VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT De Paaschreis. VARIA Kabouter-Avon turen. Stan en Pol bij de kinderen. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 14 Maart 1936. No. 9934. Een verhaal van jonge liefde en vaderlijk gezag. AL was het een vroege Paasch, toch zat het voorjaar in de lucht, vond meneer van Klanderen, terwijl hij zich, gezellig in zichzelf neuriënd, naar het station begaf. Hij zou neef Kratsnagel van den trein gaan ha len. Want neef zou met zijn vrouw den eersten Paaschdag bij hen door brengen. Echt leuk, dan konden zo weer eens al die oude familie geschiedenissen ophalen. Want ze waren heelemaal onder elkaar, want zijn zoon, de jonge Karei van Klanderen, was den heel en dag bij een vriend, om te schaken! Merkwaardig, dacht meneer van Klanderen, hoe die jongen tegen woordig dol was met schaken Nu ja, het was natuurlijk een rage ge worden, na die schaakmatch tus- schen Euwc en Aljechin. Maar je kon het overdrijven ook. Want om nu op zoo'n heerlijke voorjaarsdag, zoo'n fijne, zonnige Paaschdag, bij een vriend den heelen dag stomme tje te spelen achter een dood schaakbord, nou, dat vond hij nu toch wel wat al te kras. Maar en fin, die jeugd tegenwoordig. Als vader kon je daar toch niet bij. En ten slotte was hot toch altijd nog beter, dan dat gescharrel met e«n meisje. Nee, dat deed zijn Karei niet, Karei was een verstandige jongen, ten slotte. Toen hij hem eens goed onderhanden had geno men over dat gescharrel met een buurmeisje, en meneer van Klan deren eens goed zijn vaderlijk ge zag had laten gelden, toen was het ook meteen uit geweest, had Karei zich naar zijn vaderlijke wenschen geschikt. En was gaan schaken. Toch wel een goeie, gehoorzame jongen, die Karei. Zag je niet veel meer, tegenwoordig, als die jon gens zoo boven de twintig worden. Toen meneer van Klanderen aan het station kwam, was hij bijna drie kwartier te vroeg. Maar dat vond hij niet erg. Hij ging op het eerste perron op een bank zitten, om genoegelijk het gezellige geroe zemoes van de Paaschdrukte gade te slaan. Leuk toch wel, zoo'n Paaschdag. Alles was zoo nieuw en zoo lente-achtig, iedereen blij en op gewekt, op zijn best uitgedost, en vol van reispret. En dan al die menschen die elkaar blij begroet ten of hartelijk afscheid namen. Tjaja, er werden heel wat hand drukken en kussen gewisseld, zoo op zoo'n druk perron van een groot station. Onwillekeurig moest meneer van Klanderen denken aan die oude Paaschgewoonte in het oude Rusland, waarvan hij wel gelezen had, en waar de menschen elkaar op Paaschmorgen kusten, als ze elkaar tegenkwamen, en dan een gewijde spreuk zeiden Kijk nou, dat stel daar begroette elkaar ook hartelijk, hoor, zeker elkaar in geen. tijden gezien ach ja, als je jong bent Deksels aardig meiske, dat blondje, met dat kleine blauwe hoedje, waar dat dartel golvende haar zoo koket onderuit kwam. Zo had een kuiltje in haar wang Jc snapte anders niet, wat dat lieve snoetje in zoo'n jon gen zag. Wat zag die vent er on gunstig uit, met die groote groene bril, en die diep in zijn oogen ge trokken hoed, met de rand heele maal in het rond naar beneden geslagen waar had zoo'n meisje zin in enfin, liefde is blind, zeggen ze wel eens. Meneer van Klanderen keek een andere kant op, want het werd een beetje gênant, zoo naar die jonge lui te kijken, die blijkbaar afscheid van elkaar namen en hun geheele omgeving schenen te vergeten in een teeder afscheid. Kom, hij moest maar eens naar het derde perron gaan, de trein van neef Kratsna gel moest nu wel zoovvat in aan tocht zijn. Op zijn gemak liep meneer van Klanderen door den tunnel, liet zich als 't ware meedrijven op den stroom der reizigersdrukte, en liep het derde perron op. Daar stond aan den eenen kant al weer een trein gereed voor Alkmaar. Hier weer dezelfde drukte, van aanko mende en vertrekkende menschen, van hartelijke begroetingen en af- scheidnemen Hé dat was ook wat daar stond warempel weer een blond meisje met een klein blauw hoedje zou dat hetzelf de meisje zijn? Maar dat kon toch haast niet, die zat toch in de trein naar Parijs, die net vertrokken was? Het meisje met het blauwe hoed je straalde opeens Een jonge man, doch nu met een regenjas aan die van daarstraks had een jas over zijn arm gedragen kwam haastig aangestapt en het meisje riep hem al uit de verte toe: „O, wat leuk zeg, dat jc toch nog gekomen bent erg lief van je dag schat En er volg de weer een teedere omhelzing. Meneer yan Klanderen begreep er niets van. De jongeman met de regenjas had zijn hoed nu alleen van voren diep over het hoofd ge trokken, met de rand naar bene den en hij droeg nu een groote blauwe bril! Wel een wonderlijke samenloop van omstandigheden en gelijkenissen. Maar verhip dat was toch hetzelfde blondje! Ze had ook een kuiltje in haar wang Nou ja, wat deed het er ook toe, of ze het was of niet, het was in ieder geval ook een erg lief toetje, alleen zag die vent er weer erg on guur uit. Je begreep die meisjes van tegenwoordig niet meer Hédaar, kijk uit!, riep een wit kiel, die met een volgeladen lorrie over het perron kwam aanrijden, pal op het teeder afscheid nemende paartje aan. De man had blijkbaar geen notie van jeugd en liefde en lente en zoo, want hij schreeuwde en ging te keer en wilde geen cen timeter uitwijken voor het paartje, dat elkaar diep in de oogen keek. Eindelijk gingen de gelieven dan orzij, terwijl de witkiel mopperend doorreed. „Onhebbelijke vent", dacht meneer van Klanderen in verteederde lente-Paasch-stemming Hij liep langzaam met den witkiel en zijn lorrie op en zei: „Je kunt zeker de zon niet-in 't water zien schijnen, hè?" De witkiel schoof zijn pruim naai de andere kant van zijn mond, al vorens hij zei: „Ach, wat, meneer, dat is 't 'm niet. Maar ik wor daar gewoonweg zeeziek van. Dat gaat nou al door van vanmorgen half- negen af! Die jongelui benne met een perronkaartje hier op het sta tion gekomen, en ze gaan bij elke trein op ieder perron staan, om zoogenaamd afscheid te nemen. Maar ze gaan niet weg! Reken maar van niet! Vanavond om elf Wacht even chauffeur, mijn baas moet ook nog mee 1 uur staan ze hier nog, of op het vijfde op het tweede perron, weet ik het!-" „Zoo," verwonderde meneer van Klanderen zich, „maar hoe komt dat dan? Waarom doen ze dat? Die jongen, ja. die ziet er ongunstig uit, lijkt wel een weggeloopen tucht huisboef, maar dat blondje, hm, nou, hm hm „Ach wat", hernam de witkiel, „die jongen is zoo kwaad niet. Dat is wel een fatsoenlijke jongen. Maar hij moet een eigenwijs stuk vader hebben, een ouwe stiekemerd, die in zijn jonge jaren de kat in het donker heeft geknepen en niet wil hebben, dat zijn zoon met een meisje gaat. Die jongen is toch al een-e'n-twintig!" „O ja?", zei meneer van Klande ren. geinteresseerd, „nou, dat moet dan wel een achterlijk stuk vent zijn, die pa van die jongen, zoo'n ouwe deugniet die niemand ver trouwt en zelf voor geen snars deugt, ja, ik ken dat slag wel," ging' meneer van Klanderen breed van opvatting en levenswijsheid voort, „dat zijn van die kerels, die vergeten zijn, dat ze zelf ook jong zijn geweest en eens een flink pak op hun bliksem moesten hebben!" „Kielhaken mosten ze zoo'n vent," besloot de witkiel, „zoo'n ouwe dwarskijker hoorde in het bessieshuis opgesloten te zitten." „Zeg dat wel," stemde meneer van Klanderen in, „ondertusschen schijn je aardig op de hoogte te zijn met die jongelui." „Dat ken uitkomen, meneer, ze lemen hier dikwijls 's avonds in de week, en bijna iederen Zondag den heelen dag, omdat het hier natuurlijk niet in de gaten loopt, snappu wel? Ja, die jongen, dat is een zekere van Klanderen, Karei van Klanderen, jaja, U ziet wel, ik ben op de hoogte, haha maar, wat ister, meheer, wor U niet goed? U word zoo bleek „Niks, niks," stootte meneer van Klanderen hijgend uit, „ik zal 'in, ik verdraaid nog-an-toe, ik zal die rekel die regenjas kwam me al zoo bekend voor zoo'n aap van een jongen, zoo'n" Maar toen hij driftig naar de trein kwam geloopen, waar het jonge paar had staan afscheid ne men, was het blauwe hoedje ver dwenen. Evenals de trein overigens. Woedend rondziend, ontdekte hij, twee perrons verder, tusschen de drukte slechts af en toe zichtbaar... het blauwe hoedje, en daaronder. het blondje, met het kuiltje, dat teeder een jongeman omhelsde, nu weer zonder regenjas, met de hoed diep over de oogen getrokken en nu met een gele bril op Toon kwam de trein van neef Kratsnagel binnen en ze raakten druk in gesprek, en de zon scheen buiten zoo leutig en de vogels zon gen en de boomen en planten van dc plantsoenen botten zoo uit dat meneer van Klanderen snel zijn verontwaardiging vergat. En toen Karei dien avond om elf uur thuiskwam, uitgelaten fluitend, zei meneer van Klanderen alleen maar „Ik kan wel zien, dat je vandaag een massa leuke spelletjes gespeeld heb, dekselsche kwajongen, hm, de koningin gewonnen, hè, maar denk erom, in het vervolg geen schaak meer aan het station, be grepen? Breng jij die koningin van je maar thuis De dubbelganger van Roosevelt's stem. Naar men van Amerikaansche zijde meldt, heeft de stem van President Roosevelt veel van haar klank verloren, en is tegenwoor dig veel minder geschikt voor de microfoon dan in den tijd van zijn verkiezing. Daar hij het grootste deel van zijn campagne door de radio voerde, zal dit een groot na deel voor hem zijn bij do volgen de verkiezingen. Maar nu hebben eenige Amerikaansche reclame-on dernemingen een jongmensch ont dekt, wiens stem precies op de vroegere stem van President Roo sevelt lijkt en zij namen hem in dienst als radio-reclame conferen cier. Eerst na een scherpe interven tie van het Witte Huis, gaven zij deze nieuwe attractie op, daar het toch niet aanging, dat het publiek den indruk zou krijgen, dat Presi dent Roosevelt van beroep recla me-conférencier was. Bernard Shaw G.B.S. zooals de Engelschen hun beroemden dichter en satiricus noemen werd eens door een kennis voor een auto tochtje uitgenoodigd.Ze rijden in 'n kleinen sportwagen cn de kennis zit zelf aan het stuur. In de verte doemt wat bosch op en Shaw vindt, dat ze daar maar eens moeten stoppen om te lunchen. Een seconde later een verschrik kelijke schok en een hevig ge kraak de wagen is tegen een boom gebotst. Wonder boven won der is geen van beiden gekwetst. Doodelijlc beschaamd kijkt de vriend naar Shaw wat moet die wel van hem denken? G.B.S. echter trekt een heel na denkend gezicht. „Kolossaal, zoo als je dat hebt klaargespeeld!' zegt hij kwasi-bewonderend. „Maar vertel me eens, hoe stop je je wagen eigenlijk, als er nu eens géén boom in de buurt is??" Van zijn standpunt Een zakkenroller bezocht eens je zou kunnen zeggen „voor zaken" het concert van een beroemd pi ano-virtuoos. Hij was verrukt over het spel van den grooten meester en sprak er nog den volgenden dag met een „collega" over: ,,'t Is zonde en jammer van die man! Zoo'n vingervlugheid en zoo'n gevoelige aanslag dié had 't vèr kunnen brengen!" De vrouwenhater. Carl Spitzweg, de beroemde Mun- chensche schilder, stond algemeen bekend als een verstokt vrouwen hater. Toch had een van zijn vrien den hem eens weten over te halen aan een feest deel te nemen. En daar had je de poppen al aan 't dansen! Een dame' kwam naast den schilder zitten en vroeg hem meth aar bekoorlijksten glimlach: „Bent U nu werkelijk zoo'n vrou wenhater als altijd beweerd wordt?" Waarop Spitzweg de lieftallige spreekster met een paar verachte lijk rollende oogen door z'n brille- glazen heen aankeek en bulderde: „Ik ik een vrouwenhater? Laat me niet lachen! Dat tuig zou 't waard zijn! VAN HEINDE EN VER. In 1925 trad een jong* paar te Münchon in het huwelijk. Nog op den huwelijksdag vertrokken de jonge echtelieden naar Zwitserland, waar zij hun wittebroodsweken wil don doorbrengen. Zij besloten ech ter eerst nog een bezoek aan Frank rijk te brengen en gingen vervol gens naar Spanje. Via Oostenrijk, Hongarije en den Balkan wilden ze Palestina, Syrië en Irak „aan doen" en vervolgens over Ja pan naar München terugkeeren. Dc reislust is deze beide men schen blijkbaar in «het bloed gaan zitten, want, zooals zij hun fami lieleden schreven, zijn zij thans na elf jaar nog niet voornemens naar hun vaderland terug te koeren. Zij willen China, Britsch-Indiö en het groote Amerika nog zien. Eerst in 1937 zal hun huwelijksreis ten ein de zijn. Een geeuw met noodlottige gevolgen. Een Kaffervrouw in Swaziland geeuwde onlangs zoo hard, dat haar mond open bleef staan. De Kafferdokter, tot wien zij zicli wendde, kon de vrouw niet helpen. Acht dagen lang liep de ongeluk kige met lvaar wijd open mond rond. Toen besloot men naar een missiepost te gaan, die op een dag reis afstands van het dorp waar de vrouw woonde, gelegen was. De vrouw werd door een Europeesch arts behandeld en binnen een uur was de patiënte van haar lijden verlost. WETENSWAARDIGHEDEN. Is het U bekend: dat er in 1934 in Engeland 92 per-» sonen overleden zijn, door een val, van uit bed? dat men onlangs 116 leiders van! een zakkenrollers-combinatie arres teerde, die zich aaneengesloten had den om in de Japansche kolonies in Korea, Dairen en Mandsjoerije te werken? dat zij in één jaar tijds in Mand-t sjoerije 175.000 gulden met „zak kenrollen" bijeengaarden? d a t 20 jaar na den oorlog ex-sol daten die den oorlog een mosterd gasaanval doorstonden, blind zijn geworden? HUMOR. Heb je de kassier ook gezierï vanmorgen? Ja meneer, hij kwarti met zijn. snor afgeschoren en heeft het spoorboekje geleend De zaken van Jansen en Co gini gen slecht. Jansen, dc ondeme- mendstc van de twee had een ideo Hij zei tegen de Co: Weet je wat, ga jij nu een weekje met vacantie en als je dan terugkomt, is de toe stand misschien veel beter. De Co vond het goed. Toen liij. een paar dagen weg was, kwam er een dringend telegram om naar de stad te komen. Hij sprong in zijn auto en re.ed met een ontzaglijke vaart terug. In een dorp beval een agent hem te stoppen en begon proces verbaal op te maken: „Wat moet dat beteekenen?", begon hij, „om met zoo'n snelheid te rijden?! Het lijkt wel of U naar een brand moet!" „Best mogelijk!", antwoordde do Co. De twee overlevenden van een schipbreuk, een matroos cn een passagier, dreven op een groote plank rond. „Als er niet gauw een schip in zicht komt," zei de zeeman, „zullen we van honger omkomen." „Onzin!", zei de passagier, „dat is heelemaal niet noodig!. Ik hebi geld zat!" 109. De jongens gingen steeds verder het bosch in, en Stan was blij, dat hij den weg zoo goed kende, want anders had hij zijn holletje vast nooit meer terug kunnen vinden. Voor een grooten dikken Iboom bleven de Jongens staan. 110. Kijk, zei Kees, een der jongens, hier in dezen boom is een nestje. Zie Je het zitten? Geef mij nu een zetje, dan kan ik misschien den ondersten tak bereiken. Stan wist niet wat hij moest beginnen, De jongens verdwenen al tusschen de takken» 111. Weldra kwamen de jeugdige booswichten weer te voorschijn met het nestje. Ze bekeken de jongen aan alle kanten. Bah, zei Kees, ik vind er niets aan. Wat heb je aan die kale diertjes.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 19