7N Dn □ENTETOOI Wat onze voorderen te slikkjnjtegen. Dit jaar de volle vrijheid Brieven over Engeland* Zaterdag 22 Februari 1936. SCHAGER COURANT. Vierde Blad. No. 9919 DE MOOISTE FOTO NIET EEN BEPAALDE LIJN OF EEN BEPAALD COSTUUM. DE MODE VERBIEDT DIT JAAI NIETS EN STAAT ALLES TOE Hebt li wel eens een groot museum be zocht? Of een tentoonstelling van schil derijen, waar duizend of twee duizend schilders de vruchten van hun talent en hun vlijt lieten zien? Ongetwijfeld. En ongetwij feld óók is het u dan gegaan zooals het mij bij dergelijke gelegenheden gaat. Je begint vol moed aan de eerste zaal. Je voelt je frisch en je bent voornemens alles goed te zien je niets moois of merkwaardigs te laten ontsnap pen. Een uur, twee uur gaat alles goed. Je geniet Je bewondert. Maar als je de zesde of de zeven de zaal hebt afgewerkt, en je ontdekt een achtse zaal, en daarachter een negende en een tiende begin je onwillekeurig naar het einde te verlan gen. Een zekere loomheid maakt zich van je meester Geen lichamelijke loomheid in de eerste plaats, maar een geestelijke, die veel erger is. Doekjes, die je niet op het eerste gezicht iets zeg gen, geef je niet meer dan een vluchtigen blik. De namen van de schilders interesseeren je hoe langer hoe minder en je laat je catalogus heele kwartieren gesloten. Na de tiende zaal- er liggen een elfde en een twaalfde in het verschiet - voel je je letterlijk afstompen, je raakt in een geeste lijken dommel, waaruit niets meer in staat is je te wekken. De kleuren smelten samen tot een min-of-meer grauwe massa, machinaal beweeg je je van doek tot doek en je begint den gids. die je misschien op je schreden volgt, duldeloos ver velend te vinden. Het gemurmel van zijn woorden die geleerd of geestig commentaar leveren, hoor je nauwelijks meer, in elk geval ontgaat de betee- kenis van wat hij zegt je volkomen. Je knikt nog eens beleefd wanneer hij zwijgt, maar je hebt eigenlijk alleen nog belangstelling voor je pols, waarop je armbandhorloge prijkt, en voor het gezegende bordje: „Uitgang", dat je op dat oo- genblik het mooiste schilderij ter wereld lijkt. Zoo gaat het museum- en tentoonstellingbe zoekers, die een te groóte dosis kunst inééns tot zich willen nemen, zoo gaat het óók de beklagens waardige schepsels, die van alle Parijsche cou turiers in dezelfde week een uitnoodiging tot be zichtiging van hun lente-collecties krijgen en geen enkele geldige reden hebben één dier shows over te slaan. Zij beginnen aan de eerste collec tie vol moed en vol belangstelling, met een hoofd, dat zij ontvankelijk voor duizend indrukken ge- looven, en met een maag, die voor een kopje thee meer of minder en een paar dozijnen petit- fours geen enkele vrees koestert. Maar na de zesde show, ook als" die over drie dagen ver deeld zijn, herneemt de natuur haar rechten. „Thee?" „Dank u" „Een taartje?" „Neen heusch niet" „Wacht u tot nr 114?" „Misschien, wat is er met 114?" „O, heel origineel, een combinatie in drie kleuren, dat moet u beslist zien" En als nr. 114 eindelijk komt zie je geen enkele kleur meer. Of liever, je ziet nog wel kleuren, maar Z9 maken geen indruk meer op je. Het was te veel, te veel, te veel. Is er van iemand ter wereld te vergen drie duizend costuums, nieuwe costuums, in één week te zien en re verwerken? Is het mo gelijk drie duizend costuums te zien voorbijtrek ken zonder aan een ernstige indigestie van kleu ren, vormen en ideëen te gaan lijden? Maar toch, een paar dagen vacantie, die je jezelf geeft om na de show-vermoeienissen weer een beetje op streek te komen, doen wonderen. Z bewerken vooral dit mirakel, dat je je alles weer herinneren gaat wat je ten slotte zonder de minste belangstelling zag. Je begint de duizend indrukken, waaronder je je bedolven voelde - om het nu maar heel onelegant te zeggen - te herkauwen, en al herkauwend komen snit, de tails kleuren en aardige bijzonderheden je op nieuw voor den geest. En je begint zelfs eenige „lijn" in den chaos te bespeuren. Je ziet niet alleen bijzonderheden meer, maar krijgt kijk op bet geheel. Desondanks is het niet zoo heel gemakkelijk een overzicht van de lentemode te geven. Het terrein, dat zij omspant, is zóó groot, de vondsten zijn van zóó verscheiden aard - en kwaliteit dat er van een karakteristiek in enkele woorden geen sprake kan zijn. Dat beteekent meteen dat de mode dit jaar niet een bepaald costuum of een bepaalde lijn voorschrijft. Zij geeft volle vrijheid, zij verbiedt niets en staat alles toe. „ETOILE" Een voor jaar s-mantélpakje van Lucien Lelong Witte sterretjes op marine-blauw fond. De blauwe strooien hoed is van Madame Suzy, Parijs. Gedeponeerd model P.A.I.S. (Reproductie verboden) Dat wil niet zeggen dat ieder modehuis niet een bepaalde idee lanceert. Een domineerende noot is in alle collecties en die noot juist onder scheidt de eene van de andere. Madame Schiaparelli heeft eenige weken in U.R.S.S. doorgebracht. En uit dit nieuwe land der onbegrensde mogelijkheden heeft zij een idee meegebracht, dat zij op de haar eigen fijne en artistieke wijze in haar creaties verwerkt heeft. Aan de parachutisten van de republiek der Sovjets dankt Parijs Schiaparelli's „silhouette- parachute", waarvan ik mij voorstel dat zij grooten opgang maken zal. Een japon-parachuut is nauw om de schouders, de taille-lijn bevindt zich onmiddellijk onder de schouderbladen en onder die lijn deint en golft de rok, die wijder wordt, steeds wijder - een valscherm dat zich gracieus ontplooit. Sierlijk is zoo'n valscherm japon in de hoogste mate, maar ook heel prac- tisch in dien zin, dat zij onvolmaaktheden van de lichaamslijn netjes verdoezelt. Een vrouw is in zoo'n kleed als een groote zwevende bloem. En het valscherm geeft haar in zekeren zin volko men bewegingsvrijheid In zekere zin want dat zij in zoo'n japon niet moet trachte op een rijdenden tram te springen is voor geen betwisting vatbaar Maar het is een costuum moeilijk als een fout aan te rekenen dat het zich niet tot waaghalzerij en leent. In dezelfde Schiaparelli-collectie vindt men trouwens genoeg korte sportrokjes, die ook een Olympisch kampioene niet zonder genoegen zien zal. Marcel Rochas is de man van het drie-kleu- ren-costuum. Het corsage is van een heldere tint de rok van een donkere en de ceintuur zorgt voor een harmonieuse overgang. Die ceintuurs zijn de moeite waard om er een oogenblik bij stil te staan. Meestal zijn ze van mat of glanzend Ieder - dat is niets bijzonders, - maar de gespen zijn van een originaliteit, die slag op slag bewon dering afdwingt. Stel u een ceintuur voor waar van de gesp gevormd wordt door een witte zwaan op groen fond of een, waarvan de sluitin uit een boeket pareltjes achter glas bestaat. Dan zijn er gespen, die een rónd pijpenrek voorstellen - de pijpen ontbreken niet - en andere, die ver sierd zijn met een menigte kleine kleurige zweep jes. Laat ons hopen dat deze zwepen slechts een platonische bedreiging vormen. Sommige couturiers hebben getracht een vol- strekt-moderne collectie op te bouwen, andere hebben hun inspiratie uit lang-vervlogen tijd perken geput. Tot de laatste behoort Robert Pi- guet, die er niet tegen op gezien heeft tot de Middeleeuwen terug te gaan. Zoo te doen is al tijd een waagstuk. Men oogst succes, zeker, maar het is meestal een „succès de curiosité". Om te zien zijn Middeleeuwsche costuums prachtig, maar dragen doet de vrouw liever iets moderns. En toch, hoe charmant en bekoorlijk waren de mannequins in deze warkleurige „pourpoints", hoe voornaam was de allure van die hooge wijde mouwen, hoe aristocratisch waren de Medicis- kragen en de hoogstijgende nauw om den hals sluitende boordjes. Het was bij Piguet somwijlen of een costuumstuk werd opgevoerd. Niemand zou't verwonderd hebben als de pasmeisjes in begeestering Shakespeare-sonnetten gereciteerd hadden. Maar zij zwegen en het was wellicht ook beter zoo Bij Lelong zijn we kinderen van onzen tijd. De ze couturier werkt met moderne effecten en be reikt, soms met eenvoudige, soms ook met ver gezochte middelen bijna altijd resultaten, die jeugd, schoonheid en levenslust suggereeren. Voornaamheid en jeugd gaan in deze collectie hand aan hand. Zij is volop „lente" als wellicht geen enkele andere Parijs GERTRUDE KIEZELSTEENEN EEN GELIEFD RECEPT IN ENGELAND. - ZELFS ALLERLEI ONGEDIERTEN XRE- GEN DE ZIEKEN TE SLIKKEN. Bekende Londensche „doctoren uit dien tijd» 15 Februari 1936. HET is waar, dat sommigen van ons er zich nog niet altijd zoo heel erg gerust over voe len, wanneer hun gezondheidstoestand hen noopt een visite aan den dokter te brengen, maar wij zijn er toch ontegenzeggelijk wel een heel stuk op vooruit gegaan in de laatste paar eeuwen. Het was geen pretje ziek te worden in de middel eeuwen, en trouwens nog een flinken langen tijd daarna. U zult zeggen, dat het n u geen pretje is, dat U een hekel heeft aan aspirine, en dat het idee van naar bed te gaan met twee heete kruiken en een electrisch matje aan den buitenkant van Uw lichaam, en een heet glas citroen met aspirine aan den binnenkant er van, U al nachtmerries bij voor uitbetaling geeft, maar heusch, dat zijn maar onbe- teekenende kleinigheden vergeleken met de dingen, die onze voorvaderen te slikken kregen. Een fijngeklopt aspirine tabletje, zelfs een teerpil in zijn geheel, is toch zeker niets, vergeleken met een stelletje kiezelsteenen. Tusschen de jaren 1600 en 1700 was het slikken van kiezelsteenen een geliefd recept in Engeland als geneesmiddel tegen boeren. Sir Charles Hall was een beroemd geneesheer in die dagen, en als U en ik toen ter tijd geleefd hadden, zouden wij op zekeren dag Sir Charles hebben kunnen zien gaan naar ze ker dorp in het midden van Engeland, waar Thomas Gobsill, een mager man van een jaar of zeven en twintig, de hulp van den beroemden geneesheer had ingeroepen. Als wij daar met vrijwel de geheele bevolking van het dorp op het grasveld voor de woning van Tho mas Gobsill hadden gestaan, zouden wij den dokter hebben zien komen, en gehoord hebben, hoe hij met luider stem beval een ladder tegen het huis van zijn patiënt te zetten. De dorpsbevolking merkte, dat zij niet voor niets haar bezigheden in den steek had gelaten. En de bevolking was zeer tevreden, toen zij merkte, dat de zieke Thomas uit zijn huis werd ge haald, en tegen de ladder gebonden, wel te ver staan, met het hoofd naar beneden. Als het niet zoo'n ernstige aangelegenheid ge weest was. zou er ongetwijfeld geapplaudisseerd zijn Nu hield men zich rustig, en hoopte op meer. Er kwam meer. Sir Charles greep de ladder met stevige hand vast, en schudde haar uit alle macht Zonder twijfel veroorzaakte dit ongerief aan Tho mas, die de ongewone positie toch al ipin of meer ongemakkelijk moet hebben gevonden, maar een zieke moet er wat voor over hebben om beter te worden. Helaas voor Thomas was het eenig resultaat van deze behandeling een aangename middag voor zijn dorpsgenooten. Genezing bleef uit. U heeft zeker al begrepen, wat Thomas scheelde. Hij had last van boeren gehad, en op raad van een vriend een aantal witte kiezelsteenen naar binnen gewerkt. Het geneesmiddel had goed geholpen. Het boeren was verdwenen, en Thomas had geconsta teerd, dat ook de witte kiezelsteenen waren heen gegaan. Hij was zeer voldaan over den gang van zaken. Maar ziedaar. Na verloop van eenigen tijd kwam het boeren terug. Wat is meer logisch, dan dat ook de kiezelsteenen terug kwamen? Met een voldaan gevoel slikte Thomas de voorgeschreven negen harde pillen. Maar toen het boeren in onverminderde mate door bleef gaan, verdween de voldaanheid van Tho mas. Hij raadpleegde zijn vriend, die hem aanried door te gaan. Dezen raad had Thomas opgevolgd. Hij passeer de de twintig, de veertig, de tachtig, de honderd, de honderd vijftig, ja, hij bereikte de twee honderd, zonder dat het boeren ook maar eenigszins vermin derde. Hij begon zich werkelijk bezwaard te voelen, Portret-Atelier- JAC DE BOER Keizerstraat DEN HELDER in meer dan één beteekenis van het woord. Zóó be zwaard, dat hij den beroemden dokter Sir Charles Hall ontbood. Nu moeten we toegeven, dat het door Sir Charles toegepaste middel om Thomas van de steenen te verlossen, nog niet zoo gek lijkt. Het scheen zeilt, heel aardig op weg naar succes te zijn. Want toen. Sir Charles heel hard aan de ladder schudde, hoor de de doodstille dorpsbevolking duidelijk de steenen naar beneden rollen, in de richting van den mond van Thomas. Jammer genoeg wilden zc ten slotte dien mond niet verlaten, en toen Sir Charles ein delijk zijn patiënt weer op zijn voeten zette, op de voeten van den patiënt, bedoel ik, vielen de twee honderd kiezelsteenen weer met veel geratel naar hun oorspronkelijke vergaarplaats. Thomas schijnt nooit van zijn begrinting verlost te zijn. 's Nachts veroorzaakten zijn steenen hem den meesten last. Want dan placht een aantal er van zich in de richting van zijn hart te begeven, wat tot hevige pijnen aanleiding gaf. Thomas kon zich daarvan niet verlossen, zonder op te staan, en de steenen te laten zakken. Hij had de gewoonte zc daarbij te tellen, en kwam steeds ver over de hon derd. Ik zei in het begin van mijn brief, dat het geen pretje was in die lang vervlogen tijden om ziek te zijn. Het natuurlijk resultaat was, dat er weinig of geen ingebeelde zieken waren. Over aderlaten spreek ik nu nog niet eens. Lancet en kommetje om bloed op te vangen had iedere dok ter steeds bij de hand. Onze voorvaderen waren er aan gewend, als wij aan onze aspirinetjes. Maar daar bij kwamen de medicijnen! Wat denkt U wel van de volgende recepten? Zult U ooit nog tegen Uw heete citroen met aspirine mopperen, als U hoort, wat de overgrootmoeder van Uw overgrootmoeder te slikken kreeg? In Engeland althans, maar dat zal vermoedelijk wel ongeveer het zelfde geweest zijn als in Holland. Hier krijgt U er eenige van: Levende varkensluizen, versche dauwwormen, le vende padden, verbrande cokes op brandewijn, stuk jes menschcnschedel, ganzenmest, verzameld in de lente en gedroogd in de zon, kikkerlevers, elanden hoeven, het inwendig bekleedsel van een hanemaag, slangevleesch, en nog veel meer van dergelijke lekkernijen. Voor de pokken bestond het volgende geneesmid del. Dertig tot veertig padden werden in een nieuwe pan tot asch verbrand. De lijder werd genoodzaakt hiervan op geregelde tijden een schepje te gebrui ken. Het eenige, wat er door verminderde, waren de padden. De pokken waren er geheel ongevoelig voor. De lichtgeloovigheïd van onze voorvaderen legde aan de kwakzalvers van die dagen geen windeieren. En kwakzalvers had men in die dagen vele. Daar was bijvoorbeeld Dr. Graham. Dr. Grahani had opgemerkt, dat kinderloozc huwelijken aan do betrokken ouders een groote smart konden baren. Welnu, hij wist daar een afdoend middel tegen. En aangezien niemand verwachtte, dat het middel, zooals we dat hij kiespijn het liefst zien, oogen- blikkelijk zou gaan werken, had Dr. Graham altijd voldoende speling om met het door hem verdiende honorarium, en den hoopvollen dank van de ouders in spé, te vertrekken. Hij had alleen zeer gegoede klanten. Want de be handeling was duur. Hoe kon ze andors dan duur zijn? Om ze te kunnen uitvoeren, had Dr. Graham een bed laten vervaardigen, dat hem, volgens zijn zeggen,-720.000 gulden had gekost. Wie één nacht in dat bed sliep, ik bedoel personen van de daar voor in aanmerking komende sexe, kon zeker zijn van de geboorte van een kleine Maar die éóne nacht slaap kostte de patiënt de som van 1200 gulden. Wat van den kant van Dr. Graham nog bijna te geef was, niet waar? Reken ook de vele verhuiskosten, die de goede man te maken had, om aan den al te uitbundigen dank van de vele door hem gelukkig gemaakte ouders te ontsnappen. Dr. Martin van Butchell was een bekende Lon densche figuur tusschen de jaren 1770 en 1780. Hij was tandarts van zijn beroep, maar of hij wel be voegd of bekwaam was, betwijfel ik. Hij adverteerde in de kranten van die dagen, dat bij gebitten en afzonderlijke tanden en kiezen inzette, zonder eenige nijn te veroorzaken, of zelfs zonder de oude stompjes er uit te halen. Maar Dr. Van Butchell had weinig klanten. Tot dat zijn vrouw stierf. Daarna liep het storm. Want Dr. Van Butchell liet zijn vrouw balsemen en be waarde haar in zijn huiskamer, in een kist met glazen deksel. Zoo groot werd het aantal mcnschen, die door den dokter behandeld wilden worden, en tegelijkertijd een blik op zijn doode vrouw wilden slaan, dat hij genoodzaakt was per advertentie be kend te maken, dat de vertooning alleen maar plaats kon hebben op werkdagen, van 9 tot 1. En per slot van rekening moest hij er heelemaal mee ophouden, omdat de tweede Mevrouw Van Butchell bezwaren had tegen de aanwezigheid van ha^r voorgangster in de woning. Ik moest juist dezer dagen weer naar mijn tand arts toe, maar ik moet zeggen, dat dit bezoek voor mij geen enkele aantrekkelijkheid bezit. DE LENTE TEGEMOET De halve voile, die, behalve als „beschutting" voor de komende Maarlsche buien, bovendien nog zeer fiatleus kan staan

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 13