Meneer Flabbergast krijgt
een Compagnon.
VARIA
Kabouter-Avon turen. Stan en Pol bij de kinderen.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 14 December 1935. No. 9872.
Oorspronkelijke schets van
SIROLF.
Nadruk verboden
Alle rechten voorbehouden'
Juffrouw Truus had een paar
prachtige bruine oogen. Natuurlijk
was er nog wel meer aan juffrouw
Truus, dat het hart van vele jon
gemannen aan het bonzen kon
brengen. Bijvoorbeeld haar kastan
jebruin ondeugende krullenbol, of
de kuiltjes in haar wangen. Maar
Hamers, de jonge, energieke reizi
ger, die iedere week de grossiers
firma van meneer Flabbergast be
zocht, en dan altijd juffrouw
Truus, aan het loketje, kreeg, Ha
mers zag bijna alleen maar die
prachtige, bruine, schitterende
oogen. Die vol geheimzinnige licht
jes zaten. En die een wonderlijke
uitwerking op hem hadden. Zoo
energiek en flink en voortvarend
als hij was, begon zijn hart toch
altijd onrustig te slaan, als hij aan
het loketje van het kantoor van
meneer Flabbergast belde. En hoe
wel hij de firma al minstens een
jaar of tien bezocht, was het pas
de laatste drie jaar, dat dat hgxt
van hem zoo onrustig werd als ij
belde. Maar dat kwam, omdat het
Juist ongeveer 3 jaar was, dat er
een juffrouw Truus daar was, die
altijd het loketje opschoof met een
stralend gezichtje. Want het heele
personeel van de oude firma Flab
bergast bestond uit' juffrouw
Truus, een loopjongen en een paar
magazijnknechts.
En dan natuurlijk de baas, de
oude heer Flabbergast. Die een oer-
soliede zakenman was van den ou
den stempel en het hard te ver
antwoorden had in deze tijden van
prijsbederf, betalingsmoeilijkheden
en andere narigheid. Zijn firma
had een goeden naam, was goed
Ingevoerd, maar liep langzaam
achteruit, wegens gebrek aan vol
doende bedrijfskapitaal. Want de
banken werden ook al hoe langer
hoe kariger met credieten en leg
den iemand ook al heel gauw het
vuur na aan de scheenen. En me
neer Flabbergast zelf was zoo jong
niet meer, om met frisschen moed
al die moeilijkheden tegemoet te
treden. Een jonge, flinke kerel had
er zich wel door geslagen. Maar
nu, neen, nu ging het mis.
Zoodat op een goeden morgen
meneer Hamers aan het loketje
belde natuurlijk weer met dat
onrustige hart van hem, in af
wachting van de stralende blik uit
de prachtige bruine oogen van juf
frouw Truus en een gevoel
kreeg, alsof zijn keel werd dicht
geknepen. Want wel deed juffrouw
Truus open, maar de prachtige
bruine oogen straalden niet. Inte
gendeel, ze stonden erg treurig en
meneer Hamers wist beslist, dat ze
kort te voren gehuild had. Het
sneed hem door het hart. Juffrouw
Truus, nee, weg met dat koude
Jufrouw", Truus, kortweg Truus
inwendig wond hij zich steeds
meer op, zoodat hij alle perken uit
het oog verloor en kortweg in zich
zelf sprak van „z ij n Truus"
Truus dan, had gehuild. Waarom,
welke onverlaat had het gewaagd
iets te zeggen of te doen, dat z ij n
Truus aan 't huilen had gebracht?
Juffrouw Truus liet hem binnen.
En, voordat hij het privè-kantoor
van meneer Flabbergast binenging
had hij het uit haar gekregen. De
zaken waren mis. De firma zou wel
failliet gaan, als er geen nieuw
geld in de zaak gebracht werd. En
welke idioot zou dat doen, had
meneer Flabbergast gevraagd? En
dus had de baas haar ontslag aan
gezegd tegen 't einde van de vol
gende maand.
,Hm", zei de jonge, energieke
meneer Hamers, „misschien is er
toch wel zoo'n idioot. Bijvoorbeeld
een man, die compagnon zou wil
len worden en zich in een oude
zaak zou willen interesseeren met
wat geld, en die dan weer opnieuw
op^ pooten te zetten. Ik kan me
voorstellen, dat een jonge man,
met een paar centen, zich op die
manier een behoorlijke toekomst
zou willen verschaffen. En zich
vestigen om zoo te kunnen trou
wen en zoo."
„Zou U heusch denken, dat er
zoo'n idiik bedoel, zoo'n man
te vinden zou zijn?" vroeg Truus
en de prachtige oogen straal
den weer zoo, dat meneer Hamers
er bijna van zijn stuk door ge
bracht werd.
„Misschien ben ik wel die idi.
ik bedoel die man," zei hij ondeu
gend. „Maar," vervolgde hij kwasi-
dreigend, „een ding is zeker, als ik
het doe, dan gaat U, hm, hm, dan
ga jij, juffrouw Truus, ach, verdo
rie, ik zeg gewoon Truus, versta je,
dan ga jij, Truusje.hier de laan
uit!"
Nu zou men denken, dat de
prachtige bruine oogen nu meteen
weer vol tranen zouden zijn ge
schoten na deze wreede woorden.
Maar dat deden ze niet. Ze keken
meneer Hamers stralend na, toen
hij in het privè-kantoor van me
neer Flabbergast verdween. En
Truus kreeg een kleur. Van angst?
Van boosheid? Ach wat, het zal
wel wat anders geweest zijn. Want
juffrouw Truus had die prachtige
stralende oogen van haar nu ook
niet in „haar zak", zooals men dat
noemt.
Nu, die jonge energieke meneer
Hamers ach wat, laten we hem
maar Henk noemen, want zoo
heette hij toch en zoo noemde die
Truus hem toch al lang bij zich
zelf mocht dan al min of meer
met een mond vol tanden staan in
tegenwoordigheid van de prachtige
bruine oogen, in het privè-kantoor
van meneer Flabbergast wist hij
zijn mondje wel te roeren. Het
eind van het gesprek was een fer
me handdruk en meneer Flabber
gast deed de deur van het privè-
kantoor open en riep verheugd:
Truus, kom eens hier.
Als de baas je roept, moet je na
tuurlijk wel gaan. Dus kwam Truus
binnen. Met een hooge blos. En
natuurlijk die prachtige, stralende
bruine oogen met al die geheim
zinnige lichtjes erin.
„De zaak is gered," zei meneer
Flabbergast, „meneer Hamers
wordt mijn compagnon. Maar op
èèn ding staat hij," Truus. Het per
Het zou beslist schrikken!
Bent U vrij, koetsier ik moet naar
het station.
Graag meneer maar stapt U alstu
blieft voorzichtig in de wagen, dat het
paard U vooral niet ziet!....
Het liefelijke vis-a-vis.
Pardon, heerenl Kan ik hier misschien
nog tusschen zitten?....
soneel wordt gereorganiseerd. Hm,
enne, j ij moet van kantoor, weg,
Truus, daar staat meneer Hamers
op. Want, zegt meneer Hamers, hij
wil geen getrouwde vrouwen op
zijn kantoor, dus je begrijpt,
TruusA propos, jongedame,
waarom heb je me nooit iets ge
zegd van hm, hier mijn compag
non en jou? Nu, even goed ge
meend hoor, mijn gélukwenschen
met je verloving. Ik geloof, dat
mijn compagnon je ook wil geluk-
wenschen. Hm hm, ik moet eens
even zien, wat die Jansen op het
magazijn uitvoert, tot straks, jon
gelui." En meneer Flabbergast ver
liet met een geaffaireerd gelaat
zijn kantoor.
Nu, dat van dat gelukwenschen
door meneer Hamers en zoo liep op
niets uit. Er werd vrijwel geen
woord gesproken, tusschen Truus
en Henk Hamers. Hoewel ze zich
toch geruimen tijd met elkaar in
lippentaal onderhielden. Enfin,
maar dat gaat een ander feitelijk
geen snars aan. Het was een ver
trouwelijk onderhoud onder vier
oogen, waarvan twee prachtige,
stralende, bruine oogen waren. De
rest kan een kind begrijpen. Drie
maanden later was er geen Truus
meer op het kantoor van de firma
Flabbergast en Co. Maar als de
„Co" 's avonds thuiskwam, dan
waren daar de stralende, prachtige
bruine oogen van., mevrouw Ha
mers.
Tja, het is zonderling, hoe som
mige menschen een compagnon
krijgen.
DE MENSCH DER
TOEKOMST.
Zal de mensch der toekomst een
kaalhoofdig, gebrild wezen zijn of
zich tot een mooiere verschijning
ontwikkelen dan de homo sapiens
van tegenwoordig?
Dit moeilijke vraagstuk tracht 'n
Engelsche anthropoloog (Mensch-
kundige) op te lossen door een ge
durfd en stout toekomstbeeld.
Eerst poogt hij uit het verleden
een toekomstbeeld te vormen. Men
zal moeten toegeven, dat wij een
beter „voorkomen" hebben, dan de
„Mensch op Java", indertijd door
prof. Dubois gevonden. Dezelfde
ontwikkeling verwacht de geleerde
in den loop der volgende millioe-
nen jaren. ,Om met het hoofd 'te
beginnen, „zoo schrijft hij, „zoo
zal dit van den toekomstigen
mensch veel grooter zijn dan dat
van de tegenwoordige menschen,
zooals het hoofd van tegenwoordig
veel grooter is dan dat van den
mensch van Java. Dat zal dan wor
den veroorzaakt doordien de
mensch steeds meer zijn hersens
gebruikt en de natuur dientenge
volge de hersens steeds grooter
maakt, zoodat een grootere sche
del noodig is. Het voorhoofd zal
hooger en breeder worden. Daaren
tegen zal de mensch der toekomst
een veel kleinere neus hebben,
wanneer hij geen nieuwe gebieden
voor het reukzintuig vindt. Over de
toekomst van het menschelijk oog
is veel gestreden geworden. Menig
een beweert, dat het gezicht door
lezen en schrijven en door werken
bij kunstlicht wordt geruineerd
en dat in latere jaren iedereen een
bril zal dragen. Ja, men is van
meening, dat de toekomstmensch
scheel zal kijken.
Maar de kortzichtigheid, die toe
neemt, kan niet anders dan als een
voorbij gaanden toestand worden
beschouwd. Onze oogen doen nu
werk, waartoe ze niet door de na
tuur waren bestemd, maar het oog
zal zich allengs aan de nieuwe
eischen weten aan te passen en
het gezicht zal scherper en krach
tiger worden dan het nu is.
De mond zal waarschijnlijk groo
ter worden, omdat wij meer zullen
spreken. Wat de tanden betreft,
hun toekomstige ontwikkeling
hangt af van de voeding, welke
door den mensch in latere eeuwen
zal worden gebruikt. Zal hij vol
staan met het nemen van eenlge
pillen of zal hij wellicht van de
lucht leven? Dan zullen de tanden
wis en zeker verdwijnen. Maar dan
zal hij ook de genoegens en de na-
deelen van een goede tafel vaar
wel moeten zeggen. Men heeft ver
der beweerd, dat het lichaam meer
en meer zal inkrimpen, naarmate
de hersens zich zullen ontwikkelen
Meer waarschijnlijk zal het tegen
deel het geval zijn, want het groo
tere, dus zwaardere hersengestel
zal sterkere ledematen en een
krachtiger lichaam noodig heb
ben en de ontwikkeling van de
sport, evenals de groote hygiëni
sche voorzorgen, zullen meewerken
tot een harmonische ontwikkeling
van het lichaam.
Dat de mensch der toekomst knap
per en grooter zal zijn dan die
van tegenwoordig mag worden aan
genomen op grond van het feit,
dat de mensch, sinds 't begin van
zijn beschaving, het eeuwig ver
langen naar schoonheid heeft ge
had.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Is het U bekend:
d a t de grootste waterweg op
kunstmatige wijze tot stand ge
bracht, thans aangelegd wordt tus
schen Moskou en de Wolga?
dat dit kanaal in 1937 gereed
moet zijn?
dat het meer dan 80 millioen
gulden zal kosten?
d a t er langs dit kanaal ver
scheidene electrische waterkracht
stations gebouwd zullen worden,
die electriciteit zullen verschaffen
aan steden en groote collectieve
boerderijen?
d a t de nieuwe waterweg een
aantal groote industrieele centra
met landbouwcentra zal verbin
den?
dat tevens de afstand te water
tusschen Moskou en Leningrad er
700 mijl door verkort zal worden?
dat Mark Twain, de beroemde
Amerikaansche schrijver en humo
rist in November 1835 geboren
werd?
d a t de werkloosheid in Amerika
in 1933 haar hoogtepunt bereikte?
dat sedert dien in 1935 de werk
loosheidscijfers in Amerika met
3.600.000 daalden?
HUMOR.
Een oude heer, die nogal lang wit
haar en een lange baard had,
placht altijd 's morgens een wan
deling te maken in het park. Op
een keer kwam hij drie jongeman
nen tegen, die een grapje met hem
wilden uithalen.
„Goeden morgen, vader Abra
ham," zei de eerste.
„Goeden morgen, vader Izaak",
zei de tweede.
„Goeden morgen, vader Jacob",
zei de derde.
De oude heer nam een aartsva
derlijke houding aan en zei: Hee-
ren, ik ben vader Abraham niet, en
evenmin vader Izaak of vader Ja-
ccb. Doch ik ben Saul, de zoon
van Kish, die uitging om de ezels
van zijn vader te zoeken. En zie,
ik heb ze gevonden.
73. De jongens stonden zwijgend bij elkaar en de
kabouters hadden medelijden met Jan, die schijnbaar
door ziekte niet had mee kunnen komen op school
Stan en Pol zeiden een spreuk op en tot verbazing
der jongens, zagen ze eensklaps in het kozijn van het
raam waarvoor ze stonden te praten, twee kabouters
zitten.
74. De jongens wisten niet of ze soms droomden.
Kabouters, hoe kon dat, die bestonden toch al lang
niet meer. Stan en Pol stelden zich met hun fijne
stemmetjes aan de twee jongens voor en vertelden
dat ze gekomen waren om Jan te helpen.
75. „Hoe willen jullie me dan helpen?" vroeg Jan,
terwijl hij nog even met zijn zakdoek aan zijn oogen
wreef. „Dat zullen we je direct vertellen", zei Pol.
Wijs ons maar eerst eens die school van je. Weldra
waren ze daar.