Uil de historie van Wieringefwaafd
De „Voorzichtige Revolutie'.
De omwenteling van 1795
in de Wieringerwaard.
Overgang van bestuur
en rechtspraak aan de
inwoners.
n.
De noodzakelijke aanloop van vorige week heeft
U, naar ik hoop, volkomen op de hoogte gebracht
van de toestand zooals hij was toen de revolutie
uitbrak. Men weet waaróm men revolutie maakte:
niet omdat men op relletjes belust was, maar omdat
de inwendige spanning in het staatslichaam haar
verzadigingspunt had bereikt. Regeerder was men
krachtens stand en geboorte; daardoor waren regeer
ders en geregeerden te ver van elkaar verwijderd.
Dit proces heeft meer dan 100 jaar voortgewoekerd,
zonder dat men er iets verkeerds in zag. Grootc
schrijvers en denkers hebben het foutieve aange
toond. Toen werden de geregeerden zich er ook be
wust van. De voltrekking van een nieuwe orde van
zaken was daarop slechts een kwestie van tijd.
Wieringerwaard's bestuur.
Het laatste Jaar voor de revolutie bestond het
college van 8 Hoofdingelanden, bij wie de feitelijke
macht berustte, uit de navolgende personen: Jhr.
Jacob van Foreest, Jhr. G. C. van Vladeracken, Mr.
Jacob Baert, Heer van Cranenbrouck, Mr. M. A.
Daeij, Jean Baron du Tour (alle vijf te Alkmaar) of
daaromtrent), Hendrik de Carpentier te Sint Maar
tensbrug, Cornelis Queldam en Willem Jac.z. van
Twuijver, beiden uit de Wieringerwaard.
H. de Carpentier was de zoon van Mr. J. H. de
Carpentier, burgemeester van Alkmaar en Elisabeth
Baert, dochter van Mr. Adriaan Baert, Heer van
Cranenbrouck. Het geslacht de Carpentier heeft cir
ca 200 jaar lang een voorname rol gespeeld, maar
die, voor zoover het de Noord-Hollandsche tak be
treft, na de revolutie verloren. In tegenstelling tot
die der Foreesten.
Het zwaartepunt ligt, als we maar even naar de
namen kijken, duidelijk bij de regenten. Nog nader
wordt dit onderstreept door de samenstelling van
het Dagelijksch bestuur: Hendrik de Carpentier,
Baljuw (rechtspreker) en Dijkgraaf; Jhr. G. C. van
Vladeracken, Mr. M. A. Daeij, Mr. W. A. Boon, Mr.
J. H. de Carpentier en Cornelis Queldam, Schepenen
en Heemraden; Jhr. Mr. C. van Foreest, secretaris;
Joan Baron du Tour, penningmeester.
Hierin had dus Queldam (tegenwoordig Kweldam)
als inwoner zitting.
Het bestuur zetelde te Alkmaar, zooals vorige keer
gezegd, en van tijd tot tijd hielden de heeren „regt-
dag" te Wieringerwaard op het Polderhuis; ze be
handelden dan bestuurszaken en recht saangelegen-
heden door elkaar. De notulen dier zittingen zijn
heel interessant en geven een aardige kijk op het
leven van dien tijd. In dit bestek mag ik daarover
echter niet uitweiden.
Het bestuur zetelde dus te Alkmaar. Ieder die
tusschen de rechtdagen in wat had, begaf zich naar
de Kaasstad, waar destijds 6 uur voor stond. Men
kon zijn boodschappen ook laten doen door de
schipper, die daar zelfs druk werk van gehad schijnt
te hebben.
Het gezag werd in de W.W. zelf gehandhaafd door
Pieter Jochemsz. Kossen, die in het Polderhuis
woonde en politiedienaar, gemeentebode en wat al
niet meer was. Voorts hielden Queldam en Van
Twuijver als inwonende bestuursleden een oogje in
het zeil. Zoo spoedde zich het leven in de Wieringer
waard heel rustig en kalm voort.
De koppen bi) elkaar.
In Februari drong het omwentelingsbesef ook tot
de Wieringerwaard door; 31 Januari kwam de be
kende proclamatie af met de Rechten van den
Mensch en van den Burger, 14 Februari begon het
in de Zijpe te.rommelen, Vrijdagavond 22 Februari
1795 kwam de iWeringerwaard los. We weten vrij
nauwkeurig hoe dat gegaan is. Uit de notulen van
Jhr. Van Foreest of uit latere toespelingen op voor
bije gebeurtenissen zouden we er nooit het rechte
van te weten zijn gekomen. Maar de man die on
middellijk de leiding op zich heeft genomen van de
omwenteling in de W.W. heeft een nauwkeurig dag-
hoek nagelaten. Dit eindigt daar waar de notulen
van het nieuwe bestuur beginnen.
Dat dagboek is van Albert Kaan, de stam
vader van de Wieringerwaarder tak der familie
Kaan. Het dagboek is in 1926 uit het familiearchief
naar het polderarchief overgegaan (Onder Dijkgraaf
Rutger Kaan vond de inventarisatie plaats). Deze
Albert Kaan zag op 17 Januari 1760 te Wieringen
het levenslicht. Zijn ouders waren Jan Kaan, gezag
voerder op een koopvaardijschip, en Maartje Schel-
tis. Beiden stammen uit oude Wieringer families.
Zoover terugzoeken mogelijk is, woonden de Kanen
aan Den Oever. De naam Kaan heeft de veronder
stelling gewekt dat ze afkomstig zijn van de Noor
mannen, die omstreeks 1100 aan de riviermonden
en op de eilanden zijn neergestreken. Het valt ech
ter niet te bewijzen. De familie Scheltis woonde te
Hippolytushoef en moet tot de aanzienlijkste gere
kend worden. Hiervan getuigt een boedelscheiding,
in het bezit van O. J. Bosker te Hippolytushoef.
Ook de naam Scheltis zegt iets. Scheltis is een
verbastering van Scheltzoon. In 1780 wordt de voor
naam Schelt nog gegeven! „Schelt" nu is een oud-
friesch woord en beteekent schout, dus wat wij
noemen Burgemeester.
Kapitein Jan Kaan voer op de groote vaart. Het
familiearchief van Kaan bevat zoodoende nog een
gezegeld stuk van de Deensche regeering. van 1765,
waarbij aan Jan Kaan vergunning wordt verleend
met zijn schip „Silvia" beladen met zout door de
Sont te varen. In 1781 is Kaan op een reis naar
West-Indië te Paramaribo vergiftigd.
Albert, zijn oudste zoon, is op 18-jarigen leeftijd
het boerenvak gaan leeren op de hoeve de „Eerste
ling", waar nu Biemond (bij de Oudesluis) woont.
Hij huwde Maartje, de dochter van Rens Cornelisz.
Blaauboer, en vestigde zich op de boerdreij naast de
kerk, waar nu C. Limpers woont en begon met 33
H.A. land. Hij legde daar de grondslag voor een na
geslacht, waarvan al gedurende 150 Jaar groote in
vloed is uitgegaan en dat nog heden ten dage op
waardige- vertegenwoordigers kan bogen.
Op 22 Februari 1795 dan, komen bij Dirk Joenjes
de navolgende burgers samen „om te overleggen of
het niet beter zcu zijn, om de schepenskamer van
Alkmaar naar de Wieringerwaard te verleggen1':
R. C. Blaauboer, D. H. Bakker, A. Heijnstman, Jan
Schoorl, Jac. Waiboer, P. C. Hoep, C. van Twuijver,
J. Slik, Jan Veen, Maarten Cz. Vethman, D. Schip
per, C. Hekel, D. Joenjes en Albert Jz. Kaan. Deze
14 mannen waren het er roerend over eens dat de
regeering na 200 jaar eindelijk naar de W.W. zelf
moest worden overgebracht. Zij meenden dat als
volgt te doen: ze zouden de burgerij in de kerk sa
men roepen en hen een 4-t.al mannen laten kiezen.
Deze zouden er dan zelf nog 2 bij kiezen en met
hun zessen zouden ze dan als vertegenwoordigers
van de Wieringerwaarder bevolking bij het oude
bestuur aankloppen om hun doel bereikt te zien.
Kaan, Heijnstman, Schoorl en Waiboer werden ge
kozen en met hun vieren kiezen ze er Hoep en Veth
man bij om het voorgestelde zestal te completee-
ren. Kossen krijgt het verzoek de kachel op. het
raadhuis aan te maken en de pijpen klaar te leg
gen: het polderhuis was toch zeker van de inwoners.
In vergadering bijeen wordt Kaan tot voorzitter
en Hoep tot secretaris gekozen. Er wordt een ver
zoekschrift opgesteld aan het oude bestuur, verge
zeld van de handteekeningen van de 78 burgers, die
in de kerk aanwezig waren geweest. Hiermee gaan
Kaan en Hoep den volgenden dag naar Sint Maar
tensbrug, om liet aan Dijkgraaf-Baljuw H. de Car
pentier te overhandigen.
Wat is hiervan de uitwerking? Blijkbaar heel
weinig, het oude bestuur geeft „geen draad". Met
Jac. van Twuijver, den hoofdingeland van het oude,
regeerende bestuurc gaan Kaan en Hoep mee naar
Alkmaar. Ook daar bereikt men niet veel.
Op denzelfden dag, 27 Februari, zijn Vethman,
Heijnstman en Schoorl een kijkje wezen nemen in
Barsingerhorn, waar de bevolking zich op dien dag
kordaat een eigen bestuur heeft gekozen.
Dit heeft waarschijnlijk tot resultaat gehad dat
de heeren besloten er in de W.W. ook maar geen
gras meer over te laten groeien en de revolutie, zoo
als Kaan schrijft, „zoo voorzigtig en geschikt mo
gelijk" te voltrekken.
Voor Zondag 8 Maart besluit men de burgerij nog
maals in de kerk samen te roepen voor de verkie
zing van een achttal „Provisioneele Representanten
van het Volk van de Wieringerwaard" een soort
raad der burgerij dus, die voortaan bet bestuur en
de rechtspraak zou behartigen in plaats van het
oude bestuur in Alkmaar, dat voor de wenschen
der burgerij geen ooren scheen te hebben.
Manicipaliteit gekozen.
In de kerk houdt Kaan een gloedvolle „aan
spraak", waarbij niet weinig wordt geschermd met
„de onontneembare rechten van ieder burger", zoo
als ik die vorige week vermeld heb. De burgerij
heeft liever 10, dan 8 vertegenwoordigers en zoo
worden dan gekozen: A. Heijnstman, Jac. Waiboer,
Jan Veen, D. Bakker, II Over, W. Quaxs, M. Veth
man, A. Kaan, W. van Twuijver en C. Queldam. De
laatste twee hebben dus de zijde der revolutie ge
kozen, hetgeen nader bevestigd wordt door een
briefje in het archief, gericht aan den ouden secre
taris Van P'oreest, dat ze „om den vrede te bewa
ren, het hoofdingelandschap en het heemraadschap
in den schoot der burgerij hebben neergelegd."
Deze 10 vormen dan de Municipaliteit ^een uit
het Fransch overgenomen woord voor gemeente
raad). A. Kaan. die de meeste stemmen heeft, wordt
Schout-Civiel, d.w.z. .burgemeester en na goedkeu
ring door de Nieuwe Landsregeering ook Schout-
Crimineel (zooiets als ambtenaar van het O.M.).
De functies worden dan als volgt verdeeld:
Ten civiel en crimineel (d.w.z. wat betreft „ge
meente' zaken en rechtspraak): Albert Kaan, schout,
met de 5 schepenen Van Twuijver (voorzitter), Quel
dam, Heijnstman, Waijboer en Bakker en secretaris
Vethman.
Voor speciale polderaangelegenheden (tot zoolang
er van hooger hand nadere beschikkingen zouden
komen) J Veen, W Quaxs en H. Over.
Nu zendt men dadelijk een brief aan De Carpen
tier en Van Foreest en aan den bode, die het oude
bestuur er ten koste van de W.W. altijd nog te
Alkmaar op nahield, dat zij zich ontslagen kunnen
achten.
Daar stond nu dus de eigen regeering. die nog
eens extra door de burgerij werd bekrachtigd op 22
Maart voor het Polderhuis en de noodige eeden had
afgelegd van onveranderlijke haat tegen „het vroe
gere slappe, stadhouderlijke bestuur, de verfoeide
regeeringloosheid en de aristocratie".
Voor twee derde was de strijd gewonnen; het oude
bestuur in Alkmaar had er ook weinig aan kunnen
doen. Het was de nieuwe orde waarvan de lands
regeering van dat oogenblik zeil een onderdeel was.
Maar niet alles was meteen in kannen en kruiken.
Want, dachten Kaan en zijn mannen de geheele re
geering in handen te nemen, terwijl ze daarmee
bezig waren kwam een beschikking van de regee
ring af die hun handen, klaar voor de greep naar
het polderbestuur (het derde part der geheele regee
ring), verstijven deed en het oude bestuur steunde
in zijn lijdelijk verzet tegen de nieuwe orde.
De Regeering nam nl. op 6 Maart een besluit,
waarvan art. 11 luidde: „voorloopig blijft het be
stuur ten opzichte van dijks- en waterwerken op den
zelfden voet'. Op grond daarvan verloor de Muni
cipaliteit haar zekerheid, terwijl het oude bestuur
er zich mee omgaf als was het een ijzeren pantser.
Hoe Kaan c.s. ook beweerden dat het onbillijk
was, dat ze ten aanzien van het dijks- en polder-
beheer, dat ze altoos zelf hadden bekostigd, afhan
kelijk bleven, boewei de proclamatie van 31 Januari
toch uitdrukkelijk had vastgesteld, dat niemand,
wie dan ook, zich zou mogen vergrijpen aan de
huishoudelijke aangelegenheid der inwoners".
Kaan en Quaxs gaan zelfs per sjees naar Den
Haag. Daar vindt men steun, maar teruggekomen,
merken ze, dat Foreest eenvoudig weigert aan te
nemen, dat nien in deze kwestie art. 11 van 6 Maart
niet toepasselijk zou achten.
Men komt niet over het doode punt heen. Een re-
quest van 23 van de 37 boeren met 20 bunder en
meer blijft onbeantwoord: inplaats daarvan komt de
mededeeling terug dat Hoofdingelanden, Dijkgraaf
en Heemraden op den tweeden Dinsdag in Mei als
gewoonlijk de begrooting zullen behandelen.
Dit grijpt men gretig aan, want in de municipali
teit zaten commissarissen voor de ontvangst der
tienden \een belasting) die dan heen moesten. Die
zouden dan in een gemoedelijk praatje de secretaris
trachten te overtuigen.
Voor het echter 12 Mei was, had het oude bestuur
al bakzeil gehaald.
Herhaald aandringen had nl. tot gevolg gehad dat
ook alle eigenaars van 20 H.A. aangeschreven zou
den worden om bij de behandeling der begrooting
aanwezig te zijn en dan meteen over een nieuwe
polderregeering te spreken. Niet alleen uit vriende
lijkheid had het oude bestuur daarin toegestemd.
De voormannen in de W.W. werden nl. niet moe om
op den scheeven toestand te wijzen. Afdoende toon
den zij aan dat niet slechts „luttele" ingelanden
tengevolge van de politieke omstandigheden veran
dering wenschten, maar de groote meerderheid. Het
oude bestuur is toen waarschijnlijk van meening
veranderd.
Op 10 Mei krijgen Kaan, Waijboer en Quax nog
eens een hart onder den riem van het rondreizende
„comité van voorlichting" dat te Schagerbrug ver
bleef.
Drukke vergadering te Alkmaar.
Daar brak de twaalfde Mei aan, die beslissen kon
over de toekomstige eigen regeering. Want het pol
derbestuur was toentertijd van veel meer belang dan
het gemeentebestuur en de rechtspraak. Deze laat
ste twee bestuursdeelei. hadden ze zonder slag of
stoot kunnen nemen; bet derde en voornaamste
deel moest nog veroverd worden. Vandaar dat er
spanning in de lucht zat. Talrijke boeren, eigenaars
van 60 bunder zoo goed als die van 2 -è. 3 bunder
waren naar Alkmaar gekomen.
Dijkgraaf Hendrik de Carpentier opent de verga
dering. Al gauw vraagt Albert Kaan het woord als
vertegenwoordiger van de voornaamste ingelanden.
Hij vraagt en verkrijgt tot verrassing onmiddellijk
een afschrift van de begrooting. Dan voelt hij de
tegenstand wijken en eischt in de zelfde kwaliteit
dat er een commissie wordt benoemd om een plan
op te stellen volgens hetwelk het polderbeheer
voortaan geschikter en minder kostbaar zou geschie
den. Ook dat wordt, hoewel schoorvoetend aan
vaard.
Voor die commissie, die uit zes leden zou bestaan,
worden hierop door Hoofdingelanden benoemd:
Jean du Tour, Gerrit van Vladeracken en Cornelis
van Foreest, terwijl ingelanden als hun vertegen
woordigers aanwijzen Albert Kaan, Jacob Waijboer
en Pieter Hoep.
Op 17 Mei 1795 hielden zij hun eerste bijeenkomst
te Schagerbrug, ten huize van Frans Druivesteiju,
een hernieuwd bewijs, dat het oude bestuur door
zich voor een onderhoud buiten Alkmaar te lee-
nen de teugels niet meer strak in handen had.
Na een maand was het plan klaar. Op 16 Juni
keurden Hoofdingelanden het te Alkmaar goed. Op
29 Juni ook de ingelanden te Wieringerwaard, zoo
dat het met ingang van dien datum van kracht
werd.
Formeel was dus op dat oogenblik de omwente
ling geëindigd. Het bestuur was nu voortaan volle
dig in handen der inwoners. Een greep uit dat nieu
we polderreglemcnt bewijst heC-ons:
De eerste lentegroet.
Art. 1. Er rullen zijn 8 Hoofdingelanden. 1 Dijk-
graaf, 5 Heemraden, 1 secretaris en 1 penningmees
ter.
Art. 2. Hoofdingelanden worden gekozen door
alle ingelanden. Ook Dijkgraaf, penningmeester en
secretaris worden door alle ingelanden bij meerder
heid van stemmen aangesteld.
Art. 4. Hoofdingelanden stellen Heemraden aan.
Zij moeten hun keus echter aan de ingelanden
voorleggen. Bij gegronde bezwaren kunnen ingelan
den zoo'n heemraadbenoeming vernietigen.
Art. 5 en 6. Van de 8 Hoofdingelanden moeten
er 4 en van de 5 Heemraden moeten er 3 in de
Wieringerwaard wonen.
Art. 7. Dijkgraaf en secretaris moeten in den
Polder wonen. De penningmeester moet in den
Polder kantoor houden.
Art. 10. Na afloop van de „groote rekening (twee
de Dinsdag in Mei) treden 4 Hoofdingelanden af.
Art. 11. De aldus aanblijvende en nieuw gekozen
hoofdingelanden kiezen daarna de Heemraden.
Art. 18. Hoofdingelanden bepalen de omslag,
maar ingelanden moeten die bekrachtigen.
Art. 23. De ingelanden zullen deze regle
menten ten allen tijde kunnen wijzigen.
Nieuw Polderbestuur.
Daarna zijn nieuwe verkiezingen gehouden, waar
bij de volgende acht hoofdingelanden weiden geko
zen: Hendrik Over, Pieter Jansz. Buij, Pieter Corn.
Hoep, Corn. Jacobsz. van Twuijver, Jan Simonsz.
Mars, Corn. Hekel, Jan Pz. Slik en Jan Veen.
Al deze hoofdingelanden woonden in de Wierin
gerwaard en bezaten (volgens art. 2) minstens 15
H.A. land. T
Tot Dijkgraaf werd gekozen Willem Jacobsz. van
Twuijver, die hiervoor het best geschikt werd ge
acht, mede doordat hij van 1786—1795 Heemraad
van het oude bestuur was geweest.
Secretaris van Hoofdingelanden, alsmede van
Dijkgraaf en Heemraden werd Maarten Vethman die
het zelfde reeds was bij de municipaliteit. Schout
Albert Kaan werd penningmeester.
Al deze benoemingen geschiedden door alle inge
landen die aan de volgende eischen voldeden: le. ze
moesten kunnen lezen en schrijven; 2e. ze moesten
de eed van onveranderlijke afkeer aan het stad
houderlijk bewind en de aristocratie hebben afge
legd.
Hoofdingelanden benoemden daarop volgens het
reglement tot heemraden: Arie Dirksz. Heijnstman,
Jacob Dirksz. Waijboer, Cornelis Pietcrsz. KooiJ,
Rens Cornz. Blaauboer en Dirk Braven.
De speciale commisie uit de municipaliteit (J.
Veen, H. Over en W. Quaxs) had nu geen laak meer.
Vanaf Juli 1795 bestonden nu naast elkaar een
municipaliteit (voor „gemeentezaken en recht-
spraak) en een polderbestuur.
Het polderbestuur heeft ondertusschen nog een
lastig karweitje gehad want de oude penning
meester gaf de kas en de bescheiden niet gauw ge
noeg over. In November ontving Kaan deze pas. Du
Tour was echter zoo vrij geweest zijn salaris van
Juni—October er af te houden. Hierover is nog veel
te doen geweest; ook andere financieele geschilpun
ten rezen en eerst voorjaar 1796 was alles uitge
vochten.
De revolutie was voltrokken: „voorzichtig", zooals
Kaan schreef, dat hij zou probeeren het aan te leg
gen.
De regeering was naar Wieringerwaard gekomen.
Uit de handen der vreemde regenten in „de schoot
der burgerij". Dé regeering werd echter nog geen
deel van alle menschen, zooals men misschien zou
denken. Die burgerij was de min of meer gezeten
boerenstand. En het schijnt of de geschiedenis zich
steeds herhalen wil: ook die boerenstand trachtte
op zijn beurt de regeering tot een standsrecht te
maken. Onze democratische grondwetten en de op
komende democratische gezindheid der bevolking
hebben echter steeds een zekere wisselwerking in
stand gehouden en daardoor nieuwe vervreemding
tusschen geregeerden en regeerders voorkomen.
Uit deze korte schets kan het nut van geschiede
nis- en archiefstudie al blijken: zonder democrati
sche grondbeginselen zouden we 150 jaar na 1705
alweer een „regenten"-tijd gehad hebben. Een tijd,
waarin overheid en volk weer van elkaar vervreemd
zouden zijn. Nu niet in de eerste plaats door ver
schil van geboorte: adellijk of niet adellijk, maar
veeleer door verschil in maatschappelijke welstand.
De opkomst van de „vierde stand", zijn meerder
jarigheidsverklaring door verleening van kiesrecht
en sociale wetten hebben tezamen een toestand ge
schapen, die, hoewel niet ideaal, de misstanden van
een groote kloof voorkomen hebben.
Het ideaal is: een bestuur van karakter, billijk en
rechtvaardig tegenover alle leden der maatschappij,
dat niet gestoord wordt in zijn regelende en behee-
rende arbeid door geklets en opmerkingen van alle
kanten.
Onze onvolmaaktheid brengt echter mede de
geschiedenis leert het telkens weer dat het nu
eenmaal niet kan, het alleen aan één persoon of
groep uit te laten maken, wat karakter, wat bil
lijkheid en rechtvaardigheid is. Zonder dat we het
zelf bewust willen, groeit de uitleg van die termen
met elke nieuwe generatie naar het belang van de
groep toe in wier handen het gezag in (gerecht
vaardigd!) vertrouwen was gelegd; om zich er ten
slotte mee te vereenzelvigen. Dat hebben we gezien
in een gewone polder als de Wieringerwaard van
1610 tot 1795, het is altijd zoo geweest en het zal de
eerste eeuwen nog wel zoo blijven ook.
Een democratische staatsregeling, maar bovenal
een diepe democratische gezindheid der bevolking
houdt daartegen de noodige veiligheidskleppen in.
Het besef hiervan moet het onbehagen van de scha
duwzijden dierzelfde democratie kunnen weerstaan.
Tegenwoordig vergeten we dat wat teveel. Waar
schijnlijk omdat we door andere verwikkelingen
zijn afgeleid. Niet in die bij-omstandieheden moeten
wij voedsel zoeken voor onze overweging: voor of
tegen democratie, maar met beide oogen gericht op
de hoofdzaak, gezien in de lijn der geschiedenis.
Anna Paulowna.
H. JONKER Hz.