*1 VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT S
Als menschen
verdwalen.
De Mug en de Liefde
Kabouter-Avonturen. Stan en Pol bij de kinderen.
lllllllll!
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 9 Mei 1936. No. 9973.
Ben jammerlijk verhaalt,
door SIROLF naverteld.
(Nadruk verboden
alle rechten voorbehouden)
DIRK BOF was, wat men
noemt „een mooie jongen"
en dat wilde hij weten
ook. En als iemand dat niet
zag soms, dan wilde hij het wel
zeggen ook. Zooals het met mooie
jongens gaat, werd Dirk Bof na
verloop van tijd verliefd. Op een
heel knap meisje. Maar heel knap
pe meisjes laten zich niet zóómaar
door den eersten den besten „mooi-
en jongen" inpalmen. En daar
hebben ze gelijk in ook. Die meis
jes bedoel ik. Toch scheen er echter
eenige 'hoop te bestaan voor Dirk
Bof. Al moest de Papa van het
meisje heel weinig van hem heb
ben. Maar de aanhouder wint,
dacht Dirk Bof, en plakte zijn glan
zende scheiding met n o g meer vet,
en schoor iederen morgen met nog
meer zorg, en smeerde nog meer
huidcrêmes op zijn wangen, om
zijn teint toch maar vooral mooi te
houden, zooals dat bij een „mooie
jongen" past.
Toen, het was inmiddels vol
zomer geworden, trok het knappe
meisje, vergezeld van haar papa
en mama, naar een lief, landelijk
dorpje, met idyllische laantjes, en
bosschen en romantische zitjes,
om daar de vacantie doortcbremgen
En dit wist Dirk Bof. Weshalve hij
besloot, zeer toevallig in precies
datzelfde dorpje een week vacantie
te gaan doorbrengen, en daar het
beslissende woord, of liever, de be
slissende vraag uit te spreken. Zoo
pakte hij op een avond al zijn toï-
letbenoodigdhèden, vetpotjes, crê-
medoosjes, enz. bijeen en spoorde
naar het lieflijke dorpje. Hij kwam
Iaat aan en nam in het zelfde
hotelletje zijn intrek, als het knap
pe iheisje en haar ouders. Maar
doordat hij zoo laat kwam en niet
vooruit geschreven had, trof hij het
niet. Alle kamers waren bezet. Of
hij voor één nacht met een ande
ren mannelijken logeergast, die
morgen zou vertrekken, het groote
tweepersoons-bed wilde deelen? Dat
deed Dirk Bof en een half uur la
ter lag hij naast een zwaar-snur-
kend man, die slechts even zijn
oogcn had open gedaan, toen hij in
bed was gestapt en iets gebromd
had, wat een groet moest beteeke-
nen.
Toen deed Dirk Bof een vreese-
lijke ontdekking! Er was een mug
in de kamer. Misschien wel vele
muggen. Hij had het dier duidelijk
om zijn hoofd hooren zoemen. Stel
je voor, dat hij zou gaan slapen
en dat dier zou hem steken, op
zijn wang, of op zijn neus, of op
allebei die plaatsen? En morgen
zou hij opstaan, met een gezwol
len neus of wang, met een vuur-
roode puist van een muggebeet!
Stel je voor, hij zou gewoonweg
mismaakt zijn! En hij had zulk
teer vel! Neen, er zat niets anders
op, hij moest blijven waken en
dan de mug zien te dooden. Dus
wachte Dirk Bof en speurde in de
flauw door het nachtlichtje ver
lichte kamer naar de op bloed be
luste schoonheidsverwoesters: de
muggen.
Als er nu één listig dier is, dan
is het zonder twijfel de mug. En
U hoeft heusch niet op een mug
te liggen wachten. Ze zitten 's
avonds, op een rijtje aan het voe
teneinde, op de rand van het bed,
alsof het onschuldige vogeltjes wa
ren en zingen huichelachtige lied
jes Ondertuschen bespieden ze hun
hulpeloos slachtoffer, dat daar aan
hun voeten in bed ligt, en verdee-
len onder elkaar al den buit.
„Kijk!" zegt er een, „Hij heeft
alle tien zijn teenen onder het dek
uitgestoken, dat is een buitenkans
je, jongens! Welke teen neem jij?"
„Ik? ik neem die groote teen, daar
in het midden, die ziet er nog al
sappig uit!" „Ha," denkt een ande
re mug, „Dat noemt ie sappig. Hij
heeft natuurlijk niet in de gaten,
dat er een likdoorn in zit, die
teen is zoo droog als gort. Neen,
geef mij maar een stukje van zijn
kokkert van een neus! Daar heb je
meer aan!"
En dan zit er natuurlijk ook een
groote, oude, vette moedermug,
met een stuk of tien jonkies, en
dan zegt de moeder-mug: „Héé-
daar, Keessie, Bartje, Pietertje,
Manussie, of hoe-je-hiet, niet kib
belen! Het avondmaal is bijna
klaar! Héédaar, Henkie, rakker,
kom dalijk terug! Zie je niet, dat
die man nog niet slaapt? Ken je
weer niet wachten, schrokop?
Wachten, zeg ik jelui, totdat ik
zeg, dat je beginnen kan. Er is
genoeg voor allemaal, als je maar
je beurt afwacht! Hier, Keessie, jij
neemt straks die kleine teen, en
Bartje dat linkeroor, en Manussie
het rechteroor, en ik neean zijn
wang, want ik ben je moeder en
moet natuurlijk de lekkerste beet
jes hebben! Nou opgelet, allemaal!
Allemaal een liedje zingen, dan
slaapt je avondmaal eerder dan je
dénkt!"
Dit tusschen twee haakjes.
Dirk Bof lag dus en wachtte.
Minstens tienmaal had hij zich
zelf in het gelaat geslagen, in de
hoop den mug te verpletteren Maar
een paar seconden later was het
gezoem er weer, ergens in de ka
mer Zijn slaapbuurman snurkte
rustig door. Dirk Bof begon zichal
ernstig ongerust te maken over
zijn teint. Als hij morgen nu maar
niet blauwe kringen onder zijn
oogen had, vanwege het late waken
Dat was wel niet zóó erg als mug-
gebeten, maar het zou toch héél,
héél erg zijn. Muggenbeten zouden
hem bespotelijk maken, in de oo
gen van het knappe meisje. De
„mooie jongen" kon dat onder
géén voorwaarde hebben. Maar
blauwe kringen stonden hem be
paald leelijk, dat wist hij en op de
papa zou 't een allerbelabberdste!!
indruk maken. Dus verdubbelde
hij zijn waakzaamheid en spiedde
en spiedde, tot hij eindelijk de boos
doener, in den vorm van een vette
mug, ontdekte. Het dier cirkelde
langzaam, op verkenning uit, bo
ven zijn prooi rond, en zette zich
eindelijk neer op het gelaat van
den snorkenden buurman, om
zich daar al vast door een slokje
to verfrisschen en wat uit te rus
ten. Dat zag Dirk Bof! Nu of nooit,
dacht hij. En gaf een klinkende
pats op het gelaat van den snor
kenden buurman. De mug was
dood! Maar de buurman niet. Die
staakte plotseling zijn gesnork,
ging met een schok recht overeind
zitten, en liet vervolgens, snel na
elkaar, zijfn mokers van vuisten
op de oogen van Dirk Bof neer
komen, alsof hij er rijstebrij van
wilde maken. Een regen van woe
dende, mokerende vuistslagen van
den verbolgen, ruw uit zijn slaap
gehaalden man, daalde neer op het
gelaat van Dirk Bof. Hij had niet
eens de tijd om iets te roepen of te
zeggen. Want hij sliep zeer snel!
Al was het geen natuurlijke slaap.
Maar in ieder geval was hij bui
ten westen. Waarna de buurman
zich met een ruk omdraaide en
zijn gesnurk hervatte.
De mug was dood.
Maar toen Dirk Bof den volgen
den morgen ontwaakte de slaap
genoot was al lang vertrokken
kon hij slechts door twee nauwe
spleetjes kijken, terwijl zijn kaak,
volgens zijn gevoel, onderste boven
zat. Zijn bovenlip was ontzettend
gezwollen en probeerde net zoo
dik en blauw te zijn, als zijn dik-
opgezette blauwe oogen Toen Dirk
Bof in den spiegel keek, viel hij
bijna flauw. Dit was geen mooie
jongen die hem daar aankeek, dat
was een monster!
Zoo werd door een mug de liefde
van een knap meisje voor den
„mooien jongen" gedood.
De cirkelgang van den do
lende. De wetenschap
zoekt een verklaring voor
het falen van ons oriëntatie
vermogen, Draaien de
hersenen om hun eigen as?
„Zig-zag"-dwaaltochten
in het oerwoud.
Enkele voorvallen van den
laatsten tijd, zooals het ver
dwalen van Engelsche jon
gens in het Zwarte Woud,
de omdoling van den Duit-
schen gezant Von Stöhrer in
de Sahara, enz. hebben weer
eens de aandacht gevestigd
op het eigenaardige ver
schijnsel van den cirkelgang
bij verdwalen. Reeds jaren
zoekt de wetenschap naar
een verklaring voor dit ver
schijnsel.
Het is een eigenaardig feit, dat
de mensch, of hij nu te voet is, dan
wel zich in een auto of vliegtuig
bevindt, in mist, in diepe duister
nis, in regen- of sneeuwstorm, op
een groote land- of watervlakte
waar geen herkenningsteekenen
zijn, in meerdere of mindere mate
zijn oriëntatievermogen verliest en
gaat dwalen. Nu doet zich hierbij
het merkwaardige verschijnsel
voor, dat deze dwaalweg meestal
den vorm van een cirkel aanneemt
Vele geleerden hebben reeds ge
tracht.. hel. raadsel, waarom de
mensch als hij verdwaalt een cir
kel beschrijft, op te lossen. Zoo
werd het Natuurwetenschappelijk
Genootschap te Lausanne een stu
die van Dr. Pi ure Baccard voorge
legd, die»zich met het verdwalen
bij mistig of buiig weer in bet
hooggebergte bezighoudt. Daarin
NIET ONDER DE BRUG DOOR MAAR ER OVER
HEEN.
De Amerikaan Bob Eastman gaat met zijn glijboot
met een vaartje van ruim 83 K.M. per uur via een
springplank over de brug heen in plaats van er
onder door. Werkelijk een adembenemend stukje
Blijft nog over de vraag wat de practische waarde
is van deze „sportieve" prestatie.
werd vastgesteld, dat bij dergelijk
weer zelfs de meest ervaren berg
gidsen en Alpinisten, die het ter
rein door en door kenden, den weg
kwijt raakten en in een cirkel'
ronddwaalden. Dr. Baccard verza
melde al dergelijke gevallen, die
hem ter oore kwamen en nam
tenslotte ook zelf nog proeven met
verschillende personen. Uit deze
proeven en uit het bijeengebrachte
materiaal blijkt nu, dat vele perso
nen rechts, anderen daarentegen
en zij zijn verre in de meerder
heid steeds links van den weg
afwijken. Dr. Baccard is van op
vatting, dat deze neiging om links
of rechts te houden, een aangebo
ren eigenschap is in elk mensch,
evenals het linksch of rechtsch
zijn. Invloeden van buitenaf, zoo
als winddruk, rugbelasting, kun
nen volgens Baccard echter even
eens de neiging tot afwijken te
weegbrengen.
Zijn de beenen de schuld?
Andere geleerden daarentegen,
met name de Duitsche professoren
Ludwig uit Frankfort aan de Oder
en Professor Fick uit Berlijn, mee-
nen de oorzaak van de mensche-
lijken neiging tot afwijken te moe
ien zoeken in de ongelijkheid der
ledematen, die bijna algemeen is.
Zij herinneren eraan, dat de ana
toom Hasse bijvoorbeeld door me
tingen bij recruten heeft vastge
steld, dat bijna steeds de rechter
arm 1 tot 3 c.M. langer is dan de
linker, terwijl de lengte der bee
nen verschillen van 1 tot 2 c.M.
vertoont. Deze ongelijkheid in
lengte der ledematen, die gepaard
gaat met een overeenkomstige on
gelijkheid in spierkracht, veroor
zaakt volgens Prof. Fick het loopen
in een cirkel.
Het oerwoud leert anders.
Ongetwijfeld kan het meerendeel
der gevallen van cirkelgang op
grond van deze feiten verklaard
worden, doch niet alle, Ik heb
meer dan tien jaar in de Zuid-
Amerikaanscbe oerwouden door
gebracht en daar een aantal ge
vallen van cirkel loop waargeno
men, die hier niet onder vallen.
Zeker, de gelijkmatigheid en het
schemerduister van het oerwoud
verwarren den zwerver door het
woud evenzeer als mist in het open
veld. Zijn gezichtskring is zeer be
perkt en het is daarom moeilijk
voor hem, een bepaalde richting
t.e houden. Menigeen die den weg
verliest, keert nooit weer; bij an
deren, die gezocht werden, of er
tenslotte zelf nog uit konden ko
men, kon worden vastgesteld, dat
ze in een cirkel waren rondge
doold. Doch er zijn eveneens ge
vallen bekend, dat verdwaalden
in zig-zag-lijn of zelfs in min of
meer rechte lijn liet woud binnen
drongen. Als men de geredden on
dervroeg, bleek, dat sommigen het
hoofd verloren hadden en blinde
lings naar hun verloren voetspoor
hadden gezocht; anderen weer
zochten wel is waar ook liet pad,
dat zij waren kwijtgeraakt, doch
bedaarder en niet zoo zinneloos
als eerstgenoemden. Beiden ech
ter en dat is het eigenaardige
bleken meestal in een kring te
zijn geloopen.
Hier zou men dus geneigd zijn,
Prof. Fick's verklaring van de on
gelijke beenlengte toe te passen.
Voor kenners van het oerwoud
rijzen hier echter onmiddellijk be
zwaren tegen. Immers, de dicht op-
eenstaande stammen, het door lia
nen verstrikte struikgewas, maken
het al heel onwaarschijnlijk, dat
iemand die verdwaalt alleen dooi;
de ongelijke lengte van zijn beenen
gedwongen zou worden, in een
kring rond te loopen. Dit kan al
leen gebeuren, wanneer men vrijuit
marcheert, hetgeen in het oerwoud
nooit het geval is, 'belemmerd als
anen daar wordt door telkens nieu
we obstakels, die overwonnen of
uit den weg gegaan moeten wor
den. Men kan dan ook eerder zeg
gen, dat het oerwoud den pas van
den wandelaar bepaalt dan deze
zelf.
De hersenen ten deele
uitgeschakeld.
Hoe moet. men het ronddolen in
een cirkel dan wel verklaren? Op
deze vraag kan ik slechts met
een vermoeden antwoorden: de ge
lijkvormigheid en het schemer
duister van het oerwoud, de mist,
enz. schakelen in het brein varr
den mensch het op zintuiglijke
waarneming berustende oriëntatie
vermogen uit. De verdwaalde loopt
in een richting, die hij niet waar
nemen of vaststellen kan, en dus
ook niet kan corrigeeren. Dik
wijls zijn het kringen, menigmaal
echter ook zigzaglijnen of zelfs
min of meer rechte lijnen, die hi}
beschrijft. Men zal daarom weli
licht de uitschakeling van het ori-
entatievermogen als een soort ver-i
lamming van een deel der herse
nen moeten beschouwen, waarbij*
de kringvormige of de zigzag-be
weging meer door de omgeving
dan door den mensch zelf wordt
veroorzaakt.
Ook de natuurvolken kennen
het verschijnsel.
Dat zelfs met de natuur eoq
nauw verbonden menschen als de
vrije Indianen van het oerwoudge-
bied van de Amazonerivier be
vreesd zijn voor het falen van huni
oriëntatievermogen, bewijst een
voorzorgsmaatregel dien zij nemen
als zij. een onbekend deel. van..een
oerwoud betreden. Zij knakken
dan op hun weg nu en dan een
takje om en wel zóó, dat het de
richting waarin zij gaan, aan
geeft. Dit teelcen, dat een nieuwe
ling in het oerwoud ternauwer
nood opmerkt., maken de Indianen
niet dicht achter elkaar, doch met
groote tusschenruimte,echter steeds
zoo, dat een geoefend oog van het
eene naar het volgende teeken kan
zien. En toch komt het nog voor,
dat zelfs Indianen verdwalen, doch
dit is dan meestal het geval, als
zij bij de jacht het wild besluipen
en geen gelegenheid hebben gehad,
de omgeving voldoende in zich op
te nemen.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Is het U bekend:
dat de beste kurk uit Algierg
komt?
dat er 2.500.000 acres kurkwouden
in die landstreek zijn?
d a t witte mieren de meest pro*
ductieve insecten zijn?
dat zij soms gedurendé één maand
SO.OOO eitjes per,dag leggen?
dat de strengste vorst in. Enge?
land plaats vond in den winter
van 186a—'64?
dat toen groote eikeboomen door
de koude gespleten zijn en het ijs
op de Theems 2<y2 c.M. dik lag?
133. Het gaf niets, want Pol trok de dekens weer
weg en met een sprongetje was hij boven op bed.
„Weet jij wel, ging het stemmetje voort, wat een
werk er voor noodig is om een broek, die jij zoo
een; twee, drie verslonst, te maken?" Boeee huilde
de jongen, ik zal voortaan netter op mijn kleeren
zijn. „Weet je wat, Stan, zei Pol, we nemen hem
eens mee, dan kan hij zien lioe alles gemaakt
wordt. Hij raakte den jongen met zijn slokje aan en
doze werd zoo klein als de kabouters.
134. „Nu moeten wij hem ook onzichtbaar maken,
want anders zien de menschen hem. We zullen
hem eerst eens laten zien met wie hij te doen heeft,
en daarop veranderden beiden zich in hun ware
gedaanten. Tot zijn groote verbazing zag het jon
getje eensklaps twee kabouters op zijn bed zitten.
135. Thans tooverden de twee kabouters een klein
stoeltje en zeiden tegen den jongen dat hij hierin
moest gaan zitten. De jongen bekeek het poppen-
meubeltje ongeloovig. Moest hij hier in zitten. Doch
toen hij in den spiegel keek, ontwaardde hij dat hij
net zoo klein was geworden als de kabouters,