooien! Ja, zei ik toen, dat zal ik zeker doen. En voor de grap sprong ik van de tafel weg, trok bij ongeluk het tafelkleed mee, gooide - ook alweer bij ongeluk 'n stoel op de grond, en liep toen hard naar buiten, om nog te kunnen spelen voordat het don ker zou worden. Mijn moeder en mijn zusje hadden al het werk dat zij in huis te doen hadden, ge daan en wij waren toen allemaal naar bed gegaan. Die nacht heb ik heel erg slecht ge slapen, en alsmaar van apen gedroomd. Toen ik de volgende dag wakker werd, was het al laat, en ik wilde mij dus gauw gaan aankleden. Ik sloeg het dek terug, en stak een been naar buiten. Maar toen schrok ik verschrikkelijk. Want wat zag ik?! Het was niet een gewoon jongensbeen dat ik naar buiten stak, maar de behaarde poot van een aap! En mijn andere been was óók een apepoot. Ik stond vlug op, en keek in de spiegel. Daar zag ik een echte mensaap! Ik was veranderd in een mens aap! Ach, wat moest ik toch doen om weer een mens te worden? Toen hóórde ik opeens het geluid van voetstappen. Bom, bom, bom! Recht op mijn deur af. Er werd geklopt, maar ik antwoordde niet. Toen ging de deur open. Ik sprong het raam uit, maar ik kon net het gezichtje van mijn zusje zien, dat riep: Mammie, de mensaap heeft Bobby gestolen! Ik kon dit allemaal horen, maar ik schaamde mij zo, dat ik me niet durfde te vertonen, en ik bleef zo'n beetje om 't huis onder de bomen zwerven. Af en toe schudde ik aan de bomen, en dan vielen de heerlijkste vruchten naar beneden. Soms probeerden mijn moeder en mijn zusje om mij met allerlei lekkers te lokken, want zij dachten dat ik wel zou weten, waar Bobby was. Nu, dat wist ik helaas al te goed! Toen ben ik voor een lange tijd wegge gaan. Maar ik verlangde zo om in de buurt van mijn oude huis te zijn, dat ik weer naar het dorp terug ging, en in de omge ving van ons huis in een boom klom. On der die boom zat een jong meisje, en dat was mijn zusje. Ik wilde natuurlijk aller lei van huis horen, maar misschien zou zij bang voor apen zijn. Ik ging vlak voor haar zitten, en begon rare gezichten te trekken. Toen ging zij gelukkig lachen. Toen begon ik te praten. „Weet jij wie ik ben?" „Nee," zei zij, „maar jij bent een rare aap hoor!" „Ik ben jouw broer." Dit vond zij zó raar, dat zij hartelijk be gon te lachen. „Ik houd niet van apen, want die hebben onzen Bobby gestolen." „Nee, dat is niet zo. Ik ben heus Bob* by." En toen vertelde ik haar alles. „Ik kan het nauwelijks geloven, maar jouw stem is wel precies zoals de stem van Bobby. Alleen een beetje grover, maar daarvoor ben je ook een aap." „Als je mij niet gelooft, ga dan met me mee. Dan-zal ik zeggen waar ik woon." Ik bracht haar naar dit huis hier. Toen ging zij ook mijn lieve moeder er bij ha len, en zo komt het, dat wij met ons drieën- hier wonen." „Maar hoe hebt U dit huis gekregen?" vroeg de man. „Dat zal ik vertellen. Ik plukte vruchten, en ik at er zo veel van, dat ik lui werd, en op dat bankje onder die boom ging rusten. Toen viel ik in slaap. Eindelijk werd ik weer wakker. Ik schrok erg, want ik merk te dat ik een ketting om mijn been had. Ik probeerde mijn been los te maken, maar; toen kwam de baas van het huis en zei:t „Nee. als deze ketting los gaat, loop ja weg." „O, nee, meneer, ik loop niet weg", zei ik toen. „Aap, wie heeft jou praten geleerd". Toen vertelde ik den man alles. „Nu", zei de man toen, „Ik ben een een-) zame, oude man. Kom maar bij mij wo nen." Dit vond ik erg prettig. De ketting werd los gemaakt, en ik was zo vrij als een vo geltje in de lucht, en ik kon net zo leven als vroeger. Een paar jaar woonden wij samen, et cp een dag kreeg mijn meester een briel Hij moest direct op reis. „Wacht tot ik terug kom. Als ik niet te rug kom, is alles van jou." Ik heb nu al jaren gewacht, en hij is niet terug gekomen. Maar op 'n nacht heb ik van hem gedroomd. In die droom vertelde hij mij, dat er achter in de tuin een wortel moest zijn, en dat die mij weer tot mens zou kunnen maken. Als ik hem nu 's nachts zocht, had ik de meeste kans om hem te vinden, omdat hij dan sterk rook. Daarom heb ik 's nachts altijd gezocht, maar nooit vond ik hem. Vandaag was hij echter toe vallig tussen andere wortels op tafel, en nu ben ik weer een man. „Die oude dame die hier zo vrolijk om de tafel danst, dat een jong meisje het haaf niet zou kunnen nadoen, is mijn moeder tje. Dit lieve meisje is mijn zusje." Terwijl zij nu gezellig praatten, hoorden; zij opeens een scherp geluid. Allemaal ke ken zij naar het apevel. Dat begon te be wegen en toen spreidde het zich uit, kwam in beweging en vloog statig door de lucht Het vloog door het open venster, en gin? al verder en verder weg, tot het eindelijk niet meer te zien was. 4 5 mijlen zag het er ook werkelijk zo uit. Maar toen Fairkanks zich eindelijk eens op weg begaf naar dat meer, zag hij, dat die plek zo droog was als de Sahara zelve. Het Dal des Doods Is verschrikkelijk, groot, maar Dad doorkruiste deze woestijn in alle richtingen, en tekende alles, elk dal cn alle bergen en heuvels, bergsporen en elke plaats, waar ook maar een beetje wa ter te vinden was, op een kaart op. Vele weken en maanden zwierf Fairbanks met de Piute-Indianen de vaderlandslozen in dit gebied rond, om het heel goed te le ren kennen. Het Dal des Doods is honderd mijlen lang cn tien twintig mijlen breed, en door ge bergten ingesloten. De naam „Death Val ley" Dal des Doods werd gegeven door een groep emigranten, die in het jaar 1849 daar omkwamen. Het ligt 280 onder de zeespiegel en is het. laagste punt o* het Amerikaanse vasteland. Het dal moef ook de warmste plaats ter wereld zijn. Dad vertelt, dat hij de thermometer in de scha duw tot 130' graden heeft zien stijgen. Om hem in de zon te leggen, daarvoor was *t aantal graden op de thermometer niet hoog genoeg aangegeven. 's Zomers is de grond zó heet, dat het niet mogelijk is om een steen aan te raken hij zou als een gloeiende kool de blote hand verbranden. En toch is de Death Val ley een prachtige woestijn. Over alles lig gen schitterende kleuren, en oasen, zand heuvels, duinen, ruïnen, en eenzame gra ven vertellen van tragedie's Men ziet de sneeuwtop van de Mount Whitney, die met zijn 14501 voet de hoog ste berg van Noord Amerika is. In het Westen wordt het dal door de Panamint-bergketen begrensd. Deze berg keten vertoont de prachtigste kleuren. Een onherbergzame weg voert naar de Devil Golf Course, die er van Dante's View een 6000 voet hoge berg gezien, als een meer uitziet. In werkelijkheid bestaat deze Devil Golf niet uit water, doch uit zout, borax, soda en kali. Hier is helemaal geen plantengroei, alles lijkt er dood te zijn. Bijna in het midden van het Dal des Doods bevindt zich de enige oase, Furna- ce Creek Ranch, die door een klein rivier tje, dat uit een nauwe kloof komt, bevloeid wordt. In de buurt van de oase liggen ook de ruïne's van de Harmony Borax-werken, die in 1880 gesticht werden» Het leven hier is iets verschrikkelijks. De mensen slapen er op stenen in het water, om de hitte te ontlopen. Geen arbeider houdt het er lan ger dan twee maanden. Velen zijn gestor ven ten gevolge van de hitte. Om de kostbare borax makkelijker te kunnen winnen, legde men eerst de Death Valley spoorweg aan, en een paar mijlen van het station vandaan een modern te huis voor de arbeiders. Dat tehuis telt drie honderd slaapkamers, badkamers, biljart kamers, een eetzaal, een gymnastiekzaal, een ziekenzaal en een ijskamer. Ten slotte een postkantoor. Ondanks het feit, dat de laatste jaren richtingwijzers geplaatst zijn, verdwalen er nog altijd mensen in deze woestijn, en dat; zal ook wel zo blijven, zolang er mensenf zijn, die de Death Valley door willen trek ken. Dad Fairbanks is bijna 70 jaar oud, maar niets weerhoudt, hem om iemand, die verdwaald is, te gaan zoeken. Hij is getuige geweest van veel tragedie's, maar ook hebben veel mensen, die verdwaald waren, hun leven te danken aan dezen moedigen man Het Dal des Doods", waar zovelen ver dwalen! „DAD" FAIRBANKS. Elsa v. d. Echt. HET MOEILIJKSTE WERK VOOR DE MATROZEN: HET BEVESTIGEN VAN DE ZEILEN. Ergens in de verstik- kend-hete woestijn, het zogenaamde „Dal des Doods" in Californië is een man verdwaald. Iets ergens kan men zich nauwelijks den ken. Zoals ontelbaar velen vóór hem, maakte hij 'n bepaald reisplan, en kwam toch nooit bij het doel aan. Men hoeft niet te vragen waarom de meedogenloze woestijn antwoordt niet. Om te redden is het meestal te laat. Waarschijnlijk omdat de verschrikkelijke hitte, die slechts enkelen verdragen kun nen, onbarmhartig van de heldere hemel schijnt te stromen. Wanneer de hitte den afgematten reiziger niet neer laat vallen, dan loopt hij doelloos en koortsig rond. De ze slachtoffers der woestijn met lege wa terflessen moeten vreselijk lijden. En er is slechts één, die in staat is om den ongelukkige te redden wanneer er eigenlijk nog aan redding gedacht kan worden. Deze man is Mister R. J. Fairbanks, die door allen, die hem kennen, „Dad" Fairbanks, „de redder van het Dal des Doods" genoemd wordt. De oude Dad Fairbanks heeft meer dan 30 jaren de woestijn doorkruist, en menig ongelukkig reiziger gered. Dad Fairbanks houdt van de zondoorgloeide woestijn. Hij •woont slechts enige mijlen ten Oosten van het Dal des Doods in Shoshonem, een klein, Californisch stadje, vlak bij de grens van Nevada. Deze moedige, onverschrokken en vrien delijke man, met zijn grijze arendsogen, heeft de laatste dertig jaren naar honder den mensen in de woestijn gezocht, en meer personen gered dan iemand vóór hem. Alles wat hij meegemaakt heeft, zou boekdelen kunnen vullen. Op de hulproepen van familieleden en vrienden uit alle delen van de wereld, be geeft Dad Fairbanks zich op zoek naar de verdwaalden. Dikwijls heeft hij dan ver schrikkelijke dagen door te maken en vele kilometers af te leggen. Maar nooit heeft hij voor al zijn tochten een beloning ge vraagd of aangenomen, hoewel hem veel geld werd aangeboden. Wanneer een verdwaalde, zoals dat zo dikwijls gebeurde, in de woestijn omgeko men was, dan zorgde Dad voor een behoor lijk graf, zonder de kosten daarvan ooit door familieleden van den ongelukkige te laten vergoeden. Dad Fairbanks heeft men sen en dieren, ja zelfs inheemse vogels, die het Dal des Doods over wilden vliegen, el lendig zien omkomen. Zij waren verdord door de verzengende zonnestralen... Fairbanks heeft mannen gered, die in een kring rondliepen, met de tong uit de mond, en wier huid letterlijk verbrand was. Dad kent de prachtige Fata Morgana's, die de dorstige zwervers heerlijke water plaatsen vóórtoveren, waarin zij dan den ken te waden, en zij houden zelf hun kle ren boven het hoofd, opdat die niet nat zullen worden. Op een dag zag Dad een jongen man, die zorgvuldig het zand door zijn vingers liet glijden, en onderwijl vrolijk lachte. Op zijn vraag wat hij toch deed, antwoordde de jonge man dat hij water zuiver maakte, om het te drinken. Hij dacht dat hij bij een waterbron zat.... Wanneer Dad hem niet gevonden had, dan zou hij binnen een paar uur omgekomen zijn. Het is verschrikkelijk, daar te zijn! Ja ren lang geloofde Dad zelf, dat er in het Dal des doods een groot meer was. Ieder, wie het gelukt was de woestijn te doorkrui sen, bevestigde dat, en op een afstand van

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 20