Van Recht naar Teheran De Wieringermeer Charl ês Rex in 1940 rijp vior malaria. Zaterdag 3 Augustus 1935. SCHAGER COURANT. Vijfde blad. No. 9777 dan in de Zon Intensieve voorlichting gewenscht. Ethel M* Dell* Een gemoderniseerde stad. - Weder op zoek naar reisgelegenheid. - Door een vrucht bare vlakte en door woest bergland. De slaperige chauffeur en de wonderlijke uitwerking van een wiegeliedje. (Van onzen reizenden correspondent.) Teheran. In Juli. EEN stad met ongeveer tachtigduizend inwo ners is Recht en een stad, die in vele op zichten een bijna geheel Europeeschen in druk maakt. De voornaamste straten zijn breed en grootendeels geplaveid. Er is zelfs een aardig park met een ongelooflijke bloemenpracht Het nieuwe stadhuis, het nieuwe postkantoor, het hotel waar ik woonde, Hotel Iran, zijn vrijwel geheel in Europee schen stijl. Recht ligt dan ook op den snelsten en gemakkelijksten reisweg van Teheran naar Europa, welke weg door Rusland voert. Nog geen veertig ki lometer van Recht ligt de Iraansche haven Pachlevi, vroeger Enzeli gehceten. Vandaar vertrekt tweemaal per week een boot over de Kaspische Zee naar de Russische haven Bakoe, waar reizigers den trein naar West-Europa kunnen nemen. Recht is een drie talige stad. Men kan er zoo goed als algemeen te recht met Iraansch, Turksch en Russisch. De meeste gesproken West-Europeesche taal is ook hier het Fransch. Eén dag heb ik er rondgeloopen en 's avonds heb ik er in het bloemrijke park na de hitte van don dag ijs gegeten bij een klein orkestje, dat droomerig heel oude Europeesche muziek speelde, die bij ons reeds lang uit de mode is. Den volgenden morgen heb ik uitgekeken naar een reisgelegenheid naar Teheran en op dezen drukken verkeersweg van Te heran naar de Kaspische Zee bleek het niet moeilijk een reisgelegenheid te vinden. Er waren personen auto's met bestemming naar de Iraansche hoofdstad te kust en te keur. Ik zocht een sterken wagen met een gemoedelijken chauffeur uit en bedong weder, dat ik naast den chauffeur zou zitten en dat er be halve den chauffeur vóór niemand bij mocht komen. Om één uur, na het eten, zouden we vertrekken, maar natuurlijk werd dat, naar Oostersche gewoonte, twee uur later. Behalve ik was er nog een passa gier, die achterin plaats nam. De afstand van Recht naar Teheran bedraagt drie honderd vijftig kilometer, maar daar de weg voor een groot deel weder gaat door bergland, moet men voor de reis Recht-Teheran zelfs met een goeden Hotel „Iran" te Recht. wagen en een goeden chauffeur acht tien uur rekenen. Enkele tientallen kilometers ging de tocht eerst door een rijke, vruchtbare vlakte met rijstvelden, theetuinen, tabaksvelden, maar daarna begon al spoedig de stijging. De automobiel, waarmede ik de reis maakte, bleek een wagen van de „Intourist", het officieele Russische reisbureau en de chauffeur was een Rus. Nadat we een half uur onderweg waren vertelde de man me, dat hij nu al in geen zes-en- dertig uur had geslapen en voortdurend in het touw was geweest. Hij had passagiers gebracht van Te heran naar Pachlevi, gesukkel gehad met zijn ma chine, zoodat hij had moeten repareeren en was zonder geslapen te hebben nu weder onderweg. Ik moet eerlijk bekennen, dat me dit eenigszins bedenkelijk stemde. Niet zonder gevaar scheen het me met een overwerkten chauffeur den tocht te maken over een zeer moeilijken en gevaarlijken weg door hooggebergte, maar ik zat nu eenmaal in het schuitje en ik moest meevaren. Nadat we de vlakte achter ons hadden, klommen we aanvankelijk langs een fantastsich kronkelenden weg steeds hooger, soms langs een wilde, breede ri vier met nu en dan een ruischenden waterval, dan weder over een over een afgrond gespannen brug. Mijn doodvermoeide chauffeur bleek voorzichtig en koelbloedig. Het overal dreigende gevaar hield hem wakker. In een aardig dorp nabij een woud van olijfboo- men dronken we thee en aten we een stukje brood met geroosterd vleesch, maar niet lang hielden we ons op, want vordat de duisternis was gevallen, wilde de chauffeur het moeilijkste en gevaarlijkste deel van den weg achter den rug hebben. Dit gelukte. Toen de zon onderging en de eerste schemering uit de bergdalcn opsteeg, bevonden we ons op een zacht golvende hoogvlakte, waar het voor naamste gevaar bestond uit groote kudden schapen, die op weg waren naar hun kooien. Grappig was, dat, als we in het licht der lantarens zoo'n groote wollige massa van een verschrikte kudde voor ons zagen en daaruit de duizenden oogen der veront ruste dieren als een illuminatie voor ons lichtten. Te Kazvin, waar we 's avonds tegen negen uur aan kwamen, hielden we weder rust. Ik dronk er thee, at er een paar gebakjes, maar de chauffeur, bij wien de vermoeienis zich nu goed deed gevoelen, dommelde een uurtje op een stoel. Ik stelde den chauffeur voor dien nacht te Kazvin te blijven, maar daarvan wilde hij niet hooren. Van. Kazvin naar Teheran is het nog ongeveer honderdvijftig kilometer. Bergen zijn daar zoo goed als niet meer, doch er zijn riviertjes zonder bruggen, waar men een waadbare plaats moet zoeken en dan zijn er hier veel houttransporten naar Teheran en in den nacht laten de voerlieden hun wagens met lange boomstammen onverlicht rustig langs den weg staan. Goed uitkijken is hier dus hard noodig en de chauffeur toonde teekenen van een gevaarlijke slape righeid. Ik moest dus trachten hem wakker te hou den. De man sprak behalve Russisch en Perzisch ook enkele woorden Fransch en ik spreek een weinig Russisch. Toen de chauffeur dit bemerkte, wilde hij van de gelegenheid gebruik maken er nog een aantal Fransche woorden bij te leeren. Zoo begon ik hem onderweg Fransche les te geven. Dit leidde weliswaar zijn aandacht gedeeltelijk af van zijn eigenlijk werk, doch het voorkwam tenminste, dat hij insliep. Na een klein uur echter verslapte zijn belangstelling en een enkele maal moest ik hem zelfs aanstooten, daar zijn oogen toevielen en hij ons bijna op een stilstaan- den, met boomstammen beladen wagen had gezet. Toen begon de man zacht voor zichzelf te zingen, zooals doodelijk vermoeide menschen dat onbewust kunnen doen. Ik hoorde een melodie uit de Traviata. De man was dus muzikaal. Dat was weder een uit redding. Ik zong daarna half luid een aria uit de Bohème van Puccini. Dat maakte den chauffeur we der geheel wakker. Wij spraken over opera's en zon gen stukken van Gounod, Wagner, Bizet, Massenet, Verdi, hij ook van mij minder bekende Russische toondichters. Het. ging uitstekend. De chauffeur sliep tenminste niet in en daarom was het dan toch eigen lijk te doen. Ook ik werd tenslotte van den rit moede en zooals dat wel meer gaat als men moede is, kwamen heel oude, bijna vergeten melodieën in me op en zonder dat ik me dit bewust was, neuriede ik plotseling een wiegelied van Emile Hullbebroeck. Deze melodie trof den chauffeur geweldig. Hij wilde weten, wat dit was en ik verklaarde en vertaalde, voor zoover me dit mogelijk was, gedeeltelijk in het Fransch, gedeeltelijk in het Russisch. De chauffeur was vol geestdrift en klaar wakker. Dat wiegelied moest ik hem leeren. Ilc zong weder en hij zong na; ik verbeterde hem en hij herhaalde. Het ging prachtig. Alle slaperigheid scheen bij hem ver dwenen, maar até ik het goed overleg, moet ik fei telijk Emile Hullebroeck en alle andere toondichters op de nederigste wijze om verontschuldiging vra gen, want tenslotte zijn wiegeliederen geschreven om kinderen in slaap te zingen en niet om chauffeurs wakker te houden. Na een drie kwartier bleek de muziek evenwel niet meer in staat de slaperigheid van den chauffeur te verdrijven, maar toen kwam in de letterlijke betee- kenis van het woord de hemel me te hulp. Er brak eensklaps een ontzettend onweer uit, gepaard met een wolkbreuk. Op dat oogenblik bevonden we ons ■nog op ongeveer veertig kilometer van Teheran. Nu en dan was het secondenlang of de geheele hemel in vlammen stond. Het water viel in stroomen neder. Kleine beekjes zwollen binnen weinige minuten aan tot wilde rivieren, doch wij hadden nog slechts voor ons een gedeelte van den weg, waar nergens meer groote, moderne bruggen ontbreken, zoodat het nood weer ons niet veel overlast kon aandoen en slecnts dit gezegende gevolg had, dat het mijn chauffeur flink wakker hield. Twee uur 's nachts was het, toen we, nog steeds onder neerstroomenden regen, Teheran binnenreden, waar het wanhopig zoeken naar een onderdak be gon, want niemand wist natuurlijk van mijn komst, die men in dit land nimmer van tevoren kan aan kondigen, daar men immers nooit naar een vaste dienstregeling reist. Ik wilde bovendien een kamer In doozen van 20ct.af. Aan een artikel van den heer J. van der Hoeven in de N. R. Ct. ontleenen wij het volgende: Het jaar 1933 is buitengewoon droog geweest en zoo mag het geen wonder heeten, dat het jaar dat er op volgde een toeneming van het aantal malaria/- gevallen te zien gaf. Wij vinden dit in cijfers uitge drukt in het zoo pas verschenen verslag over 1934 van de commissie voor de malariabestrijding door de bevolking van Noord-Holland, dat met zeer interes sante kaartjes, grafieken en tabellen voorzien is. Van 1927 tot en met 1930 klom het aantal ziekte gevallen per 10.000 inwoners van 28,4 via 35,4 en 34.5 tot 42,3. Hierna volgt een snelle daling in 1931 tot 22,4 en in 1932 tot 11,4, welk laatste getal dus bijna een vierde is van dat voor 1930. In 1933 was het getal 16,3; de stijging komt voor een groot deel op rekening van het toegenomen aantal herfstgevallen. Zulk een stijging in den herfst voorspelt weinig goeds voor het volgende jaar. Werkelijk nam het aan tal gevallen in 1934 dan ook nog wat toe, en wel tot 22,2 per 10.000 inwoners. In absolute getallen uitge drukt werden 1211 gevallen bekend, verdeeld over 1034 gezinnen. In 1933 waren er van deze gezinnen 139 eveneens door malaria bezocht, zoodat dus in een betrekkelijk groot aantal gevallen óf recidive óf over dracht van de ziekte van huisgenoot op huisgenoot voorkwam. Dit laatste kan alleen bij aanwezigheid van malariamuggen plaats vinden, waaruit direct het groote nut van intensieve propaganda en een doel matige voorlichting van de bevolking volgt. Dit stelt de commissie zich dan ook ten doel, waartoe zij ge salarieerde propagandisten in haar dienst heeft. Hun werk bestaat uit het houden van lezingen en het bezoeken van gezinnen, waarbij bestrijdingsmiddelen als goede gaasbescherming, het wegvangen van bin nengedrongen muggen- en het gebruik van z.g. spuit» middelen, dat zijn insecten-doodende vloeistoffen, die met een spuit worden verstoven, met veel succes wor den aangeraden. In de laatste jaren klom het aan tal gezinnen, dat ertoe gebracht was, de muggen op een doeltreffende wijze zelf te bestrijden (vroeger had de commissie „ontmuggers" in dienst) tot onge veer de helft van het totale aantal bezochte gezinnen; zij waren dus opgevoed tot wat de commissie noemt: „zolfontmuggens"! De schrijver wijdt dan eenige interessante beschou wingen aan de mogelijkheid, dat door de „verzoeting" van het Noordhollandsche polderwater tengevolge van de inpoldering der Zuiderzee, de malariaplaag vanzelf zal verdwijenen. Zooals men weet, is de larve der malariamug zeer kieskeurig in de keuze van de watersoort waarin zij zich in haar eerste groei ontwikkelt. Te zoet zoowel als te zout water is haar absolute dood en slechts in brak water kan zij zich tot de gevreesde malariamug ontwikkelen. De heer van der Hoeven is van meening. dat er geen aanleiding bestaat om in dit opzicht erg optimistisch te zijn. Hij wijst, op de waarschijnlijkheid dat reeds over 4 jaar de 20.000 h.a. grooten Wieringermeerpolder bij uitstek geschikt zal zijn voor de vorming van ma laria-broedplaatsen en wekt op om de bestaande actieve voorlichtingsdienst in stand te houden, opdat cle bevolking door voortdurende propaganda en voor lichting er op kan worden voorbereid om op de juiste wijze weerstand te bieden wanneer de malaria-epi demie in hevigheid toeneemt. hebben in een „Europeesch" hotel, daar ik van de schilderachtigheid der „Iraansche" hotels nu wel vooreerst genoeg heb. Tenslotte vond ik in Hotel Palace een kamer vrij. Nog steeds stroomde de regen neder, maar toen ik den volgenden morgen ontwaakte, scheen de zon weder stralend en ik zag de Iraansche hoofdstad met verbazing aan. Sedert mijn vertrek was er iets ver anderd. Intusschen had namelijk de hoofddeksel-re volutie plaats gehad. J. K. BREDERODE. door 29. Hij kon zijn gevoelens niet onder woorden bren gen, maar was nog nooit in zijn leven zoo verwon derd geweest. Dat meisje, die kleine dwaze Toby met de scherpe trekken en het spitse kinnetje, die kinderlijke guit, met wie hij had gekheid gemaakt en gespeeld, was werkelijk.een schoonheid en won derlijk genoeg, was hem dit tot nu toe niet opgeval len. i Hij ging naar haar toe, om haar te begroeten en i zag dat Larpcnt haar ook verbaasd aanstaarde en onwillekeurig moest hij lachen, 't Moest voor Lar- t pent natuurlijk nog grooter schok zijn, dan voor hem. Hij had haar tenminste nog als pop gekend, maar toch nooit vermoeid dat daar zulk een schitte rende vlinder uit zou te voorschijn komen. 't Was natuurlijk Maud, die die gedaanteverwis- i seling had bewerkstelligd. Maud, met haar teer moe derlijk gevoel, die zooveel invloed kon uitoefenen, i Hij keek naar haar en vroeg zich verwonderd af, of zij zelf wel ten volle zou beseffen wat zij tot stand had gebracht. t Maar plotseling, midden in zijn bewondering, riep Saltash uit: „Nonette! Nonette! Je bent als uit den hemel neergedaald!" FEUILLETON En eensklaps voelde Benny een steek, alsof een dolk hem had getroffen. Hoe durfde Charley haar op dien toon aanspreken, alsof zij een doodgewone vrouw was, met wien men kon spelen en flirten! Hij had nog nooit het land gehad aan Saltash, maar op dat oogenblik haatte hij hem. Ze was te jong, te lief te veel anders dan anderen om zoo t& worden behandeld. En even daarna stond hij dicht bij haar en duwde Saltash hem lachend vooruit „Ma chère, kent ge dit jonge mensch?" De groote blauwe oogen werden op hem gericht en met een vriendelijk glimlachje zei ze met heldere stem: „Wel, dat is Benny! Tk ben blij dat je hier ook bont in 't kasteel van don weerwolf!" Ze reikte hem hartelijk de hand en Benny drukte die. Hij kwam plotseling tot de ontdekking dat zij zenuwachtig was en heel zijn ridderlijk gevoel ont waakte en deed hem behoefte gevoelen om haar te beschermen. Eon oogenblik hield hij haar vast. Toen vatte Saltash die en zei: „Kom, hier is nog iemand dien ge kent!" En bij die woorden keerde hij haar om en kwam ze vlak voor Larpont te staan. Een oogenblik hoerschte er een doodsche stilte. Toon zei Toby zenuwachtig lachend: „Hallo, kapi tein!" „Hallo!" antwoordde Larpent, wachtte even en vatte haar toen bij den kin. boog zich voorover en drukte haar een kus op 't voorhoofd. „Gaat 't goed?" vroeg hij. Toby stond een oogenblik verlegen, ze scheen te beven, maar 't volgende oogenblik lachte ze weer en zei op vasten toon: „Alles in orde, kapitein! Ik ik ik ben blij u weer te zien. Gaat 't u ook goed?" Benny, die toekeek, maakte de opmerking dat ook Larpent eenigszins verlegen was. Saltash antwoord de voor hem, om zijn verlegenheid te verbergen en deed dat op zijn gewone gemakkelijke manier, die hem aangeboren scheen te zijn en hem nooit in den steek liet. „Natuurlijk maakt hij 't goed! Maak je maar niet bezorgd over hem. Zoodra de Assurantie-Maatschap pij heeft uitbetaald, gaan we een nieuwe boot voor hem koopen. Maud, dit is mijn kapitein, de knap ste die er bestaat en tevens mijn beste vriend." Hij keek Larpent bij die voorstelling ondeugend, lachend aan en wendde zich toen tot Jake. „Jelui beiden zult het weil goed met elkaar kun nen vinden, want hij vindt net, zooveel op mij aan te merken, als jij en evenals jij, verdraagt hij me, waarom, dat weet hij eigenlijk zelf niet." Jake's roodbruine oogen schitterden en heel zijn grof gezicht kreeg een vriendelijke uitdrukking toen hij antwoordde: „We koesteren misschien beiden dezelfde verwach tingen en hopen dat alles nog eens in goede banen geleid zal worden." Saltash lachte en Toby keek haar held aan met gloeiende wangen en schitterende oogen. Saltash keek haar aan en van haar naar Benny, die achter haar stond. Een oogenblik zweeg hij en hernam toen: „Als er ooit nog iets goeds van mij terecht komt, dan zal ik dat aan jelui te danken hebben." Zonderling genoeg was Bonny's boosheid van dat oogenblik af geheel geweken. HOOFDSTUK XII. Het kasteel van den weerwolf. Laten we wat in den tuin gaan!" riep Benny. De maaltijd was ten einde en Maud en Saltash speelden piano aan het andere einde van de kamer. Jake en Larpent rookten zwijgend hun sigaar op behoorlijken afstand. Toby, die den geheelen avond heel rustig was geweest, zat eenigszins afgezonderd in een laag stoeltje, met de handen om de knieën gevouwen. Alleen Benny kon niet stilzitten. Ze keek naar hem, toen hij naar haar toesloop, en ze beraamden samen een ondeugenden streek. „Heb je er lust in?" vroeg hij. Ze kuchte. „Natuurlijk! Dolgraag. Jij weet deii weg en gaat dus vooruit!" Benny liet zich dat geen tweemaal zeggen. Hij ging dadelijk naar de deur en hield die voor haar open. Tobv, die in haar witte kleedje er erg eenvou dig uitzag, stak de neus in den wind en liep statig de deur uit, maar toen ze alleen waren, keek ze hem aan en barstte in lachen uit. „Nu kunnen we eens heerlijk pret hebben. Ik heb me den geheelen avond zoo heel erg braaf gevoeld. „Toe maak voort! Waar zullen we heen gaan?" ,Naar den tuin, zei Benny. „Of wacht eens. Ga mee naar de kanteelen! Dat is weer eens iets an ders!" Ze logde haar hand in de zijne. „Dat zal grappig zijn. Welken kant gaan wij?" „Door de muziekkamer!" zei Benny. Hij vatte haar hand en hield die vast. Zij storm den een der breede trappen op, die zich ten noorden en ten zuiden van het ruime portaal bevonden. On der 't heengaan hoorden ze nog Saltash's muziek", die van uit het salon tot hen doordrong. Hij speel de; een druk Spaansch liefdesliedje en Toby hui-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 17