Een Engelschman over Abessinië elrose's Vergelding 7 Was uitverkoop Brieven over Engeland* Zijn vroegere ervaringen in dit land ALS het met Uw aardrijkskundige kennis van Afrika (juist zoo gesteld is als met de mijne, had U verleden jaar om dezen tijd maar een zeer vage bekendheid met de ligging van Abessinië. En als U en ik de namen van de landen en gebie den hadden moeten opnoemen, die aan Abessinië grenzen, zouden yve wel een tien hebben kunnen ha len, maar dan hadden we het met zijn tienen moeten doen, en onze cijfers hij elkaar optellen. liet is eigenaardig, dat omstandigheden kunnen samenwerken om zoo'n sterke onkunde, althans in mijn geval zoo'n sterke onkunde, in betrekkelijk- korten tijd om te zetten in een heel aardige hoeveel heid kennis. In de eerste plaats komt natuurlijk de oorlog. Maar die is per slot van rekening alleen maar ver antwoordelijk voor de bekendheid, die ik heb opge daan met de namen van wat de Abessyniërs steden noemen, in hun land. Ileel veel verder zou ik door dien oorlog niet ge komen zijn, met mijn kennis van de Abessynië om ringende landen. Maar het toeval wil. dat enkele maanden geleden een- goede kennis van mijn oud sten zoon een werkkring kreeg in Uganda. Als na tuurlijk gevolg daarvan bevond op zekeren Zaterdag middag ons gchecle gezin zich over- een atlas gebo gen, op zoek naar Uganda. Verdere dorst naar kennis laafden wij in de En- cyclopacdia Britannica, en in Everyman's Encyclo- paedia, waarop wij tot het besluit kwamen, dat wij ook wel graag (dat we voor geen geld van de we reld) naar Uganda zouden gaan. U ziet aan de haak jes, dat de meeningen verdeeld waren. Nu hebben atlassen dit gevaar, dat je altijd' meer ziet, dan noodig is. Sommige menschen zouden zeg gen, dan goed voor je is. In elk geval staat vast, dat we den naam Kenia zagen. Niet klein en vaagjes, maar zoo echt, alsof het zeggen wou: ,rKijk me maar eens goed aan; ik ben van heel veel belang." Eén van ons gezelschap beweerde, dat Kenya voor een verblijf best in aanmerking zou komen. Redenen voor deze voorkeur bleken niet beel steekhoudend te zijn. Wat mijzelf betrof, ik kon me niet herinneren of ik ooit iets over Kenya en Uganda geleerd had. Dit wist ik wel zeker, dat, wanneer ik er iets over ge- leerd had, deze geleerdheid in zeer bevredigende ma te verdwenen was. En nu komt de derde toevallige omstandigheid. Ik maak kennis met een levensbeschrijving van Lord Dclamere. Lord Delamere en Kenya rijn min of meer synoniem. Dat wist ik niet, maar ik weet het nu, en je kunt bezwaarlijk wat lezen over Lord Delamere, zonder in het voorbijgaan je kennis van Kenya te verrijken. En tevens je kennis van een heel eigen aardig Engelschman. Knnp was hij niet, Lord Delamere. Tamelijk leelijk, volgens zijn levensbeschrijving. Groote neus, dunne lippen, scherpe blauwe oogen. Nu hebben we ten min ste eenig idéé van hem. 1 Rtij was eenigszins kort aangebonden. Als heel jonge man, hij was even in de twintig, maakte de jonge Lord met een vriend een rit in een door vier paarden getrokken rijtuig. De paarden waren niet van buitengewoon goeden wil, en wekten door hun wangedrag het ongenoegen van liun bestuurder op. Hij maakte hun dat ongenoegen kenbaar, en toen dit zonder succes bleef, uitte hij de zeer onverstan dige woorden: „Loop naar de hel!" waarbij hij tege lijkertijd de teugels op de ruggen van de paarden wierp. Voor de eerste maal dien- middag toonden de paar den neiging tot gehoorzaaimheid. Met een flinke vaart sloegen zij de richting in, die zeker in korten tijd geleid zou hebben naar de plaats, hun door Lord Delamere opgedragen te bezoeken. Gelukkig was de vergezellende vriend minder gesteld op een bezoek aan deze gewesten. Hij wist de teugels te be machtigen, en de paarden tot stilstand te brengen. Twintig jaar later had Lord Delamere nog vol strekt niet geleerd zijn kortaangebondenheid te be dwingen. Hij was op reis in zijn geliefd Kenya, en voerde een debat met den inlandschen stationschef van een kleine plaats over het vervoer van een aan tal stuks vee. De chef had er volstrekt niet op tegen het vee te vervoeren, maar hij eischte betaling voor op in klinkende munt. Lord Delamere had niets tegen betaling voorop, maar wel tegen het klinken van de munt. Hij bood den chef een cbèque aan. Nu bestaan er twee mogelijkheden. De eerste is, dat de inlandsche chef niet bijzonder op de hoogte was met cheques, en ze maar half of lieelemaal niet vertrouwde. Dat is begrijpelijk en vergeeflijk. De tweede mogelijkheid is, dat hij heel goed wist, wat chèques waren, maar dat hij ook wist, wat Lord Delamere's opvattingen van chèques waren. Lord De lamere was een slecht financier, en zijn opvattingen over dekking van chèques bij de bank waren eenigs zins afwijkend van de gangbare opvattingen van da meeste bankdirecteuren. Zonder eenige oneerlijkheid van den kant van Lord Delamere, wel te verstaan. Hij wist eenvoudig niet, hoe het met zijn banksaldo stond. Het resultaat van het debat met den stationschef zou ongetwijfeld geleid hebben tot niet meereizen van het vee, als Lord Delamere niet plotseling tot heel andere argumenten zijn toevlucht had genomen. Voor hij goed en wel wist. wat er gebeurde, holde de chef gillend langs zijn perron, met den Lord op zijn hielen, en wist zich nog juist bijtijds in zijn kan toortje in veiligheid te stellen. Terwijl de trein met Lord Delamere en zijn vee vertrok, zónd de chef een telegram naar Nairobi: „De Lord heeft me getrapt. Zend advies". Ondanks kleine oneenigheden als deze met che que-weigerende stationschefs, hield Lord Delamere van het land en van zijn bevolking. Ongetwijfeld moet hij ook nog andere eigenschappen dan een op vliegend karakter bezeten hebben. Anders zou hij zeker niet ouder dan vier en twintig jaar geworden zijn. Het was bij een jaichtparlij in Somaüland. De jonge Lord lost een ongelukkig schot op een leeuw. De leeuw neemt het kwalijk op, en bespringt Lord De lamere, die reddeloos verloren zou zijn geweest,'als een van de inlandsche bedienden zich niet op het beest geworpen had, en zijn tong had vastgegrepen. Het was een vreemde manier van aanvallen op leeu wen, maar het gaf Lord Delamere de twee of drie seconden, die noodig waren, om het beest nu met een goed gericht schot af .te maken. Ondertusschen was de Lord zwaar gewond. Zóó zwaar, dat het on mogelijk was hem te vervoeren. De bedienden richt ten een tent op over hem heen,, en verzorgden hem met de grootst mogelijke toewijding. Langzaam her stelde hij in zoo verre, dat hij heel voorzichtig naar de kust vervoerd kon worden. Maar zijn eene enkel was hevig gezwollen en zag blauw-zwart. Iets moest er aan gedaan worden, en een dokter, die het doen kon, was niet bij de hand. Lord Delamere werd daar op zijn eigen dokter. Eiken avond tijdens die reis naar de kust, sneed hij met ziin zakmes zijn enkel open, ora het gif uit de wond te laten loopen. Het zal wel niemand verwonderen, dat hij altijd mank is gebleven. Wist U, dat na den Boerenoorlog eenige honder den ontevreden Zuid-Afrikaansche Boeren naar Kenya zijn gekomen? Een tweede stroom van blan ke kolonisten vestigde zich hier tusschen de jaren 1910 en 1914. En de derde toevloed kwam na den oorlog. Het waren allen harde werkers, met den wil voor uit te komen. De fortuin werkte niet mee. De oorlog van 1914 bracht het boerenbedrijf in Kenya tot bij na volledigen stilstand. Het grootste gedeelte der mannelijke bevolking nam dienst in het leger, en het grootste gedeelte der boerderijen vervie 1 tot woestenijen. Na den oorlog werd met nieuwen moed begonnen. Toen kwam in 1.923 een vreeselijke droogte, die den geheelen oogst vernielde. In 1929 kwamen de sprink hanen en in 1931 een cycloon. En desniettegenstaan de gaan de kolonisten in Kenya voort, en hopen op de toekomst. Maar Lord Delamere, voor wien Ke nya sinds 1897 (toen hij tijdens een jachtpartij fei telijk geheel toevallig voor de eerste maal den bo dem er van betrad) het eenige land ter wereld was geweest, is er niet meer om die toekomst te bele ven. Hij stierf in 1933. Zijn leven is beschreven door Elspeth Huxley, in: „White Man's Country; Lord Delamere and the Making of Kenya". Uitgegeven bij Macmillan. Twee deelen. 25 shilling. SPORT. PROGRAMMA K.N.V.B. OPGESCHOVEN. Men gelieve er op te letten, dat het Maandag ge publiceerde programma van den K.N.V.B., blijkens de Sportkr. van Maandagavond 5.1., verschoven is naar 16 Februari! Voor Zondag 9 Februari a.s. zijn vastgesteld: Afd. I. Eerste klasse: KFCAjax; SpartaHBS; XerxesVSV. Afd. n. Eerste klasse: DFCFeijenoord. Afd. I. 2A: AFC—DOS; Zeeburgia—OVV; EDO— 't Gooi. 2B: ZW—West-Frisia; Hercules—WFC; Hilver sumSpartaan. 3A: Volewijckers—Hollandia; HRC— Helder; Pur- mersteijnZaandijk. 4A: Niets vastgesteld. DIRKSHORN. D.F.C. IICallantsoog II, 40. Eindelijk dan weer eens een dag dat op het D.F.C.- veld de voetbal rolde, na weken van niet-bespeel- baar-zijn tengevolge van de natte moesson. Het is het tweede mogen gelukken om deze wedstrijd te winnen met flinke cijfers, hoewel het aantal goals wel grooter had kunnen zijn. Echter moeten we dadelijk zeggen, dat wanneer Callants oog, dat met 9 man in 't veld kwam en na rust zelfs met 8 man speelde, volledig geweest was. het resultaat wel heel anders had kunnen ziin. Want het vertoonde spel was verre van fraai, zelfs slecht te noemen. Geen verband in deze ploeg, geen sa menspel en ten slotte geen schotvaardigheid. Er mag een enkele goede uitzondering zijn, de -backs b.v. vooral Linstra zijn van 't goede ■soort, maar overigens alles te tam, te lauw. Dat kan toch allemaal wel wat beter? En dat moet ook beter, want op deze manier doorgaan, dat beteekent op 't zelfde lage peil staan blijven en tenslotte: stilstand is achteruitgang, ook in voet bal! Mischien is er vooruit gang te bereiken door veel oefenen, maar zeker kan er straks wat be reikt worden door te spelen tegen sterkere tegen standers, allicht dat dan de wil om niet te zwaar te verliezen, tot gevolg heeft betere spelontwikke- ling. MARSCH IN HET HOOGGEBERGTE. Moskou. Een divisie van het roode leger in Noord-Kaukasië is vertrokken voor het maken van een marsch in het hooggebergte, in volle wapenrus ting en met paarden en geschut. Het is de bedoeling den 5043 meter hoogen top van den Kasbek te be reiken. Door vliegtuigen wordt hulp verleend. Januari-herinnering) Men bracht mij rond van hier naar daar, En 'k volgde maar gelateh, Ik stond compleet voor alles klaar, En mocht niet tegenpraten! De wet, alsook mijn gemalin, Bepaalden zoo mijn loop, Dus dienden we het huisgezin 't Was uitverkoop! We spraken wat, we wachtten wat, We keken voor de ramen, Dan wezen we naar dit of dat, En confereerden samen! Ik was gedwee, da's gauw geleerd, Wat klein en zonder hoop, En heb maar zelden iets beweerd 't Was uitverkoop! Ik stond vaak bazig neergeplant Heel eenzaam bij een kassa, M'n vrouw verdween, zeer bij de hand, In d'een of and're massa. En telkens dook ze blozend op; Kijk hier, wat spotgoedkoop, Ik tikte 't net nog op den kop..., 't Was uitverkoop! Ik werd beladen en belast, Maar wat er van te zeggen? Het was toch minstens ongepast, Om alles neer te leggen! Ik keek zeer rustig om me heen, Dit was der tijden loop En 'k hield me kranig op de been. 't Was uitverkoop! Ik wist compleet, waar 't hier om ging 'k Verstoor nooit een illusie, 'k Sloot met partijen onderling Bedachtzaam dus een fusie! 'k Begreep den Januari-eisch, Het recht neemt tóch zijn loop, En 'k zweeg gelaten, kloek en wijs.. 't Was uitverkoop! Februari 1936. KROES. (Nadruk verboden. Auto te water Bestuurder verdronken. 's Ilertcgenbosch, 4 Febr. Hedenmorgen tè half negen reed een auto, bestuurd door den 22-jarLgen I. Toneman, wonende in de Kruisstraat te Oss, ia de Zuid-Willemsvaart ter hoogte van Den Dungen. Door de gladheid van den weg en verblind door het zonlicht, verloor de bestuurder, volgens verkla ringen van een ooggetuige, den klompenmaker Breu- del uit Den Dungen, de macht over het stuur, reed tegen de langs den weg staande boompjes en daarna in het water. De auto verdween geheel onder water. Plotseling zag B. den bestuurder boven water ko men, die zich zwemmende trachtte te redden. Door inspanning en verstijving van zijn ledematen door het koude water, begaven hem zijn krachten en na een hulpkreet verdween hij in de diepte. De politie uit den Dungen haalde eenigen tijd daarna het lijk met een dreg op. Of zich nog meer personen in den wagen bevonden, is nog niet be kend. n Feu i I leton Oorspronkelijke Roman door ARTHIIR E. STRATTON 10. „Wanneer u mij hebben wilt", antwoordde de jonge man ..kunnen wij de zaak als beklonken beschouwen". „Vraag je in het geheel niet, van welken aard je werkzaamheden zullen zijn?" Wendsworth schudde het hoofd. „Ik zal doen, wat u mij opdraagt", zei hij een voudig. „Allright." Sir Charles maakte een kleine pauze. „In de eerste plaats", vervolgde hij, „zullen we er voor zorgen, dat je weer behoor lijk in je onder- en hovenkleeren komt te zitten, want jo moet mij toegeven, dat. ik je zóó be zwaarlijk kan meenemen naar Carlton, Savoy of Ritz". Een diepe blos vloog, over het gelaat van Wendsworth, doch Melrose deed, alsof hij het niet bemerkte. „Ik heb een uitstekende kleer maker en die zal je weer gauw heertje maken. Maxwell heeft hem al besteld. Voor je ondergoed moet je natuurlijk zelf zorgen en daar zal ik jo geld voor geven. Je garderobe behoort volle dig (e zijn. Wendsworth. Denk om 's hemels naam niet", sneed hij een mogelijke dankbe tuiging af, „dat ik een filantroop ben, want je zou in je leven nog nooit zóó bedrogen zijn uit gekomen. Wat ik je voorschiet houd ik geleide lijk van je salaris af- Apropos ik had me voorgesteld, je vijftig pond per maand te geven Ga je daarmee accoord?" „Of ik er mee accoord ga?" riep Wendsworth uit, die zijn ooren niet kon gelooven. „Het is Yeel te veel!" „Laat dat maar aan mij over", antwoordde Sir Charles koel. „Mijn systeem is, menschen, die mij diensten moeten bewijzen, goed te beta len. Daartegenover eisch ik stipte gehoorzaam heid. Wie niet blindelings doet, wat ik verlang, kan ik niet gebruiken. Tracht dat vooral en al tijd te onthouden, Wendsworth". „Ik zal mijn best doen, mijnheer Clifford", was zijn antwoord- „Ben ik te vrijpostig, als ik u nu naar den aard van mijn werkzaamheden vraag?" „Daaromtrent wilde ik je juist inlichten. Je eerste bezigheden zullen meer verkennend moe ten zijn. Gisteren gaf je me te kennen, dat je lid bent van een stuk of wat clubs- Welke?" „The Bachelors, Royal en Athenaeum", ant woordde Wendsworth grif. „De laatste is vrij exclusief en je moet in Oxford of Cambridge ge studeerd hebben, om er lid van te kunnen wor den". „Heb je er nog altijd toegang?" „Zeker! Mijn laatste contributies zijn betaald en ik heb er geen cent schuld. Maar of ik met October mijn lidmaatschap kan voldoen „Daar zal ik voor zorgen", viel Sir Charles hem in de rede. „Ik stel je in staat die clubs aan te houden. Mogelijk verlang ik van je, dat je mij er introduceert. We zullen zien. Maar nu ter zake. Ken je een Eustace Bennett?" „Die voorzitter is geweest van de Alaska-con- ferentie en nu een invloedrijke functie bekleedt aan Buitenlandsche Zaken?" „Dezelfde", knikte Sir Charles. „Hij is lid van de Athenaeum. Maar behoort tot de ouderen, met wie wij jonge lui, natuur lijk niet omgaan. Zijn zoon ken ik beter, of schoon ik hem nooit heb ontmoet in de clubs, waar ik kwam. Je kunt hem geregeld vinden in gelegenheden, waar vrij grof wordt gespeeld Een echt fuifnummer. „Trouwens", besloot hij met een blos, „ik was geen haar beter" Sir Charles legde zijn vingertoppen tegen elkaar. „Je zult moeten trachten, Wendsworth", zei hij langzaam, „met den zoon van Eustace Ben nett op intiemen voet te komen en bij gelegen- heild wensch ik met hem kenneis te maken. Het is voor mij voorlopig meer geschikt, achter de schermen te blijven. Ik ben den ouden Bennett iets verschuldigd, weet je. o, neen!" ging hij met een glimlach voort, op den verwonderden, blik van Wendsworth, „geen affaire van geld. Het gaat. dieper, jonge man!" „Ik begrijp het," antwoordde Wendsworth na een korte stilte. „Ja?.Daar ben ik benieuwd naar!" „Het is toch zoo moeilijk niet",, zei Wends worth, zijn schouders ophalend. „Tk ben altijd een vrij goed opmerker geweest. Aan uw gezicht, zie ik, dat Eustace' Bennett een vijand van u is" „In zóóver heb je gelijk", antwoordde Sir Charles met een cynisch lachje, „dat je hem niet bij mijn vrienden zult mogen indeelen.- Ik vraag verder je belangstelling voor een zekeren mijn heer Arthur Fenlon, lid van het parlement voor Labour. Nooit van gehoord?" „Zijn naam is me niet onbekend. Maar dat is ook alles, wat ik van hem kan zeggen"- „De man staat op het tweede plan zijn vrouw niet. Ik kan je van haar het volgende vertellen: zij is jong weduwe geworden en met Arthur Fenton hertrouwd, die haar tijdens haar eerste huwelijk trouwens al duchtig het hof heeft gemaakt. Een belangrijk deel van je taak als particulier secretaris, Wendsworth, zal zijn, met mevrouw Fenton iri heel nauwe relatie te komen ik moet van al haar doen en laten op de hoogte worden gebracht". Er heerschte een oogenblik stilte in het ver trek. „Bedoelt u", vroeg Wendsworth aarzelend,' „dat het ook tegen een vrouw zal gaan?" „Oók?" zei Sir Charles scherp. „Je vergist je Voornamelijk". „Dat is een minder prettige opdracht", ant woordde Wendsworth spontaan. Sir Charles keek hem met een kouden blik aan „Je kunt nog altijd terug, als de betrekking je niet aanstaat", zei hij naar de deur wijzend. „U zet me het mes op de keel'", protesteerde Wendsworth. „Heeft je dat het léven al niet gedaan, vóór je bij mij kwam, jonge man!?" vroeg Sir Charles onbewogen. „Welke kans heb je? ïk houd je niet vast. Maar je bent een groote idioot, Wendsworth en je behoort niet geholpen te worden, als je de ze gelegenheid niet met beide handen aangrijpt Wil je terug naar de hel, die je gisteren dacht te kunnen verlaten? Het is ja of neen, Wendsworth Bedenk je!" „Ik heb u toch al gezegd", was het beklem mende antwoord, „dat ik geen heilig boontje ben!" Scrupules ken ik niet en ik verkeer ook niet in een toestand, om die er op na te houden. Maar tegen een vrouw „Dwaas!" viel Sir Charles hem grimmig in de rede- „Driedubbele dwaas! Waarom zou een vrouw beter zijn of minder slecht dan een man Omdat zij rokken draagt, of zich op een bijzon dere manier kapt? Omdat zij een zacht vel heeft een verlokkenden mond en haar voornaamste wapen verleiding is? Je praat naar je verstand Wendsworth, en dat blijkt, waar het vrouwen betreft, niet bijster groot te zijn! Voor een man mag, zelfs^ in het ergste geval, nog een pardon bestaan, voor een vrouw noit! Nooit, nooit!" Wordt vervolgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 6