Arrondissements-Rechtbank
Nieuwe abonné's
Schager Courant
g ratS s
het rijk van
de heilige slang
Het Amulet
te Alkmaar.
DE HERSTMODELLEN KONDIGEN ZICH AAN.
jaar werden op de dezer dagen gehouden paarden
van de voornaamste modehuizen, die we hierboven
couturiers.
De nieuwste moddellen van de Herfstmode van dit
rennen te Berlijn reeds gedragen. De mannequins
zien afgebeeld toonden de nieuwste scheppingen der
Een geschiedenis nit China.
Toen de .Tang-tsc-Kiang buiten haar oever trad
en tien duizenden Chineesche boeren in de modde
rige golven verdronken, dreef een kleine, ruw ge
timmerde wieg langs de gele rivier stroomafwaarts.
De goden behoedden haar tocht, voerden haar zacht
voorbij de kokende draaikolken, langs puntige rot
sen, want de kleine Kiu-ling, die op een bedje van
rijststroo in zijn wieg lag, droeg op zijn borst een
amulet, de draak met het zwaard, gesneden uit het
hout van den heiligen ahorn.
Toen Kiu-ling tien jaar oud was, brak er in de stad
Hankou, waar hij bij zijn pleegouders werd opgevoed
een epidemie uit. De typhus ontvolkte bijna de halve
plaats. Doch de knaap Kiu-ling liep onbekommerd
door de verpeste straten en kwam in de huizen. Hij
bleef gezond, want op zijn borst droeg hij het amu
let, de draak met het zwaard.
Tien jaar later ontplofte het ketelhuis van een
wapenfabriek te Shanghai. Het dak stortte neer, de
muren vielen in puin
en onder de rookende
puinhoopen lagen de
verpletterde lichamen
van twintig koelies.
Slechts Kiu-ling stond
ongedeerd uit de puin
hoopen op. Hij droeg
het amulet.
Spoedig daarop brak
er oorlog uit. Over de
arme provincies van 't
groote rijk stortte zich
van het Noorden het
wilde, onbeteugelde sol
datenvolk uit. De boeren werden uitgezogen, hun
rijstvelden verwoest, het land gebrandschat en ge
plunderd en eerst bij het Hwai-gebergte, toen het
beter bewapende, onder centraal gezag staande Zuid-
Chineesche leger zich tegenover hen stelde, kwam de
bandelooze troep tot staan. Bij dit leger bevond zich
ook de soldaat Kiu-ling. Er was hem niet gevraagd,
of hij soldaat wilde worden. In de wapenfabriek had
zijn naam op zekeren dag met vele anderen op een
bord gestaan. De generaal hield een groote rede
over de eenheid van het volk. Kiu-ling kreeg een
uniform en een geweer. Van dien tijd af streed hij.
Hij had de groote slag aan de Jen-to meegemaakt.
Het was de eerste nederlaag van beteekenis voor 't
revolutionnaire leger. Rood van het bloed lagen de
besnoeuwde velden tot in het voorjaar. Kiu-ling had
zich dapper geweerd. Hij stond in de voorste gelede
ren .en schoot op de donkere punten, die uit het lage
bösch 'aan de overzijde van de sneeuwvlakte tracht
ten uit te loopen. Doch hij had niet het gevoel, zich-
in een veldslag te bevinden. Wel droeg ook hij in
zijn hart het ideaal van een groot, vereenigd, ge
lukkig rijk. Doch alles ging als in een roes aan hem
voorbij, liet hem onbewogen en hij aanvaardde den
oorlog, het soldaat zijn en het schieten als een taak,
die de goden in zijn handen hadden gelegd. Grana
ten sloegen gruwelijke trechters rond om hem heen.
machinegeweren maaiden heele troepenformaties weg
en Kiu-ling zag, alsof het hem nauwelijks aanging,
naast zich zijn kameraden vallen. De dood was voor
hem iets onbekends, iets totaal vreemds. Kiu-ling
kende hem niet. Hij droeg het amulet, de draak, die
een zwaard droeg.
Het was in den nacht na den storm, die de Noorde
lijke troepen tot den terugtocht had gedwongen. Het
was bitter koud. Een blceke maan stond boven de
bergen. In de kom van het dal lichtten de bivakvu
ren van het Zuidelijke leger. De slag was gewonnen.
Zoo dicht mogelijk bij de vuren geschoven lagen de
vermoeide soldaten, verwarmden hun verstijfde le
dematen, sliepen uitgeput of schraapten uit hun
blikken eetketeltjes de laatste korrels hardgeworden
rijst. Naast Kiu-ling lag een jonge soldaat. Hij heet
te Pen-Tu, een boer uit het district Fo-Kien. Eerst
>had hij van zijn geboortedorp verteld, van de velden
van de lucht daar en van zijn vrouw. Hij wilde naar
huis, zoo gauw het maar kon. En geen soldaat meer
zijn. Toen was hij ingeslapen, met het hoofd op Kiu-
lings borst. Ze lagen dicht tegen elkaar aan en ver
warmden elkaar als honden. De maan trok langzaam
over hen heen.
Plotseling vielen er schoten. Fel en scherp scheur
den ze de nachtelijke stilte uiteen. Het geluid kwam
van boven de bergengte. Mandsjoeriische scherp
schutters, dat was te hooren aan den knal van de
geweren. Kreten in het kamp, bevelen en de stem
van den generaal. Veertig man werden opgecom
mandeerd, om hét, nest in de'bergpas uit te roeien.
Daaronder was de naam van Pen Tu, den jongen
boer uit het district Fo-Kien.
Hij richtte zich op, greep zijn geweer en schoof
zijn pet recht. Kiu-ling stond naast hem. Beiden be
grepen de nutteloosheid en het.gevaar van de onder
neming. Zagen de bergpas, een heldere, door de
maan beschenen vlakte, hoorden de blaffende scho
ten van de vijandelijke wachtposten. Pen-Tu boog
het hoofd. De flikkering van het uitdooyende vuur
verlichtte zijn gezicht en hij begon aarzelend te spre
ken: Als je in Fo Kien komt, kameraad... Voor de
tweede maal klonk hét hevel. Pen-Tu hief zijn hand
op als groet, wendde zich om en ging door de rijen
naar de tent van den generaal. Plotseling was Kiu-
ling weer naast hem. knoopte zijn uniformjas los,
nam van zijn naakte borst, het amulet, rukte Pen-
Tu's pet. af en hing hem het amulet om den hals.
„Geef het me terug, kameraad, als je terug komt."
Pen-Tu knikte. Zijn hand greep naar Kiudings
schouder. Toen dwong het derde bevel hem heen te
gaan. Toen de veertig man door de straten van de
tentenstad het kamp verlieten, liep Pen-Tu in de
voorste rijen. Kiu-ling lag alleen bij het vuur. Hij
had het koud.
Een uur later werd er weer alarm geslagen. Ter
wijl daar boven in de bergpas het gevecht in vollen
gang was, had zich beneden aan den uitgang van
het dal een tweede vijandelijke troep geposteerd en
bestreek met machinegeweren de grenzen van het
kamp. Weer klonken bevelen en de stem van den
generaal. Een geheel bataljon werd ontboden. Kiu-
ling hoorde erbij.
Doch toen hij nu in de rijen van twaalf tot den
stormloop overging, overviel hem plotseling een tot
nog toe ongekend gevoel. Het was geen angst, doch
het was het besef,d at het leven iets groots en ge
weldigs is. Hij greep onder het loopen naar zijn
borst, ze was leeg. En voor de eerste maal begreep
hij, dat de kameraden naast hem getroffen neervie
len. Hij hoorde hun kreten en begreep, dat het doods
kreten waren. Hij zag bloed en zag, dat het ^varm,
stroomend bloed was. Vóór hem vielen schoten.
Toen voelde hij opeens een slag tegen zijn hart, hij
hoorde de schoten niet meer, alles dwarrelde om hem
heen, toen was het rustig, wonderlijk rustig en hij
viel voorover in de sneeuw.
Toen de morgen over het dal aanbrak, had het
legercorps van den generaal de laatste vijandelijke
troepen over de bergen teruggedrongen. Alleen boven
in de bergpas waren de eerste veertig man door de
Mandsjoerijsche scherpschutters volslagen vernietigd
en als hazen in de sneeuw neergeschoten. Van de
veertig man kwam er slechts één enkele terug. Pen-
Tu, de boer uit het district Fo-Kien.
H. WOEKING.
MEERVOUDIGE STRAFKAMER.
ZITTING VAN DINSDAG 17 SEPTEMBER.
K-o e d ij k".
DRIE MOTORRIJDERS BEWUSTELOOS
OP DEN RIJWEG.
Op St.-Maartensavond 11 Nov. j.1., omstreeks half
7 reed de 50-jarige slager Meindert de Vries uit IJ-
muiden, met zijn zoon op de duo van zijn motor,
komende uit de richting Den Helder op den Hel-
derschenweg nabij de tramkruising ter hoogte van
den Koedijker vlotbrug achter een autobus en daar
voor een melkauto. Hij wilde deze wagens passee-
ren, vermoedelijk zonder tijdig te hebben opgemerkt,
dat van den anderen kant. uit de richting Alk
maar eveneens naderde een motorrijder, zekere heer
A. Dekker uit Bergen, zoodat door deze verkeers-
snijding een hevige botsing tusschen beide motoren
ontstond, met gevolg dat alle drie personen met ge
weld tegen den rijweg werden geslingerd en bewus
teloos bleven liggen. De wielrijder P. J. T., die
aan de andere zijde van het kanaal reed en het
ongeval van begin tot einde had kunnen warnemen,
Vol bewondering kijkt de kleindochter van den Japanschen boer naar grootvaders snor,
die de respectabele lengte van anderhalven meter heeft.
krijgen vanaf
heden de |H
tot 1 October
waarschuwde de brugwachter C. v. d. Hoven, dlö
daarop de noodige maatregelen nam tot vervoer van,1
de slachtoffers naar het Centraal Ziekenhuis te Alk
maar. Door Dr. Van Dam werd aldaar geconstateerd,
dat de slager een hersenschudding en een been
fractuur had bekomen en Dekker eveneens een her
senschudding, alsmede een kaakverwonding als ge
volg van zijn gebroken kunstgebit.
De slager, die in IJmuiden was gedomicilieerd,
werd na eenige dagen naar die gemeente overge
bracht, waar hij tengevolge van een ontstane on
gesteldheid achttien weken in het, ziekenhuis ver
toefde en misschien wel blijvend invalide zal zijn.
Deze strompelende ongeluksvogel stond nu hedeni
ook nog terecht ter zake het door schuld toebren
gen van ernstig lichamelijk letsel.
Het eigenaardige in deze zaak was wel, dat geen
van de drie bij het ongeval betrokken personen zich
ook het minst niet van de aanrijding konden her
inneren.
Door den heer Dekker, wiens kin door een lid1*
teeken was ontsierd, werd een schadevergoeding ge
vorderd van f 307.85, doch op advies van den Pre
sident beperkte hij zich tot f150, het maximum,
waarvan de rechtbank kan kennis nemen.
Een bedrag waarvan hij vermoedelijk ook wel niet
veel zal vangen, aangezien de slager door het onge
val geheel aan lager wal is geraakt en met zijn ge
zin. vrouw en 4 kinderen, door Maatsch. Hulpbe
toon met pl.rn. f 14 wekelijks wordt ondersteund.
De Officier, het gebeurde nog eens in extenso me-
moreerende en daaruit afleidend dat hier de ver
dachte wel degelijk de schuld droeg van het onge
val, dat voor hem zelf nog de ernstigste gevolgen'
had gebracht, schreef deze collissie toe aan de el
lendige haast die de motorrijders steeds schijnt te
bezielen en die zoo dikwerf de ernstigste gevolgen
na zich kan sleepen.
Gevorderd werd f200 boete subs. 60 dagen.
Mr. van Leeuwen, raadsman en verdediger van
verdachte, bracht naar voren, dat geen der drie
slachtoffers zich iets kon herinneren en dus de mo
gelijkheid bleef bestaan van andere factoren, die de>
schuld konden zijn van de aanrijding. Voorts sprak
verdediger zijn twijfel uit. of de wielrijder T.
van de overzijde van het kanaal het ongeval wel
zoo in details had kunnen gadeslaan. Dan vermeen
de pleiter dat de ongelukkige verdachte reeds zwaar
genoeg was gestraft en liet het oordeel over aan
de rechtbank. A.s. Dinsdag uitspraak.
DAT WAS GAUW BEKEKEN.
In de nog volgende zaak was de verdachte AKber-
tus Sn. niet verschenen en de beide opgeroepen ge
tuigen ziek, zoodat aanhouding werd gelast tot 22
October.
MET DEN SLANGENKEIZER NY-
OKA OP JACHT. AMERI-
KAANSCHE ZOÖLOOG ONTRAAD
SELT EEN AFRIKA-GEHEIM!
DE TOOVENAARSGILDE AAN "T
TANGANYIKA-MF.ER.
IN HET VOORMALIG
DUITSCH-OOST-AFRIKA.
Vóór ruim een jaar werd door
den Zoo te New-York een expeditie
uitgezonden naar Centraal-Afrika,
om het aantal zeldzame diersoor
ten, dat deze dierentuin reeds be
zit, te vergrooten. Fred. G. Carno-
chan werd als specialist voor slan
gen als leider dezer expeditie aan
gesteld. Aan hem werd tevens alle
verantwoordelijkheid der geheele
expeditie opgedragen.
De voorbereidingen tot de expedi
tie duurde vrij lang. doch toen
eenmaal alles gereed was, ging
Carnochan met een handjevol
menschen op weg. Hij ging met
zijn mannen een geheel anderen,
een geheel vreemden weg dwars
door Afrika, een weg, welke nau
welijks nog door menschenvoeten
was betreden, want, zoo dacht
Carnochan, daar waar veel men
schen zijn, vindt men zeker geen
zeldzame slangensoorten. Hem trok
de buurt van het Tanganyika-
Meer, een gebied, hetwelk door alle
eeuwen heen als een rijk slangen-
gebied in het voormalig Duitsch-
Oost-Afrika bekend stond.
IN DEN BAN VAN DEN
„SLANGENKEIZER".
Doch hier beleefden Carnochan
en de zijnen merkwaardige din
gen! Zijn drijver en helper brach
ten hem prachtige exemplaren van
vlinders. Apen en andere vierbee-
nige wonderen der zoologie haalde
men uit de bosschen aan den
rand van het meer, doch slan
gen vond men niet!
Wanneer de leider Carnochan
zelf op jacht wilde gaan om slan
gen te bemachtigen, deed zich al
tijd een of ander onaangenaam
voorval voor, waardoor het den lei
der onmogelijk was mee op jacht
te gaan. Tenslotte begon Carno
chan te vermoeden, dat er iets ach
ter stak. Hij vorschte naar de oor
zaak en vond haar ook: hij be
merkte n.1., dat zijn drijver en zijn
helpers in den ban leefden van een
aldaar, vertoevenden „slangenkei-
zer", die het niet kan dulden, dat
er slangen, al zijn deze dan ook
nog zoo vreemdsoortig, worden ge
dood, daar hij deze dieren als hei
lig beschouwt. Het bestaan van
een dergelijken „slangenkeizer"
was den expeditieleider niet
vreemd; reeds vroeger hoorde hij
van dergelijke lieden, doch hij was
van meening, dat deze menschen
de blanken tihans niets meer in
den weg durfde leggen.
IN HANDEN VAN EEN
GEHEIMZINNIGE MACHT
De „slangenkeizer" oefent vooral
op de inboorlingen een geheimzin
nige macht uit, waaraan men met
licht ontkomt en welke dikwijls
ook de blanke niet ontkomen kun
nen. De „slangenkeizer" heerscht
alleen en onpartijdig over het slan
genrijk. Hij heeft het recht degeen
te straffen, die de boosheid beging
een of meerdere slangen te ver
wonden of te dooden. In den loop
der jaren hebben de blanken meer
malen geprobeerd den slangenkei
zer zijn macht te ontnemen, doch
het resultaat is altijd nihil ge
weest.
Eerst later kwam Carnochan te
weten, dat een der mannen, die tot
de groep van den „slangenkeizer"
behoorde, Nyoka genaamd, met
wien hij onderhandelingen had ge
voerd om den „slangenkeizer" te
benaderen, Carnochan's woorden
aan den heerscher letterlijk had
overgebracht. Deze Nyoka, die zich
aanvankelijk als helper van de ex
peditie had getoond, was de toe
komstige opvolger van den keizer.
Toch is het den expeditieleider mo
gen gelukken talrijke geheimen
van het rijk van den „slangenkei
zer" te ontmaskeren.
EEN BROEDERSCHAP.
De „slangenkeizer" is het hoofd
van een broederschap, die in tal
rijke deelen van Midden- en Zuld-
Afrika vertegenwoordigers heeft,
die op hun beurt weer duizenden
negers onder zich hebben. Garno-
chan onthult in zijn naar New-
York gezonden brieven evenwel
niet volledig het geheim van den
„slangenkeizer" en zijn onderda
nen, uit vrees op een goeden dag
door laatstgenoemden te worden
geboycot. De onderdanen van den
„slangenkeizer" gelooven, aldus
Gornochan beschouwen hun vorst
•als een heilige, een onaantastbare,
voor wien men zich moet buigen.
Zij gelooven verder aan een groote
toovermacht, welke de „keizer" In
zich houdt. Wanneer er iets bij
zonders in het rijk van den „slan
genkeizer" geschiedt, of wanneer
na een groote droogte plotseling de
regentijd intreedt, dan snelt men
naar den „slangenkeizer" om hem
voor zijn eoedheid en milddadig
heid te danken.
TOOVENARIJ AAN HET
TANGANYIKA-MEER.
Carnochan vertelt verder van een
typisch voorval, dat geschiedde in
een der dorpen, gelegen aan het
Tanganyika-Meer. Op een dag waf
een kostbare parel uit het palels
gestolen. De dief werd spoedig ont
dekt en voor den krijgsraad ge
bracht. Zijn straf ontging hij niet;
hij en zijn helpers, tenminste die
gene, die hij voor zijn helpers aan
zag, werden op een rij geplaatst.
Allen kregen zij een klein steentje
op de tong. Degene, die het steen
tje droog op de tong kon houden,
was onschuldig en mocht men
niet als handlanger van den hoofd
schuldige beschouwen
Een ander maal overvielen een
horde apen de velden en boom
gaarden van een groot aantal dor-
pen. Men riep den vertegenwoordi
ger van den „slangenkeizer" te
hulp. Deze sloeg een geheimzinnig
soort kruid uit het meer; twee da
gen lang hield men de apen van
het water af en op den derden dag
toen men de dorstige dieren op
het water losliet, bleek het water
voor de beesten te zijn vergiftigd.
Een voor een vielen de apen dood
neer...
Geheimzinnige kruiden, welke ïn
het Tanganyika-Meer groeien, heb
ben eveneens een groote kracht,
volgens de inboorlingen. Wanneer
een nieuw lid in het slangenrijk
wordt opgenomen, dan zal men
niet nalaten eerst het meerkruid te
raadplegen. Doch over de ceremo
niën met de meerkruiden vertelt
Carnochan zeer weinig. De inboor
lingen dulden bij deze pleohtighe-
lon geen bank'e