Vacantie in Marlborough Het Geheim van de Vuurproef Het kuische badplaatsje. (Van onzen Engelschen Brief-schrijver^ Marlborough, Wilts, 17 Augustus 1935. DE moeilijkheid is, waarover niet te schrij ven. Jaren geleden, toen wij in Engeland ons vast verblijf en onzen werkkring had den, was dit anders. Toen ontstond een vaste rou tine. De dagen gingen op dezelfde wijze voorbij, de dagen werden weken, en deze maanden. Ons'leven was als het leven in Holland, alleen op een andere plaats geleid. Maar thans zijn wij met vacantie. Elke dag is an ders dan de voorgaande. En alles om ons heen is nieuw en vreemd. Het is niet alleen, dat wij het nieuwe en vreemde opzoeken. Natuurlijk doen wij dat geregeld. Maar daarenboven komt het ook uit eigen beweging naar ons toe. Juist toen ik enkele letters van dezen brief had neergeschreven, hoorde ik de tonen van een muziek corps. Eenigszins aarzelend ging ik de kamer uit. Zoo heel veel bijzonders is een muziekcorps niet, om er je werk voor in den steek te laten. Maar één blik op de straat deed me inzien, dat dit niet een gewone wandeling wa9 van de Marl- borougsche Harmonie, die aan haar begunstigers een zekere hoeveelheid waar voor hun geld kwam bieden. Daarvoor had de stoet een al te ongewonen kop, als ik het zoo eens mag uitdrukken. Vooraan liep een gewichtig personage in hemels blauw, met een sierlijken steek van dezelfde kleur. Achter hem marcheerde een zeer deftig uitge doste heer in zwarte toga en met hoogen hoed. Hij droeg een langen, zwaren en zeer indrukwekkenden staf. Hem volgde op den voet een nog veel gewichtiger uitziend persoon, die evenwel voor afwisseling in het vuurrood was gestoken. Op het hoofd droeg hij een baret. Als nummer vier en vijf in den stoet liepen twee heeren in zwarte toga's, en met ongcdekten hóófde. Dezen werden gevolgd door eenige heeren in ge woon costuum, onder wie zich evenwel een priester bevond in witte toga. Daarna kwam het muziekcorps, dat onverander lijk hetzelfde lied speelde, en ten slotte volgde een groep van misschien zeventig of tachtig mannen, allen blootshoofd. In het voorbijgaan merkte ik op, dat enkelen van hen slechts één arm hadden. De stoet marcheerde door Marlborough tot de plek, waar het Monument staat voor de in den oorlog ge vallen mannen van dit stadje. Hier werd halt ge houden en onder diepe stilte, die ook door voorbij komende auto's werd geëerbiedigd, óf door geheel stil te staan, óf door langzaam voorbij te 'rijden, hield de priester een. koi-te rede. Na het uitspreken daarvan traden de muzikanten naar voren, en bliezen eenige malen i achtereen en kele tonen, zooals we steeds hooren bij legersigna- len. Waarschijnlijk een laatsten groet. Terstond daarop zette iedere aanwezige hoed of pet op, en in dezelfde volgorde als waarin de stoet gekomen was, werd de terugtocht ondernomen. Het muziekcorps blies weer steeds denzelfden marsch. Bij het stadhuis zweeg de muziek en werd de stoet ontbonden. Van die gelegenheid maakte ik gebruik, om mijn beide zoons, die druk met kiektoestellen in de weer waren geweest, alleen te laten en naar den ver keersagent op het plein voor het stadhuis te gaan. „Officier", zei ik (je kunt een agent in Engeland oogenblikkelijk in een goed humeur brengen, door hem „officier" te noemen,) „wees zoo goed en ver tel me eens' wat dat allemaal was." En toen hoorde ik, wat ik grootendeels wel begre pen had, dat de overlevenden hun gestorven mak kers uit den Wereldoorlog een groet hadden gebracht. Tevens vernam ik, dat de eerste persoon van den stoet, de man in het hemelsblauw, de stadsomroe per was. Ik moet zeggen, dat de Marlboroughsche omroeper een uniform heeft, die er mag wezen. Ik had hem op zijn allerminst voor een Schout bij nacht versleten. De tweede heer, in hoogen hoed en zwarte toga, was de „mace-bearer", of stafdrager, een stedelijk beambte, die bij plechtige gelegenheid den Burge meester voorafgaat. De Burgemeester was het dan ook, die volgde, en de roode toga met baret is zijn ambtsgewaad. De twee hem volgende heeren waren de Aldermen, of Wethouders, ook beiden in ambtsgewaad. De politieman was hoogst voldaan, dat ik hem in de gelegenheid had gesteld, al die uitleggingen te geven. Het verkeer had ondertusschen zichzelf ge regeld. „Dat was weer eens iets interessants voor U, mijnheer. Datziet U zeker zoo niet in Holland." Zijn opmerking verwonderde me niet in het minst Ieder in hel stadje kent ons, en er zijn tientallen, die ons groeten. Gister vroeg ik aan een anderen agent, of hij me kon zeggen, waar Herd Street was. Mijn oudste zoon, die niet met mij mee was gegaan, maar met zijn camera op een afstand van 80 of 100 meter van ons af bezig was een mooi plekje vast te leggen, werd door den agent gebruikt, om mij den weg uit te leggen. „U gaat voorbij de plek, waar Uw zoon sjaat „Maar hoe weet U, dat dat mijn zoon is?" Hij glim lachte even, meer niet. Ik kreeg in de gaten, dat we niet veel onopgemerkt konden uitrichten in Marl borough. Het is werkelijk opvallend zoo vriendelijk en voor komend de menschen hier voor ons zijn. Of het komt, omdat we op de Pastorie wonen? Eenige dagen geleden kwam een Jongmensch 's avonds aanloopen, en vroeg, of onze oudste zoon den volgenden avond lust zou hebben mee te gaan tennissen. Misschien wilden wij ook wel meegaan? De eigenaar van de tennisbaan zou ons ongetwijfeld met pleizier ontvangen,, en ook zijn landgoed laten zien. Wij hebben de uitnoodiging aangenomen. Toen wij aankwamen was de familie juist aan het spelen op de tennisbaan. Zij staakten hun spel en putten zich uit in beleefdheden. Een partij van vier werd gevormd, waarbij onze zoon een van de spelers was. Zijn partner, een En- gelsche jonge dame, en hij, wonnen dit spel. Daarna moesten de twee Hollanders een internationalen wedstrijd spelen tegen twee Engelschen. Aangezien een van de twee Hollanders 12 jaar was, en hem eerst de regels van het spel nog moesten worden uit gelegd, werd Holland hierbij ingemaakt met 51. En daarna gingen wij het landgoed bezichtigen. Nu zoudt U uit het voorgaande misschien opge maakt hebben, dat wij op de villa waren van een ver buiten de stad wonenden Londensche bankier, van een Engelschen landjonker, of iets van dien aard. Volstrekt niet. We waren op een boerderij en de boer ging met ons rond. Maar wat een boerderij! De boer, als zoodanig, kon er wezen. Lichaam, gebruinde nek, loop, alles deed zien, dat hij heel goed wist, wat werken beteekende. Zijn woning, evenwel, deed in niets aan een boer derij denken. Een groot landhuis, een villa. De echte boerderijen, de plaatsen, waar het werk gedaan wordt, liggen op verschillende plaatsen, op grootere en kleinere afstanden van het huis van dezen boer. Zijn grondgebied is er groot genoeg voor. Hij noemde ons, tijdens de wandeling, enkele getallen. Hij werd nu wat ouder, en had geen zoons. Dat was de reden, dat hij de helft van zijn grond verkocht had. Hij had nu nog 834 acres. Een acre is ruim 2/5 H.A., zoodat deze boerderij op het oogenblik een klei- Paarden„volk" Sinds de grijze oudheid treffen wij bij alle volken in het een of andere stadium van hun ontwikkeling de merkwaardige zede van de vuurproef aan, die daarin bestond, dat iemand zijn onschuld moest bewijzen door, zonder zich te wonden, met bloote voeten over een gloeiend oppervlak te loopen. Deze soort rechtsspraak, die een onderdeel vormt van de methode der Godsoordeel en, is bij alle Eura- merikaansche volken thans verdwenen. Doch bij vele zoogenaamde natuurvolken is de gewoonte nog in zwang en wordt de vuurproef ook vrijwillig door priesters doorstaan. Ontdekkingsreizigers weten daarover merkwaardige dingen te verhalen. De Engelsche onderzoeker Andrew Lang maakt van deze verschijnselen melding. Zoo vertelt hij het volgende: De Britsche overste Gudgeon was gevol machtigde van de regeering op een eiland in Poly- nesië. Eens werd hij door den opperpriester van het eilandje Rarotonga uitgenoodigd om de vuurproef Dij te wonen. Deze proef zou de priester ondergaan om te bewijzen, dat de goden hem wonderbaarlijke kracht hadden verleend. De gewijde plaats was met steenen platen bedekt waaronder van 's morgens vroeg af een vuur brand de, dat met dorre takken werd onderhouden., Dit duurde tot twee uur 's middags Toen vond de pries ter ze heet genoeg. Met behulp van een lange stok legde hij ze zoo gelijk mogelijk. Ze waren bijna witgloeiend. Toen men de vuurhaard, die ongeveer drie-en-een-halve meter in doorsnee mat, van gloeien de vuurproef. ne 340 bunder groot is. Om die te bewerken gebruikt hij 14 mannen met hun gezinnen, die allen wonen op het land van de boerderij. Hij heeft ruim 50 koeien, die machinaal gemolken worden, en, als ik mij goed herinner, 14 paarden.: Zijn schapen had hij juist kort geleden alle verkocht. Ooien en lammeren, tezamen 500 stuks, voor 1000. Groote stukken land, we zagen een akker van 65 acres, en er waren nog verscheidene andere, zijn met graan bebouwd. Juist deze weck is alles geoogst, met de U allen welbe kende machines, de combined harvesters. En wat ons nog het meest opviel op deze Engelsche boerderij, was het aantal konijnen. Honderden, neen duizen den, holden voor ons weg, toen we over de lande rijen liepen. De boer was trotsch op zijn land. Zooals bijna overal in Engeland, was het golvend. Hij bracht ons naar het hoogste punt en wees ons de grenzen van het koninkrijk, waarover hij heer en meester is. Ik bracht het niet ter sprake, maar ik verbeeld me, dat er nog veel en veel grootere boerderijen zijn dan deze in de buurt van Marlborough. Wij zijn dezer dagen over een „farm" gefietst, die wel einde loos scheen te zijn. De gebouwen, de echte „boerde rij", maakten haast den indruk van een klein dorp je. Er was een eigen smederij aan verbonden, bij voorbeeld. Over dergelijke hofsteden spreekt Jan Romein in zijn groot geschiedenisboek, dat U waar schijnlijk kent. Maar ze mogen ook wel groot zijn, de Engelsche boerderijen. Wat worden ze, voor ons Hollandsch Een smid, die aan een gloeiende metalen bout likt. de stukken houtskool gezuiverd had, raakte de pries ter na eenige plechtige woorden de steenen aan met een tak van den drakenboom; de tak brandde onmiddellijk. Daarna wandelde de priester over de steenen zonder zich in het minst te branden. Ver volgens wendde hij zich tot de vier Europeanen, die de wensch te kennen hadden gegeven, om onder de hoede van den priester de proef te doorstaan, en sprak: „Ik geef U mijn zegen". Inderdaad schre den de Engelschen ook over de gloeiende steenen en doorstonden de proef glansrijk. Slechts een hun ner schroeide zijn voeten hetgeen de priester ver klaarde uit het feit, dat de geblesseerde de fout had begaan om bij het betreden der heilige plaats om te kijken. Overste Gudgeon, die over de witgloeiende sub stantie heen wandelde zonder eenigerlei blessure op te loopen, schrijft: „Het is nauwelijks mogelijk de ervaringen te omschrijven die ik tijdens de ge beurtenis heb gehad. .Ik wist heel goed, dat ik over gloeiende steenen marcheerde. Ook voelde ik de hitte maar ik werd niet gewond. Wel had ik een gevoel, alsof mijn voeten tijdens het gaan door zachte elec- trische schokken werden getroffen. Hoe hoog de tem peratuur van de steenen was, moge blijken uit het feit, dat een half uur later een groene tak, die dooi den priester op/-de steenen werd geworpen, in en kele oogenblikken geheel verbrand was. Toen de plechtigheid eindelijk voorbij was, had ik nog uren lang een gevoel onder mijn voeten, alsof er mieren aan kriebelden." Een ander interessant voorbeeld geeft de ontdek kingsreiziger Hoeken, die de Fidzji-eilanden heeft be zocht. Daar wordt de gave om zonder gevaar voor verwonding door het vuur te kunnen loopen, als een oog, slecht bebouwd. Zie hier eens een land met hooi Er zijn aantallen vierkante meters, waar geen enkele kool staat. Het is, alsof er in het wild maar wat zaad is rondgestrooid, of planten zijn gezet. Als het groeien wil, goed, en als het niet wil groeien, nog beter. Dat spaart de moeite van het oogsten. Onze Hollandsche boeren zouden van deze lande* rijen een dubbele of drievoudige oogst kunnen ha* len. SARDINERO BIJ SANTANDER. MADRID. Aan de Spaansche kust bij Santan der is een prachtig badstrandje, namelijk dat van Sardinero en 20 mijl daarvan verwijderd is het ideaal van een zomerlandschap: het schilderachtig gelegen stadie Santillano de Mar. met de beroemde voorhistorische holen van Altamira. De bevolking leeft hoofdzakelijk van het vreemdelingenverkeer* Alleen de nieuwe badbepalingen van den burge meester zijn helaas niet bijzonder geschikt om vreemdelingen te lokken of vast te houden. Want da successen, die de uitstekende verkeerspropaganda. voor dit stadje bereikt worden door de kortzichtig heid van dien burgervader weer te niet gedaan! Zoo heeft de burgemeester o.a. bepaald, dat. „ieder, een badpak moet dragen, dat nauw om het lichaam sluit, van den hals tot aan de voeten, zoowel bij het zitten als bij het liggen. Dan mogen geen bloote li* chaamsdeelen zichtbaar zijn. De politie moet ervoofll waken, dat overteders, die bloote schouders of knieën hebben, onmiddellijk streng bekeurd worden.;* Deze bepalingen, waaraan de gemeenteleden eedpaf rige medewerking verleenden en eenstemmig hun goedkeuring hechtten, is nota bene nog wel in d$ Spaansche taal op borden te lezen. Deze overgevoeligheid van het stadshoofd en zijtf gemeenteraadsleden is er oorzaak van, dat tal van Dadgasten dupe ervan worden, daar zij op zooveel zotternij niet voorbereid zijn. of niet de noodige vooi> zichtigheid betrachten, daar zij de zaak niet au sè- rieux nemen! Onaangenaamheden en zelfs -, ar restaties zijn er het gevolg van! In de bepalingen1 staat ook nog, dat overtreders naar een speciaal1 daarvoor ingericht badpavillioen worden geleidy waar het geval onderzocht wordt en de betreffende overtreder in een gevangeniscel wordt ondergebracht# totdat de boete, die minstens 100 francs bedraagt, be taald is! Zoo kwam het reeds dikwijls voor, dat buitenland* sche touristen, die de Spaansche taal niet machtig waren, en die dus de bepalingen niet kenden, eenj rustigen vacantiedag aan de Spaansche kust wilden doorbrengen. In een gewoon Europeesch badcostuum gingen zij aan het strand zitten. Enkele minuten la ter echter werden zij door stemmen uit hun schoon ste zomerdroomen gewekt: verscheidene politie-bew ambten stonden gesticuieerend om hen heen en sche nen zich druk te maken over iets verschrikkelijks* Maar de vreemdeling verstond geen woord; hij ver wonderde zich slechts over de eigenaardige en buiten sporige nieuwsgierigheid, die de geüniformeerden aan den dag legden voor hem! Een taalkenner, die toevallig in de buurt was, mengde zich in het ru moer en wist de eigenaardige situatie op te helderen, De vreemdeling wilde maar niet begrijpen, dat hiji wérkelijk gearresteerd zou worden! Hij werd een voudig opgepakt en naar het bureau gebracht, waar hem een idioot „verhoor" werd afgenomen, waarna' hij smadelijk werd opgesloten wegens „openbare ze denverwildering", totdat hij, of liever zijn beurs, aam* merkelijk lichter gemaakt was. waaraan hij natuur lijk onmiddellijk het „gastvrijo" badplaatsje den rug toekeerde. e s Geef hem ongelijk!? 'Ml eigenschap van een bepaalde bevoorrechte kaste be schouwd. De leden' dezer kaste laten bij bepaalde gelegenheden zien, waartoe ze op dit gebied in staat zijn. Hoeken deelt mee, dat hij eens een tiental in boorlingen op een vlak vol gloeiende steenen heeft zien staan,- verscheidene minuten lang, zonder zich te branden. Vóór de proef werden de voeten onder* zocht en bleken volkomen normaal. Na de gebeurtenis was er aan de voeten geen verandering te bespeuren. Toen een der Europeesche toeschouwers aan een in* boorling vroeg, hoe de zaak in zijn werk ging, kreeg hij tot antwoord: „U heeft gezien, dat zij het kun nen doen; wij kunnen het niet, en weten er verder ook niets van". De ingewijden gaven geen Inlichtingen. Intusscheit komen er soms ongelukken voor, ondanks de priester lijke zegen. Ja er zijn zelfs gevallen geconstateerd, waarbij zoogenaamde heiligen met brandwonden over dekt neerstortten. Hoe moeten wij nu dit verschijnsel verklaren, dat wil zeggen in overeenstemming brengen met onze natuurkundige theorieën? Er kan nauwelijks sprake zijn van een door overerving verkregen macht, van] beschuttende middelen of een extatische toestand» want op Rarotonga gingen de Europeanen even on gestraft over de heete steen als de priester. Men heeft nu de volgende uitleg gevonden: Het schijnt niet mogelijk te zijn, dat twee lichamen van zoo uit* eenloopende temperatuur als dat van de mensch ea een stuk witgloeiend ijzer of steen elkaar onmiddel lijk kunnen aanraken. Op het moment van dichte nadering vormt zich een laag vochtige lucht, tusschen de twee betreffende voorwerpen. Deze beschermt het vleesch gedurende eenigen tijd tegen verwondingen* Opdat deze tusschenlaag ontstaat, is het noodzakelijk, dat het temperatuurverschil zeer groot is. Heet ijzer, dat nog zwart is, brandt veel sneller en vreeselijker dan rood- of wit-gloeiend metaal. Het schijnt bij ons wel eens voor te lcomen, dat eert smid zonder zich te branden, aan een heete ijzeren bout kan likken. Iets dergelijks geldt voor de vuur vreters, die hun kunsten in circussen en voor de caféterrassen vertoonen. Overigens is het zoogenaam de vuurvreten heel wat minder gevaarlijk dan het loopen over een heet voorwerp. De mondholte is na melijk vochtig, zoodat het bijvoorbeeld niet in het minst gevaarlijk is een brandende lucifer in den mond te stoppen; men moet het alleen niet doen, als men juist een schotel beschuitkruimels heeft genut tigd, daar dan tong en verhemelte kurkdroog zijn. J Fidzji-eilanders toonen hun wonderkracht.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 4