VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT I Tilly heeft pech. De laatste Columbus. Kabouter-Avon turen. Stan en Pol bij de kinderen. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 22 Februari 1936. No. 9919. Een oorspronkelijke geschiedenis door SI ROL F. {Nadruk verboden alle rechten voorbehouden). AL TILLY'S vriendinnen wis ten, dat Tilly niets, maar dan ook niets met de man nen op had, met mannen in het algemeen niet, en met jonge mannen ook niet. Hetgeen door vele man nen, vooral de jonge, betreurd en misschien wei beweend werd, want Tilly was een snoes en haar ver verschijnen was in staat heftige roffels in velerlei manneborsten te ontketenen. „Ik trouw niet en ik verloof me niet, en ik vind alle mannen ijselijke, enge, akelige we zens," placht Tilly te zeggen als ze onder haar vriendinnen was, „het zijn allemaal mispunten en egoïs ten en ik ben in staat mijn eigen kost te verdienen en op eigen bee- nen te staan. Nee, ik heb geen man noodig en ik haat ze!" In haar afkeer van het sterke geslacht was Tilly prachtig. Dan werden haar perzikwangen met een nog wat lieflijker blosje gesierd en ze schudde heftig met haar zhcht golvende blonde lokken en ze stak een allerliefst wipneusje in de lucht. Als een man haar zóó had gezien, was zonder twijfel zijn hart op hol geslagen. Maar zóó zagen ze haar niet, zóo zagen al leen haar vriendinnen haar, als ze onder haar eigen soortgenooten haar mannenhaat den vrijen teu gel liet. Er waren natuurlijk altijd onge lukkige wezens, mannen, die van Tilly's haat niets af wisten en die, als ze haar hier of daar ontmoetten, schuchtere of vrijmoedige pogingen in het werk stelden, om een be moedigende blik uit haar oogen als blauwe sterren op te vangen. Maar alles vergeefs. Zeker, ze vin gen wel eens een blik van haar op. Maar een van uiterste afkeer en minachting, zoodat ze er hij wijze van spreken van verstijfden en hun een koude rilling langs den rug liep. Als ze in een volle tram stap te en alle heeren sprongen van hun zitplaatsen op, om die aan haar aan te bieden, dan liep ze als een koningin naar het einde van den wagen, negeerde alle aanbiedingen, alle innemende en hoffelijke glim lachjes, alle ontbloote hoofden al- of-niet met haren gegarneerd, en bleef tegen de deur van het voor- .balcon staan, terwijl ze door blik en gebaar als *t ware een muur van ondoordringbaar ijs om zich heen optrok, waartegen zelfs de vurigste blikken het, af moesten leggen. 's Morgens en *s avonds, als ze naar kantoor ging en weer terug keerde, was er altijd een jongeman - lang geen onaangenaam type die nu al sedert vele en vele maan den, dag in dag uit beleefd zijn hoed afnam en „morgen, juffrouw" of ,,'n avond juffrouw" zeide, waar op zij natuurlijk nimmer antwoord de. Ze waren, bij wijze van spre ken, al heel oude kennissen gewor" den, vrienden zou men wel mogen zeggen, al deed Tilly natuurlijk nog steeds alsof hij lucht voor haar was. Als zij 's morgens op de tram stapte, dan stond hij al op den wagen. Ging ze 's avonds huis waarts, hij stond op het midden- balcon van den tweeden wagen, en nam zijn hoed af en zeide ,,'n avond juffrouw". Dit laatste zei hij altijd twee keer, namelijk ook, .als zij de tram verliet. Want hij moest altijd een halte verder mee, al woonde hij dus klaarblijkelijk wel ongeveer in dezelfde buurt als Tilly. „Ik ril als ik eraan denk, dat een man mij een hand zou geven, of mij maar zou aanraken", placht Tilly onder vriendinnen te zeggen, „ik vind mannen gewoonweg wal gelijk, onuitstaanbaar!" Datzelfde had zij op den middag van zekeren dag nog gezegd. En toen/s avonds toen ze naar huis ging" en op de tram stond, ook op het midden- balcon van den tweeden wagen, waar de jongeman ook al stond, toen gebeurde er dan iets erg naars. Het was een winteravond en koud, kil, regenachtig en donker. Hoe het nu precies in zijn werk ging, doet er niet toe, maar eens klaps slipte er een groote auto, maakte een halve draai en torpe deerde de tram. Het was net, of hij zoo het middenbalcon van de twee de wagen wilde binnenrijden. Maar zoo gemakkelijk gaat dat nu ook weer niet. Menschen gilden, er was een erge harde slag, gerinkel van glasscherven, geschreeuw en geroep, ijselijk hard remmen, kort om een paniek. Er ontstond een geweldige opstopping en het duur de een heele tijd, voor de paniek bezworen was. Maar intusschen was er daar op dat middenbalcon van den tweeden wagen iets hevigs gebeurd, dat wel in rechtstreeks verband met het ongeluk stond, maar toch niet het gevolg was van het feit, dat er iemand gekwetst zou zijn of zoo. Toen namelijk het ongeval gebeurde en die groote auto plotseling slipte en aanstalten maakte de tram binnen te rijden en iedereen te vermorzelen, toen had Tilly een gilletje geslaakt en was flauw gevallen. Pardoes in de armen van den jongeman, die fei telijk al zoo'n oude kennis was en die altijd zijn hoed afnam en „morgen juffrouw" of ,,'n avond juffrouw" had gezegd en dien zij haatte en walgelijk vond. Het was een groote en sterke jongeman en hij hield juffrouw Tilly de arme ziel wist niet eens, dat ze Tilly heette met ge mak en zonder al te veel inspan ning in zijn arm gekneld. Nu was die flauwte van Tilly maar een heel, heel klein flauwtetje geweest. Misschien was ze alleen maar even duizelig geweest, of had ze haar oogen even dichtgedaan, omdat ze het ongeluk dat ze vreesde, niet wilde zien. Hoe het ook zij, eenige seconden later kwam ze dan weer volledig tot zichzelf en ontdekte tot haar schrik dat ze in de armen lag van een manspersoon. Doch wat haar nog veel groot er schrik bezorgde zóózelfs, dat ze er weer door in haar flauwte terugviel, was, dat ze het heelemaal niet on- verdragelijk vond en er ook niet van walgde of rilde. Ze voelde een sterke arm, teeder om haar schou ders heen geslagen, en ontdekte, dat ze het niet zoo afschuwelijk vond, als ze wel gedacht had. Ze zag door haar oogharen heen, dat de jongeman een energiek, inne mend, eerlijk en v rooi ijk gelaat had, en ze vond het onbegrijpelijk, maar ze kon op dat óogenblik geen onoverwinnelijke afkeer in haar hart ontdekken. Ze zag ook, dat hij mooie, blanke, gave tanden had en geloofde, dat het toch niet zoo'n afgrijselijk gezicht moest zijn, als hij zou lachen en een rij schit terende tanden zou laten zien. Men moet natuurlijk één ding niet vergeten: dit alles waren natuur lijk eenigszins verwarde gewaar wordingen van iemand die een he vige flauwte heeft en dus kan men het Tilly niet heelemaal aanreke nen. Do jongeman was erg bezorgd en in zijn bezorgdheid streek hij met zachte hand een golvende lok uit haar gezicht, die van onder haar hoedje was losgeraakt en nu zoomaar over haar perzikwang viel. Het was dus blijkbaar ook een ordelievende jongeman, die van de netheid hield en het niet kon ver dragen, dat zoo'n weerbarstige zij den goudglanzende lok zoo maar over haar gezicht viel. Tilly be merkte tot haar stomme verba zing, dat ze niet eens ineenkromp onder die aanraking. Zelfs toen die onbeschaamde jongeman, met een gruwelijke mate van vrijmoe digheid het kan natuurlijk ook groote bezorgdheid geweest zijn een kus op de weerbarstige zijden gouden lok op die perzikwang van Tilly drukte, toen gilde ze het niet uit van afgrijzen, maar sloot de oogen nog vaster. Dit pleit natuur lijk voor Tilly, want ze kon zeker den aanblik van zoo'n gehaat en verfoeid manspersoon niet verdra gen. Er voer echter een zalige ril ling door haar heen en ze hoopte, dat hij nog ordelievender en netter zou zijn, en die weerbarstige lok nog eens met zijn lippen zou pro- beeren te temmen, toen ze plotse ling wakker schrikte en tot de wer kelijkheid werd geroepen, doordat ze een harde vrouwenstem hoorde zeggen: „Zeg eens, jongeman, dat, is niet de manier om een patiënt die flauwgevallen is, te behan delen. Die mag niet staan, die moet liggen. ILk ben dokteres en op weg naar het Binnengasthuis. Ik zal me wel met die jonge dame belasten, en haar voor onderzoek meene men. I-Iier is een taxi. Nee, laat U maar, ik kan het alleen wel af!" En voor de jongeman had kun nen protesteeren, en voor Tilly heelemaal goed wist, wat te zeg gen, was ze met een groote vrouw, met. vierkante neuzen aan haar schoenen, in een taxi op weg naar het Binnengasthuis. Waar de dok ter van de wacht natuurlijk moest constateeren, dat ze volkomen on gedeerd was, zoodat ze na een slokje water gedronken te hebben, naar huis kon gaan. Die dokter had één wond natuurlijk niet kunnen ontdekken, die namelijk aan heur heftig bonzende hartje. Maar och, die wond was niet hee lemaal onherstelbaar. Want die,vrij moedige jongeman van de tram was, zooals gezegd, ook een ener gieke jongeman. En hij was in een andere taxi gesprongen, zoodat., toen Tilly door het groote hek van het Binnengasthuis oogenschijnlijk gezond, maar met dat gewonde hartje van haar, naar buiten stap te, hij daar trouw stond te wach ten, met zijn paraplu in de hoogte -— want het regende en hij nam zijn hoed af en zei: ,,'n avond En toen vulde zij zelf aan „Til ly, heet ik", en toen zei hij weer: „dat wist ik al lang" en toen scheen er warempel weer wat met die weerbarstige zijden lok op die perzikwang te zijn, want hij bukte zich naar haar toe en..... enfin, wat daar nu verder gebeurde, is moeilijk na te gaan, want bet ge beurde allemaal onder en achter die groote paraplu van hem. Maar één ding staat vast Tilly kwam Klein ongelnkje? Eindelijk zijn we wat dichter tot eikaar gekomen, juffrouw Ellyl dien avond veel te laa.t thuis met eten. En omdat zooiets na uurlij k niet mag voorkomen, vond die vrij moedige jongeman daar gelukkig iets anders op, doordat hij beloof de voortaan iederen avond na het eten bij haar en haar ouders op vi site te komen. En dat heeft hij een poos volgehouden en toen niet meer. Want toen waren ze ge trouwd. Een interview met Hertog Cristobal Colon y Agnile- ra de Veragua. De waar devolle papieren van den zeevaarder aan Spanje ver kocht. (Van onzen U.P.-V.P.B.-corres- pondent Madrid,- 19 Febr. 1936 Hertog Christobal Colon y Aguilera de Veragua, de laatste directe afstamme ling van den grootsten al ler zeevaarders, stond onzen U.P.-V.P.B.-correspondent te Madrid een interview toe. Ook heden, in de twintigste eeuw, leeft er een Christoffel Columbus en hij is de laatste directe af- afstammeling van den zeevaarder, der, aan wien wij de ontdekking van Amerika te danken hebben. Deze laatste spruit van een be roemden stam is Christobal Colon y Aguilera, hertog van Veragua en grande van Spanje een 57-jarige vrijgezel, die er als 45 uitziet en een schitterend, oud paleis in een van die nauwe straten van Madrid bewoont. In een ding onderscheidt zich de lange, elegante hertog van zijn waaghalzigen voorvader. Hij geeft aan het rustige leven van een paarden- en veefokker verre de voorkeur boven de avontuurlijke carrière van den ontdekkingsreizi ger cn verlaat slechts zelden de edele Arabische paarden en de me- rinoschapen op zijn groot land goed in de provincie Toledo, daar hij volgens zijn eigen woorden „geen belangstelling voor reizen heeft". Slechts eenmaal volgde hij de sporen van zijn voorvader, toen hij op 16-jarigen leeftijd zijn ouders naar Amerika moest vergezellen. Sindsdien is hij den „grooten vij ver" niet meer overgestoken en heeft ook geen plannen, dit in de toekomst te doen. Nog een andere Columbus. Deze laatste Columbus erfde den hertogstitel van zijn vader Cristo bal Colon y de la Cerda," die in 1910 stierf, en is de vijftiende die hem draagt. Deze titels werden in het jaar 1537 door koning Karei V tezamen met de titels van een mar kies van Jamaica en een admiraal en adelantado mayor aan den zoon van den ontdekkingsreiziger, Diego Colon, verleend. Al deze titels be- hooren den huidigen Christobal Colon. De hertog met den beroemden voorvader ontving een vertegen woordiger van United-Press dezer dagen in een kamer, die geheel ge vuld was met boeken van allerlei soort, fotografieën van beroemde paarden, honden en vechtstieren uit zijn eigen fokkerij en een groot- aantal portretten van zijn voor vaderen. Naar hij vertelde bestaan er op het oogenblik nog meer menschen, die den naam Colonof Colum bus dragen. Een ingenieur te Madrid b.v. heet eveneens Cristo bal Colon. „Ongetwijfeld", zoo ver telde de hertog, ,is ook hij een- stammeling van den grooten zeevaar intusschen ken ik zijn familie niet. En in ieder geval ben ik het hoofd van het huis Colon." Daar don Cristobal vrijgezel is, zullen zijn titels na zijn dood overgaan op zijn oudsten neef, den zoon van zijn gestorven zuster hertogin de la Vega. Dat is Ramon Carvajal y Colon, hertog de la Vega. De oude documenten. Gedurende de dictatuur van Pri mo de Rivera bood een Amerikaan sche universiteit hij was den naam vergeten den hertog een som van 2.5 millioen pesetas voor het testament en andere origineele documenten van zijn voorvader. „Maar ik zeide Primo de Rivera," zoo vertelde de laatste Columbus, „dat deze papieren voor Spanje niet verloren mochten gaan. Tege lijkertijd bood ik de documenten aan de Spaansche regeering aan. Primo verklaarde mij, dat de re geering zooveel geld niet kon uit geven en bood mij 1.25 millioen pe setas aan, die ik accepteerde Thans liggen de papieren in het Archivo de las Indias te Sevilla. Slechts eenige documenten heb ik behou den, omdat zij weinig historische waarde bezaten en anderzijds voor mijn huis interessant zijn, daar zij betrekking hebben op de familie Colon. Een daarvan is een schrij ven van het koningspaar Isabella en Ferdinand, waarbij aan de fa milie Colon een wapen verleend wordt^ Naar aanleiding van het eeuwige dispuut over de afkomst van den grootsten aller zeevaarders ver klaarde de hertog, dat Columbus „de Eerste" naar zijn meening een Italiaan geweest was. In zijn tes tament werd bevestigd, dat hij te Genua geboren was. Zelfs zijn Spaansch was zeer „Italiaansch"; hij scihreef b.v. ,Spagnole" in plaat® van „Espanol", de werkelijke Spaansche schrijfwijze." De afstamming van den ontdek ker van Amerika heeft den hertog nimmer financieele voordeelen ge bracht. „Het eenige bedrag, dat ik door mijn afstamming heb kunnen toueheeren", zoo verklaarde hij, „was de koopsom voor de aan de Spaansche regeering verkochte do cumenten. Columbus zelf werd, zoo als U weet, door de Spaansche re geering van alle privileges en con cessies beroofd. Na zijn dood eiscfh- t,e zijn zoon Diego een schadeloos stelling en toen beloot men, de fa milie Colon een pensioen te geven die door de provincies Mexico, Puerto Rico en de Philippijnen op gebracht moest worden. Toen deze landen- van Spanje afvielen, hiel den natuurlijk ook de uitbetalingen van het pensioen op." Cristobal Colon y Aguilera, her tog van Veragua, werd op 12 Sep tember 1878 te Madrid geboren. Zijn beroemde naam heeft hem natuurlijk een aantal amusante belevenissen bezorgd. Zoo vertellen zijn vrienden de volgende amu sante geschiedenis: „Op een avond was de hertog in gezelschap van Antonio Maura ju nior, den zoon van den toenmali- gen minister-president, wat erg vroolijk uit geweest, zoodat hun tocht op het politiebureau eindig de. De wachtcommandant vroeg Maura naar zijn naam en toen deze verklaarde Antonio Maura te hee- ten, kreeg de goede beambte een aanval van woede en schreeuwde, dat het thans geen tijd was om grapjes te maken. Waarop de her tog meende: „Wanneer hij zulk een kabaal om Maura maakt, wat zal er dan wel gebeuren, indien ik hem zeg, dat ik Christoffel Co lumbus ben!" {Auteursrecht V.f.B.- United Press). WETENSWAARDIGHEDEN. Is het U bekend: dat de mode van het afknippen der haren, welke voor vele kap pers hun opkomst was, andere groepen van menschen geruineerd heeft? d a t er bijv. te Chefoe in China ruim 16.000 vrouwen zijn, die vroeger hun brood verdienden met het maken van haarnetjes en die nu aangewezen zijn op de pu blieke weldadigheid? flat de eenden olie meedragen In een klein zakje, nabij den staart? dat ze daartnee hun buitenveeren. oliën en ze zoo „waterproof" ma ken? dat het thans mogelijk is, dat elke Britsche zee-officier of matroos, ge commandeerd kan worden, van tijd tot tijd vluchten in een vliegtuig mee te maken? dat Carnegie twaalf Jaar werkte als nageljongen, telegrambesteller, loopjongen, enz., vóórdat hij zijn eerste 1000' gulden hij elkaar schraapte? dat hij dit spaarde van een loon van 20 gulden in de week als klerk? 100. Pol pleitte erg voor zijn vriendje en zei dat de «nne jongen toch al zooveel had moeten missen idoor zijn ziekte. Ook Jan voegde er het noodige aan toe. Hij begon zoowaar te huilen, 101. Hij vertelde dat wanneer hij zou blijven zit ten, hij van school af zou moeten, daar zijn moe der geen twee jaar schoolgeld meer zou kunnen betalen. Meester keek ernstig. „Nu Jan, zei hij, beloof je dat je in je vacantie alles zult inhalen?" „Dat beloof ik, meester," zei Jan en hij gaf zijn hand erop. 102. „Dat is aardig van meester," zei Pol. Dat zullen de kabouters nooit vergeten. Hij schreef iets op een stukje papier. „Als U soms eens hulp noo dig heeft, zegt U dan deze spreuk op, en wij zul len U komen helpen." Meester stak het papiertje zorgvuldig bij zich. Nadat ze meester nog een hand hadden gegeven, gingen heiden weg.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 22