Geestelijk L,even
'rits coltof
GRATIS
Hel juiste woord.
KIJKEII is KOOPEn li) CLOECK
SCHAGER
COURANT
w Aspirin
Europa.
Postrekening
No. 23330
Int. Telef.
No. 20
20 PAGINA'S.
meubileering
Zaterdag 14 Maart 1936.
SCHAGER
79ste Jaargang. No. 9934
COURANT.
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve Vrijdags. Bij inzending tot
's morgens 8 uur, worden Advertentiën nog zooveel mogelijk in het
eerstuitkomend nummer geplaatst
Uitgave der N.V. v.h. P. Trapman Co., Schagen
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN.
TIëN van 1 tot 5 regels f0.85, Iedere regel meer 15 cent (bewijsno.
inbegrepen). Groots letters worden naar plaatsruimte berekend.
door Astor.
voor
IK had het voorrecht een brief te mogen ont
vangen van een lezeres, die mij een bijzonder
groot genoegen heeft gedaan. Vooral om den
geest, die uit dezen brief'tot mij komt. Maar
ook, omdat mij daarmede de gelegenheid wordt ge
geven om te wijzen op iets, waaraan wij gewoonlijk
weinig aandacht schenken en wat toch van het
grootste belang is om misverstanden te voorkomen,
n.L het gebruiken van het juiste woord. Waarmede
weer samenhangt het feit dat heel vaak aan een
zelfde woord niet door iedereen dezelfde beteekenis
wordt gehecht.
De belangstellende lezeres zal er wel geen be
zwaar tegen hebben, dat ik begin met haar brief in
zijn geheel weer te geven. Hier volgt hij dan:
Hooggeachte Astor,
Getrouw lezeres zijnde van alles wat u schrijft
in de Schager Courant, volg ik ook met aandacht
alles wat geschreven wordt over het „Wupper-
taler proces."
Zooals u reeds meermalen hebt geschreven in
verschillende „G. Levens" probeert u langs de
zen weg de menschen tot nadenken te brengen;
opdat ze zullen gaan beseffen, dat de mensch
niet op aarde is om te vernielen en het een an
der lastig te maken. Neen, veeleer met en voor
elkaar te leven, om het elkaar zoo aangenaam
mogelijk te maken. Zoo ongeveer is het, een
voudig gezegd, nietwaar? U begrijpt wel, dat ik
dit roerend met u eens ben, nietwaar? Opbou
wen, geestelijk, cultureel enz. We begrijpen el
kaar, ook al zullen we in principe nog wel eens
verschillen.
Nu lees ik echter in de Sch. Courant van 27
Febr. uw ingezonden stuk aan S. Als punt 8
schrijft u daarin: „Ook ik sta v ij a n d i g tegen
over de bonzen." Hoe ter wereld is het mogelijk,
Astor, dat u dat kunt schrijven? Dat u het met
een bepaalde leiidng niet eens bent, is uw goed
recht, doch dat houdt nog 'niet in, dat men daar
vijandig tegenover staat. Wij kunnen probeeren
anderen te begrijpen. Gelukt ons dit, dan kun
nen wij ons overtuigd gevoelen en het met hen
eens zijn; of wij kunnen de hoogte niet bereiken
en blijven er afwijzend tegenover staan. Dit kan
bij iemand, die probeert zuiver menschelijk te
denken en te begrijpen, echter nooit tot v ij a n-
dighei d worden. Dit klinkt zoo hard, zoo
wreed, ik zou haast zeggen: oorlogszuchtig en
daaraan, Astor, ik weet het, doet ge toch niet
mee. Begrijp ik u hierin verkeerd, of is dit woord
u zoo ontgaan? Bespaar mij, waarde Astor, de
teleurstelling, dat u dit woord met opzet hebt
neergepend. Vijandig tegenover iemand staan,
wil m.i. zeggen, in die iemand een gehaten te
genstander zien. Dit wordt dan beschouwd als
een vijand en staat men daar vijandig tegenover.
Maar de haat is iets, waar wij nooit aan mogen
denken. Liefde dat is het, waar de menschen
door hervormd moeten worden; hoogstens kun
nen wij „heilig verontwaardigd" worden, doch
dat is nóg lang geen haat. Laten wij dan den
ken aan het Fransche spreekwoord: „alles be
grijpen is alles vergeven", ook al geldt dit dan
een „bons".
Hopende, Astor, dat wij ook hierin weer iets
van elkaar hebben geleerd, verblijf ik,
Uw trouwe lezeres
Oppervlakkig bezien lijkt dit zoo te zijn, in
werkelijkheid is het niet 't gevaL
De redelijk denkende mensch moet staan boven
de haat. Ook dan wanneer hij vijandig staat
tegenover een medemensch. Ik geef grif toe, dat wij
maar al te vaak die hoogte niet bereiken maar
dat is bijzaak. De hoofdzaak is of wij principieel het
hoogere van vijandig-zijn-zonder-haatgevoelens er
kennen boven het vijandig zijn met haatgevoelens en
of wij de mogelijkheid daarvan erkennen.
Zou hierin ook niet liggen de wondere bekoring
van dat woord van den stervenden Jezus aan het
Kruis: Vader, vergeef het hem, want zij weten
niet wat zij doen?
En herinneren wij ons in dit verband niet hetgeen
door Johannes Hus, toen hij den dood vond op den
brandstapel, gesproken werd op het oogenblik, dat
een oud vrouwtje nog een takkebos op den brand
stapel wierp, opdat de Ketter toch maar goed ver
brand zou worden? O, sancta simplicitas! (O, heilige
eenvoud!) riep hij uit. Waarom? Omdat hij begreep,
dat het vrouwtje er innerlijk van overtuigd was,
dat zij een Gode welgevallig werk deed.
Wij kunnen zeer goed vijandig staan tegenover
bepaalde richtingen, strevingen, principes en bijge
loof, in de dragers daarvan onze vijanden zien zonder
daarom haat tegenover hen te koesteren.
Ik kan aan de lezeres iets heel opmerkelijks ver
tellen. Zij weet dat ik vijandig sta tegenover de
N.S.B. Ik beschouw de N.S.B.'ers als vijanden. Ik
bestrijd hen, waar ik daartoe in de gelegenheid ben.
Welnu juist verleden week had ik een eigenaardige
ontmoeting op het station te Alkmaar. Daar stond ik
plotseling tegenover den man, die de schrijver is van
de artikelen, die in de Schager Courant zijn versche
nen met de onderteekening J. S. te K. Want deze J.
S. te K. is maar een strooman, iets wat ik reeds
vermoedde, maar wat mij nu tot zekerheid is gewor
den. En ik weet zeker dat noch die N.S.B.'er,
noch ik iets van haat hebben gevoeld. Na het korte
gesprek, dat wij hadden met elkaar en waarin wij
tegenover elkaar stonden, hebben wij met een hand
druk afscheid van elkaar genomen. En ik heb geen
oogenblik gedacht aan geveinsdheid of huichelarij
bij een van ons beiden. Toch zijn wij in ons streven
eikaars vijanden.
Ik kan me heel goed voorstellen, dat twee men
schen b.v. in kerkelijk, godsdienstig of politiek op
zicht lijnrecht tegenover elkaar staan, elkanders mee-
hingen bestrijden en toch geen zweem van haat te
genover elkaar gevoelen. Dit zal vooral het geval
zijn, wanneer zij elkander vertrouwen en overtuigd
zijn van elkanders eerlijkheid, ook al vinden zij we
derkeer ig eikaars opvatting dwaas, ongerijmd, ge
vaarlijk.
Jaren geleden kwam ik vaak in aanraking met een
pastoor. Hij wist heel goed hoe ik over zijn geloof
en zijn kerk dacht. Toch was onze omgang steeds zeer
vriendschappelij k.
Wij weten allen dat vooral politieke verschillen
de menschen zeer scherp d.i. als vijanden, tegenover
elkander kunnen plaatsen. Maar zou niet iedereen 'n
politieken tegenstander heipén als hij in nood ver
keerde, als hij slachtoffer werd van een ongeluk.
Waar blijft dan de haat bij die menschen, die mis
schien enkele uren vóór het ongeluk elkaar op felle
manier hebben bestreden?
ftu valt hierbij niet te vergeten, dat ik dit alles
neerschrijf, terwijl ik rustig in kalme overdenking
aan mijn schrijftafel zit. Een mensch is echter niet
altijd in dezelfde stemming; hij verkeert vaak in
een toestand van heftige beroering; hij is soms sterk
geprikkeld. En dan is hij gewoonlijk niet zuiver re
delijk, dan wordt hij beheerscht door gevoelens, die
niet meer staan onder de scherpe controle der rede,
dan kan hij komen tot uitbarstingen van afkeer en
haat. Dan speelt b.v. onredelijke drift een belang
rijke rol.
Daarom houdt ook de strafrechter rekening met de
vraag of een misdaad begaan is onder den invloed
van heftige opwinding, van drift, van overspanning
of met kalm overleg.
Uit dezen sympathieken brief blijkt mij terstond
hoe waar het is, dat menschen aan woorden een ver
schillenden inhoud kunnen geven.
Daarom moet in het bijzonder hij, die schrijft voor
het groote publiek, en er op gesteld is te worden
gelezen, eigenlijk altijd ernstig er naar streven om
zoo nauwkeurig mogelijk zijn woorden te kiezen, ze
te wikken en te wegen om zoo mogelijk elke misop-
vatting te voorkomen. Inderdaad streef ik er naar
om mij steeds zoo duidelijk mogelijk uit te drukken,
omdat ik begrepen wensch te worden. En toch blijkt
het mij soms, dat, zooals nu weer het geval is, aan
wat ik schrijf, een andere beteekenis gegeven wordt,
dan in mijn bedoeling heeft gelegen.
En dat vindt zijn oorzaak dan in een enkel woord
slechts.
Men zal dus begrijpen, dat ik me over bovenstaan-
den brief heb verheugd. Want daardoor heb ik de
gelegenheid mij nader te preciseeren.
Wat hebben wij te verstaan onder „vijandig"?
De briefschrijfster verbindt daaraan de gedachte
van haat. Maar is dit wel juist? Ik meen van niet.
Om te beginnen wijs ik er op, dat wij dan abso
luut verlegen zouden zitten met het bekende gebod
uit het evangelie, dat zegt: hebt zelfs uw vijanden
lief. Daarin ligt immers opgesloten de mogelijkheid
daarvan. Dit gebod zou een dwaasheid, een onge
rijmdheid zijn, wanneer vijandighei d noodza
kelijk tot haat zou voeren, ja zelfs haat insloot.
En bij dieper doordenken komen wij m.i. noodwen
dig tot het inzicht, dat dit gebod géén dwaasheid is.
Wie zich vanaf heden
op de
abonneert, ontvangt alle
in de maand Maart
verschijnende nummers
kanaalweg 155
den helder - n. casino
En wanneer wij billijk willen zijn tegenover onze
medemenschen, hebben wij dit nooit uit het oog te
verliezen.
Het wordt ons dan ook verklaarbaar, dat in tijden
van groote beroering en opwinding zoo dikwijls
dingen gebeuren, die voor ons redelijk bewustzijn
niet anders dan afschuwelijk genoemd kunnen wor
den. Dan werdt de mensch het werktuig van in hem
sluimerende oerinstincten. Kan hij zelfs voor een
oogenblik monsterachtig wreed worden, omdat hij
heeft opgehouden redelijk te denken. Dan laait haat
in hem op tegen den vijand en het is zelfs denkbaar
dat hij een soort van bevrediging vindt voor zijn
haatgevoelens in pijniging en foltering van zijn
vyand.
Ik hoop hiermede de lezeres ervan te hebben
overtuigd dat vijandig staan tegenover iemand op
zichzelf nog niet de haat, die scherpe vorm van
liefdeloosheid, in zich sluit.
Ten overvloede om zoo duidelijk mogelijk te
zijn en alleumisverstand te voorkomen wil ik nog
op iets anders wijzen.
In de maatschappij, welke wij allen met elkander
vormen, zijn wij tengevolge van haar structuur, d.i.
tengevolge van haar inrichting, in werkelijkheid el
kanders vijanden. D.w.z. wij staan als menschen met
tegenstrijdige belangen tegenover elkaar. Dit
feit is m.i. onloochenbaar. Iedereen poogt zijn wel
zijn, zijn materieele welvaart, zooveel mogelijk te
bevorderen. En dit wordt als volkomen normaal
beschouwd, zóó normaal dat iemand, die dit niet of
in niet voldoende mate doet, voor een soort van
sukkel wordt gehouden, heel goedig misschien, maar
toch eveneens een tikje minderwaardig.
Toch kunnen wij niet spreken van haat. De
menschen beconcurreeren elkaar niet met het be
wuste doel om elkaar het leven zwaar en zuur te
maken, maar om zelf zich het bestaan zooveel
mogelijk te verzekeren. Och, ik weet wel, dat de
volksmond zegt, dat „de menschen elkaar het licht
in de oogen niet gunnen", maar dit is inderdaad niet
waar-. Er is onnoemelijk veel, dat het tegendeel be
wijst.
Niettemin moet ik erkennen, dat ik mij juister had
kunnen uitdrukken. Het misverstand zou niet ont
staan zijn, wanneer ik had gezegd: „ook ik sta vij
andig tegenover het bonzendom."
Maar ik vertrouw, dat zij nu toch wel zal hebben
begrepen, dat hét begrip vijandschap niet samenvalt
met het begrip haat.
Ik ben echter nog niet aan het einde.
De brief geeft mij aanleiding om nog twee opmer
kingen te maken.
Ie. De lezeres schrijft: „Wij kunnen probeeren an
deren te begrijpen. Gelukt ons dit, dan kunnen wij
ons overtuigd gevoelen en het met hen eens zijn; of
wij kunnen die hoogte niet bereiken en blijven er
afwijzend tegenover staan."
Ho, waarde zuster, hier slaat gij de plank leelijk
mis!
Natuurlijk moeten we" altijd trachten elkaar te
begrijpen. Dit is de allereerste voorwaarde om mis
verstand en verkeerde beoordeeling te voorkomerf.
Maar wanneer u daaraan toevoegt, dat wij het dan
óf ééns zullen worden óf de hoogte van den ander
niet kunnen bereiken, dan rijzen tegen deze uit
spraak bij mij zeer ernstige bezwaren.
U vergeet een zeer belanrijk iets, n.1. dit: het be
grijpen kan ook beteekenen dat wij komen tot een
veroordeeling, tot een scherpe afkeuring.
Als ik een slechte daad van iemand waarneem, dan
kan ik een poging doen daarvoor een verklaring te
vinden in den aard, in de opvoeding, in de omstan
digheden van dien iemand en dan kan ik waar
schijnlijk vele verontschuldigingen ontdekken, maar
daarmee blijft de daad voor mij evengoed slecht en
blijft de persoon, die ze deed, al kan ik psycholo
gisch alles begrijpen, minderwaardig.
U gaat, waarde lezeres, uit van het m.i. onhoudbare
standpunt dat het afwijkende standpunt van een
ander altijd beter is dan het onze.
Gesteld eens, dat wij samen zitten te redeneeren
en dat 't blijkt datt wij het niet met elkander eens
zijn. Dan zullen wij ons best doen om elkaar te over
tuigen, nietwaar? Goed! Laten wij aannemen dat dit
ons niet gelukt, dat wij het onmogelijk met elkaar
eens kunnen worden en dat wij beide onze meening
handhaven. Beteekent dit dan, dat ik niet kan be
reiken de hoogte waarop u staat of dat u niet
kunt bereiken de hoogte waarop ik sta?
Heelemaal niet!
Het kan immers heel goed zijn dat uw standpunt
lager is dan het mijne of dat het mijne lager is dan
het uwe. En dan zouden wij kunnen spreken van een
dalen tot de laagte.
U begrijpt mij nietwaar?
Het komt inderdaad voor dat door redeneering en
gedachtewisseling ook een daling van den mensch
als geestelijk, zedelijk wezen plaats vindt.
Daarom kunnen wy, trachtend elkander te be
grijpen, daaraan nooit de gedachte verbinden, dat
dit in zich sluit het bereiken van een hoogte.
Wij kennen allen de populaire zegswijze, „wie met
pek omgaat, wordt daardoor besmet". Wordt hierin
niet en volkomen terecht! gewezen op de mo
gelijkheid, dat de intieme omgang met anderen ook
een verkeerde uitwerking op ons kan hebben?
En het komt inderdaad voor dat een mensch, die
zuiver voelt, door handige redeneering van een te
genstander er toe komt om zich te gedragen in strijd
met zijn diepste wezen. Hij gevoelt zich dan machte
loos en hulpeloos, hij kan zich niet krachtig genoeg
verdedigen en geeft toe en dit is het rampzalige!
dan gaat hij zich zelf zooveel mogelijk wijsmaken,
dat zijn daling in werkelijkheid géén daling is, dat
zijn tegenstander het wel beter zal weten als hij.
En op die wijze brengt hij 't innerlijk protest tot
zwijgen. Feitelijk geeft hij zichzelf prijs. Om een
kras voorbeeld te noemen: oorlogvoering, d.i. men-
schenslachting, zou absoluut onmogelij k
zijn, wanneer niet de soldaat zichzelf suggereerde, dat
Moderne foto's en vergrootingen
van buitengewone kwaliteit
Geopend t dagelijksook Zondags
Fotogr. Atelier Arpad Moldovan
Nieuwe N ie dorp
hij eiken gewetensdrang moet onderdrukken en zich
moet onderwerpen aan anderen. Zijn menschelijkheid
moet hij prijs geven. Hij daalt tengevolge van de
opwindende toespraken, die hij hoort en de schette
rende artikelen, die hij leest.
2e. Ik wensch te eindigen met iets te zeggen over
het laatste zinnetje van den brief: „hopende dat we
ook hierin weer iets van elkaar hebben geleerd."
Die woorden zijn mij uit het hart gegrepen. Leeren
van elkaar. Dat is het.
Ik vlei mij met de hoop, dat ik door middel van
de geestelijke levens goed werk doe, dat ik prikkel
tot denken, dat ik den blik der lezers verruim.
Maar ik vindt het eveneens van zeer groot belang,
dat ook ik leer van mijn lezers en lezeressen. Daar
om stemt 't mij altoos tot dankbaarheid als ik brie
ven met op- en aanmerkingen, met vragen ontvang.
Dat dwingt ook mij tot voortdurende herziening mij
ner inzichten, tot een toetsing van mijn levensopvat
ting aan de werkelijkheid, tot overdenking en studie.
Kortgeleden schreef mij een andere lezeres dat zij
met haar dokter over de geestelijke levens van Astor
had gesproken en dat deze haar toen had gezegd:
Astor weet ook alles niet. De man had groot gelijk.
Neen, waarachtig, Astor weet alles niet. Hij weet
zelfs maar heel weinig en hij is daarbij een dwalend
mensch, die zich op allerlei manieren kan vergissen.
Maar diezelfde Astor is tegelijk iemand, die blijft
zoeken. En daarbij wordt hij op een heilzame manier
geprikkeld door allen, die hem blijk geven niet klak
keloos te aanvaarden wat hij schrijft, maar daarover
door te denken. En als zij dat doen op een wijze,
zooals de lezeres, wier brief ik in dit artikel opnam,
dan is hij daarvoor ten hoogste dankbaar.
ASTOR.
(/rww%u/a(Vic(e£y/i
alleen hel beste voor
Uw gezondheid:
Uitsluitend verkrijgbaar In de oranje-bandbuisjes van
20 tabl. 70 ets. en oranjezakjes van 2 labl. a 10 ets.
Storm vaart over alle landen,
Alle posten zijn bezet,
En vanuit de uitkijktorens
Wordt terdege opgelet.
't Blijft maar borrelen en bruisen
Ook al stijgen nood en leed,
In den grooten heksenketel,
Die vanouds Europaheet!
Nationale idealen
Dwarrelen er bont dooreen,
En bij elk dier idealen
Staat ook elk land weer alleen.!
Pacten worden afgeslotew*
En verdragen opgezegd,
Zóó wordt er een ring van afweer
Om de staten heengelegd!
Wapens klett'ren, leiders spreken,
Aangestaard en toegejuicht,
Waarvoor zich zelfs een Genéve
Telkens noodgedwongen buigt.
Naties gaan in schijn vaak samen,
Waarvoor d' overtuiging wijkt,
Om een derde af te sluiten,
Die alleen te machtig lijkt!
En men zegt in alle landen
Van het groot gevaar bewust:
Onze weermacht is voor vrede,
Niet voor oorlog toegerust!
Maar men weet diep in zichzelve,
Dat dit naar een oorlog wijst,
Die de vaders heeft genomen,
En straks ook de zonen eischt!
Maar opnieuw, ondanks dit alles,
Draaien w* in den cirkel rond,
Waardoor zóóveel is getroffen,
En vernietigd en gewond.
't Gist en 't köokt en 't woelt naar boven>
Door den vrees van staat tot staat,
Tot.de vonk gaat overspringen,
EN DE VLAM NAAR BUITEN SLAAT!!
Maart 1936
KROES
(Nadruk verboden)