Wie kan zien?
Wanneer jullie je
vervelen
Een lange weg
Grappige weddenschappen
Strijd om de
schaduw!
5
Iets over de ontwikkeling van het
schrijfgerei.
door
Mevr. M. Jansenv. Deventer.
Ja, het heeft heel lang geduurd, en er
moesten veel omwegen gemaakt worden,
eer we de tegenwoordige schrijfmachines,
vulpennen, inkt en niet te vergeten: het
prachtige schrijfpapier hadden!
Heel vroeger bijtelde men in steen, kras
te met stukken erts in hout, schilderde met
kleuren en bosjes haar op lichtgekleurde
bladeren en gebleekt hout.
In het jaar 3300 v. Chr. maakten de
Egyptenaren uit het merg van een in de
Nijl-delta groeiende plant, die wij als de
.papyrusplant" kennen, een breiachtige
massa, die gedroogd werd en als s c h r ij f-
papier gebruikt werd.
Uit het woord „papyrus" ontstond na
tuurlijk „papier", dat begrijp je wel.
Men schilderde op het papier met fijne
penselen. 3000 jaar vóór Christus kenden
do Chinezen reeds een uitgebreid letter
schrift, dat 40000 tekens had!
't Gewone papier, zoals wij dat nu ken
nen, werd 105 jaren na Christus door Tsai-
lun uitgevonden. Inkt en penselen kende
men in het* jaar 220 reeds in het verre
Oosten.
In palmbladen (zeggen wij niet:' een
bladzijde van een boek? Dat komt dus oor
spronkelijk van die palmbladeren!) en
boomschors grifte men in de oudheid met
fijne griffels tekens. In Griekenland noem
de men de ijzeren griffels „stylos". Ons
woord „stijl" komt daar vandaan. In Roüie
werd de papyrus verdrongen door perka
ment, dat in Europa gebruikt werd tot in
de middeleeuwen het papier werd uitge
vonden, dat in grote hoeveelheden gemaakt
en goedkoop verkocht werd.
In Rome grifte men in wasplaten; die
platen werden dan samengerold en in
boomschors gebonden.
In 593 kenden de Chinezen reeds de boek
drukkunst! En 200 jaren later leerden de
Perzen van gevangen Chinezen, hoe ze
papier moesten maken. Van Perzië kwam
het in de 12e eeuw naar Europa. De aller
oudste Europeesche bladen papier vindt je
in een Italiaanse oorkonde (dat is een ge
schreven verklaring) uit het jaar 1267 en
de in 1302 verschenen oorlogsverklaring
aan de stad Aken.
Sedert 1650 kent men de inkt! Die werd
gemaakt van roet, rubber en water, en
eeuwen lang gebruikte men deze soort inkt.
Maar toen maakte de chemische (chemie-
scheikunde) industrie andere en betere
inkt.
De Engelse scheikundige Joseph Priest-
ley zei in 1770, dat wanneer men fouten
in potloodtekeningen wilde uitgommen,
men rubber moest gebruiken. Al gauw
werd het „vlakgom" door iedereen hier
voor gebruikt Een paar jaar later kostte
een „negerhuid" (zo noemde men het
zwarte vlakgom) 4 franken, dat was onge
veer twee gulden! De Fransman Louis
Robert vond in 1798 de eerste bruikbare pa
piermachine uit. Het papier werd alsmaar
goedkoper, en zo kwam het dat de kranten
zo veel gelezen werden. Ook kwamen toen
de briefkaarten en enveloppes in gebruik,
en in 1930 stichtte de Engelse boekhan
delaar Brewer een fabriek, die alleen enve
loppes maakte.
De Duitser Fr. G. Keiler vond in 1843 een
manier uit, om nog goedkoper en makke
lijker papier te kunnen maken. Het papier
werd namelijk uit hout vervaardigd.
Al in de 16de eeuw schreef men met me
talen pennen. En toch kostte in 1818 een
goede metalen pen nog 3 10 gulden. De
gan6enpcn werd niet zo makkelijk ver
drongen!
In 1828 maakte Gillot in Birmingham
met een bepaalde machine metalen pen
nen, en twee jaren later verbeterde Perry
de pennen, door in het midden een gat te
maken, en de punt te splitsen in twee ge
lijke delen. Zó zie je de metalen pennen
nóg.
Hoe goedkoper het papier werd, des te
meer gebruikte men het natuurlijk! Al
gauw vonden de mensen, dat het met pen
en potlood niet vlug genoeg meer ging. En
zo kwam men op het idee, om een schrijf
machine te maken. De Engelsman H. Mill
maakte in 1714 een eigenaardig ding, een
iehrijfi&acjijja.e, en iedereen .vond het be
spottelijk en lachte er om. Daar deden de
menschen verkeerd aan, vinden jullie niet?
Want hoe zouden de kantoren het zonder
schrijfmachine moeten stellen?
Natuurlijk was die eerste schrijfmachine
niet erg goed, maar telkens bouwden an
dere knappe mensen schrijfmachines, en
brachten er dan meteen verbeteringen aan.
En het waren Sholes, Soulé en Gliddon, die
in 1867 de eerste werkelijke bruikbare ma
chine maakten. Zeven jaar later was het
Remington, die grote hoeveelheden schrijf
machines tegelijk maakte.
En nu zijn we al zó ver, dat we helemaal
niet meer hoeven te schrijven!
We spreken tegen een wasplaat, die het
geluid opneemt (denk aan de gramofoon!)
en het gedicteerde op de schrijfmachine
overbrengt, die dan zelfstandig schrijft, zo
dat men het beschreven blad papier alleen
uit de machine heeft te nemen. Maar zon
apparaat staat nog maar „in de kinder
schoenen" en het is de vraag, of het over
tien, twintig jaar net zo vanzelfsprekend
zal zijn als nu de schrijfmachine is!
„Ik ben bereid" zeg je, „om vijf gulden
te geven aan degeen, die onder de tafel
kruipt, zijn hoofd tegen het blad van de
tafel duwt en het daar uithoudt, tot ik drie
maal op de tafel geslagen heb."
Een slachtoffer is er natuurlijk gauw ge
vonden!
Die kruipt onder de tafel, en duwt zijn
hoofd tegen het tafeldek,
„Klaar?"
„Joe!" klinkt het wel wat benauwd. Ge
knield zitten valt niet mee!
„Nou, daar komt-ie hoor... boems!" Na
tuurlijk sla je niet al te hard. Want anders
dreunt de schedel van degeen onder tafel
en dat is niet erg leuk.
„Nou komt twee zeker?" .vraagt het
slachtoffer belangstellend.
„Ja, hier heb je hem!" en slag nummero
twee volgt.
Maar nu is het uit. Het slachtoffer wacht
en wacht, maar er komt niets meer... Hij
wacht nog even. Hij móet die vijf gulden
toch winnen! Wat je daar niet allemaal
voor kunt krijgen. Hè fijn!
Maar nog steeds laat de derde slag op
zich wachten.
Ze praten daar boven maar zo'n beetje,
en hèm laten ze hieronder zitten..*
„Zeg, komt er nog wat? Je hebt de derde
door F. S.
Drie slagen op je hoofd.
Wanneer je verveeld bij elkaar zit, en
niet, weet, wat te, doen wel, dadr tegen
heb ik een recept! En wat voor een re
cept!!
Dat recept bestaat uit... weddenschap
pen. Nu kijk je zeker verbaasd en mis
schien haal je je neus minachtend op. Wèd-
denschappen, wat is daar nu aan...
Hier volgen ze. Lees ze maar, en zeg dan
nóg eens, dat er „niets aan is!"
Hoornen knopen.
En nu volgt de twede weddenschap.
„Dames en heren!" zeg je. „Ik wed met
jullie allemaal! Om een dubbeltje, want ik
wil je niet blut maken."
„Wat wed je?" vraagt iedereen.
„Dat zal ik je vertellen. Kijk eens, jullie
wisten het misschien niet, maar ik heb een
heel sterke wil. Als ik iets heel graag wil,
dan gebeurt dat ook.'
„Wat een opschepper ben jij!" zegt er
een.
„STTTT!" wordt er van alle kanten ge
roepen.
„Wat wil je dan nu zo graag?" vraagt 'n
nieuwsgierige. Nu, nieuwsgierig zijn ze
eigenlijk allemaal wel!
„Kijk eens, ik zal hier een proef nemen
met knopen.
Hoornen knopen zijn uitmuntend ge
schikt voor deze proef. Jij Jan, hebt hoor
nen knopen niet? Mooi, dan neem ik met
jou de proef."
„O," zegt Jan. Prettig vindt hij het niet.
„Je hoeft niet zo angstig te kijken hoor!
Ik zal niets bijzonders met je uithalen,"
stel je hem nu gerust. „Nou, ik strijk drie
maal over de knopen. Dan ga je naar bui
ten, maar je mag de knopen niet aanraken
hoor! En als je nu weer binnen komt, dan
heb je geen knoop meer aan je jasje."
Uitroepen van verbazing weerklinken!'
Je strijkt rustig over de knopen, drie
maal, en brengt Jan dan naar buiten. Je
komt weer terug en sluit de deur.
Na een paar tellen wordt er geroepen?
„Kom maar binnen!" en hu komt Jan
weer terug en iedereen roept: „Wij Hebbeif
gewonnen!" want alle knopen zijn er noo,
„Gewonnen?" vraag je. „Jullie? Wel neer1
„Wel waar. Kijk dan! Je hebt gezegd, alsj
Jan terug zou komen, zou hij geen knoopj I
meer aan zijn jasje hebben, en ze zijn ea j
allemaal nog!
„Hoeveel knopen had je vóór dat Je weg
ging?"
„Vier!"
„En nu?"
„Ook vier!"
„Nou dan...!" roepen de anderen.
„Nou... wat praat je? Heb je dan somq
nu een knoop méér aan je jasje??."
Wie van jullie gelooft niet, dat wïj me|
ziende ogen blind door het leven gaan?]
Het is zo, en door de volgende proef kun
je van de waarheid ervan overtuigen. Neem i
de proef maar met jë familieleden en ken*
nissen, en je zult merken, dat ik jammen
genoeg gelijk heb. Had ik het maar niett
Je tekent een beker in een zwart-omrand
vierkant, net zoals je op de afbeelding zie^
en dan houd je je tekening als je op de al*
beelding ziet, en dan houd je je tekening
voor iemand neer, en vraagt diegene, om j
alles te vertellen, wat hij op het papieu
ziet. Iedereen zal dan antwoorden: een ben j
leer. Goed, een beker, wat nog meer? Eetf
beker in die en die vorm. Goed, wat nog
meer? Verder niets meer. Wat zeg Je me
nu? Verder niets meer? Nee, werkelijk j
niets meer. Wonderlijk is dat; er is tocij j
nog meer op de tekening te zien. Maan I
dat zien we pas, wanneer we g e d uit on-
ze ogen kijken. Wie de zwarte beker op de
witte ondergrond ziet, die kijkt alléén naar»
het zwart. Maar kijk nu eens op een an«
dere manier, zodat je het zwart als on
dergrond ziet. En wat zien we dan?]
slag nog niet gegeven! Wanneer kómt die
nou??"
„Morgen vroeg meneertje", antwoordt Je
nu, „wanneer je tot zo lang zitten blijft..."
Het slachtoffer vindt het „flauw". Wacht
maar, straks kan hij ook een ander voor
de gek houden, en kan hij lachen zoals de
anderen nu om hèm lachen!.
Waarlijk, daar duiken opeens twee naai)
elkaar kijkende gezichten op, en de mooie
beker is niets meer dan een stuk tussen I
het ene en het andere gezicht! Deze proef
heeft men al met heel veel en ook hele-1
maal verschillende, mensen genomen, en
maar héél zelden zag men behalve de beken
óók de gezichten. Dat komt omdat we op
het punt van „tussenruimten" eigenlijk!
blind zijn. Dat is nu wel heel naar gezegd, i
maar het is zo. Dat blijkt toch ook wel dui
delijk uit deze proef, vinden Jullie nietf
We zien alleen maar de voorwerpen,
maar niet datgene, wat tussen die voor*
werpen ligt. Het komt ook hierdoor, dat de
voetballer het zo moeilijk vindt, om zijn'
bal tussen de paal en den keeper te schiep
ten, en niet tegen een van fyïi^en a§,n*
OPLOSSING!
PUZZLE VORIGE
WEEK.