Natuurleven in de Wieringermeer Industrialisatie l»iji Woensdag 17 Juni 1936. SCHAGER COURANT. Derde Blad. No. 9999 met de III. Het is gelukt! Door de zeer gewaardeerde mede werking van de Landbouw-Cultuurmaatschappij kreeg ik de beschikking over een oud dekkleed, eèn paar stokken en planken en een handvol spij kers, en op een vroegen ochtend gingen we met de boerenwagen naar het uitverkoren plaatsje. De tent werd opgezet, een pak stroo maakte de bodem wat zachter, enkele bestaande gaten werden een beetje vergroot om goede kijkgaten te vormen en alles was gereed om de vogels te bespieden. En óf ik daar gebruik van gemaatk heb! 's Morgens, bij het krieken van den dag en 's middags na een uur of vijf; ieder vrij oogenblikje werd benut. Het duurde echter geruimen tijd voor de rust was weergekeerd, nadat ik het tentje had betrokken. Maar er is gelukkig een middel om de dieren te verschalken. Het schijnt namelijk, dat ze niet erg goed kunnen tellen. Als er gevaar dreigt zien ze dat gevaar als één geheel en schenken er geen aandacht aan, uit hoeveel personen dat gevaar bestaat. En als ze dan weer gevaar zien verdwijnen, denken ze dat alles weer in het reine is. Dus ik scharrel een paar jongens op, die me wel een pleiziertje willen doen, en we gaan met zijn drieën in de tent. Alle vogel- oogen blijven gericht op dat vreemdsoortig ding, dat daar midden in hun domein is neergeplant. De jon gens gaan weer spoedig weg, en, opgelucht door het Verdwijnen van het gevaar zijn binnen tien minuten alle vogels teruig. Ze kunnen immers ook niet we ten, dat er in de tent iemand achtergebleven is! Ik maak er echter geen gewetensbezwaar van, dat ik ze zoo voor den gek houd. Ze hebben mij al zoo dik wijls voor de mal gehouden, dat ze nu wel eens met dezelfde munt terugbetaald mogen worden. Iedereen, die wel eens naar eieren heeft gezocht, weet hoeveel moeite een vogel kan doen om je van zijn nest af te lokken. Ze houden zich lam, slepen, met een vleugel over den grond, zich moeizaam Voort; zorgen echter, dat je er nooit in slaagt ze t'e vangen, en zoodra je naar hun zin ver genoeg bent, vliegen ze op en gaan met een groote boog naar hun nest terug. Intusschen zijn de Klutenmannen erin geslaagd 'de wijfjes te bewegen eieren te leggen, en er ligt zoowaar al een volledig legsel van 4 mooie lang werpige Kluteneieren op een zeer moeilijk te berei ken plekje. Ze lijken wel iets op Kievitseieren; ze zijn echter grooter en minder tolvormig. Het is on doenlijk "een preciese kleurbeschrijving te geven. Ze verschillen som£ zoo veel, dat het haast niet te gelooven is, dat dezelfde soort zoo verschillende eieren legt. De meeste Kluteneieren zijn bruin- of Naar het Engelsch door A. E. W. Mason 20. Inderdaad liad Hanaud hem iets van dien aard beloofd. En thans bleek, dat hij meer voel de voor omzichtigheid en nuchterheid en schijn baar meer belang stelde in die anonieme brie- venschrijverij, dan in het in baar goeden naam herstellen van Betty Harlowe. Jim vond dat hij bedrogen was geworden. „Maar ik 'wil dezen man ontmoetend zeide hij. „Dat moet niet vergeten worden". -„En dat zal niet gebeuren" verzekerde Hanaud hem* Hij trok hem mede naar de deur in den binnenwand dicht bij het uitkijkvenster en open de deze. „Kijk! Als u zoo goed wilt zijn hier binnen te wachten", en toende teleurstelling zich die per op het gelaat van Jim afteekende, liet hij volgen: „O, ik vraag u niet, de deür te sluiten Neen. Zet hier een stoel neer zóó. En houd de deur op een kier zóó. Dan zult u zonder gezien te worden zien. Zijl ge thans tevreden? Niet heel erg. Gij zoudt liever als acteur den geheelen tijd op het tooneel zijn. Ja dat zouden wij allen gaarne wijlen. Doch in ieder geval, groengrijs met zwarte, bruine en vaalpaarsche vlekken. Ik beb bet geluk, dat vlak bij de tent een kamp plaats is voor Kemphanen. Het is een bedrijvig af- en aanvliegen van mannetjes, die naar dit tournooi- veld komen, om allerlei veten uit te vechten. Twee staan er tegenover elkaar. De snavels zijn- naar beneden gericht, de oogen op den tegenstander gericht, bet heele lichaam trilt van ingehouden vechtlust.De wonderlijk gekleurde kragen en oor- pluimen, van het diepste zwart tot het hlankste wit staan wijd uit als schilden, diie de steken van de tegenpartij moeten opvangen. Plotseling schijnt het sein voor den aanval gegeven te zijn, voor menschen- ooren of oogen echter niet waarneembaar, en daar stormen ze op elkaar af. Het zijn schijngevechten, en ik kan niet zien, dat ze elkaar raken. Ze flad deren maar zoo'n beetje om en over elkaar heen en in de rustpoozen boren ze terloops hun rechte snavels in den modder om nog even een slakje te verschalken. Maar onmiddellijk staan ze weer in de gevechtshouding en het lieve leven begint op nieuw. We moeten die gevechten beschouwen als een uiting van levenslust, van opgewondenheid. Een zangvogel zingt zijn levensvreugde in schoone of minder welluidende klanken; de Kemphaan heeft als veiligheidsklep voor zijn opgekropte levensdrang zijn schermpartijen. Het is dus niet alleen een po ging om een vrouwtje te behagen door groot ver toon van moed en kracht. Heel vaak is hij do kamp plaats geen enkel vrouwtje te zien. Het is me niet gelukt zoo'n paar vechtende mannetjes te fotogra feeren. Maar er is nog meer te zien. Een paar Waterhoen tjes hebben ook al bet hoofd vol huwelijksplannen. Heelemaal plat op het water, hals en kop horizon taal uitgestrekt, zwemmen ze luid roepend om el kaar heen. Als een paar onderzeeërs stuiven ze eensklaps t op elkaar af, en staan een oogenblik- recht tegen elkaar op, zoodat het lijkt, alsof ze op hun staart staan. Heftig vleugelgeklep probeert het wankele evenwicht zoo lang mogelijk te bewa ren. Dan weer hetzelfde spelletje. Totdat het man netje erin slaagt het wijfje naar den kant te duwen, waar hij, tusschen gras en kreupelhout onzichtbaar geworden, zijn vrouwtje achterna zit. Daar zeilt over de plas een groote blanke vogel. Door den langzamen vleugelslag en het lange voor- en achterstuk is er onmiddellijk een groot verschil te zien, met andere wiöte vogels, als de meeuwen. En als we van onderen tegen zijn lichaam aankij ken, zien we een heel eigenaardige verbreeding aan het eind van den snavel. Het lijkt wel wat öp zoo'n rechten houten pollepel. Het is de Lepelaar, die de Meer met een bezoek kiomt vereeren, Zorgvuldig spiedend, kop links, kop rechts, zijn lange hals in een bijna onmogelijke knik vliegt hij drie keer over de plas, en als niets hem verontrust, strijkt hij vlak bij de tent neer. Zijn kuif wappert in den wind en duidelijk is op zijn borst een oranje-gele vlek te zien. Statig stappend, zijn pollepel half onder water, schuimt hij het strandje af. Ongetwijfeld is hij af komstig van het Zwanewater of Texel, en heeft met behulp van zijn vleugels, die geringe afstand in een minimum van tijd afgelegd, en gaat hier een tijdje visschen naar schelp-, schaal- en weekdiertjes. Het schijnt, dat de Lepelaars bij het zoeken naar voed sel heel vaak vrij groote afstanden afleggen. In de Meer behooren ze tenminste tot de gewone bezoe kers. In het Noorden van den Polder was een tocht, waar zich heel geregeld een paartje ophield. Ik weet niet, hoe er geruchten in de wereld komen, maar wèl weet i'k, dat op een goeden dag het praatje ging, dat er in den Polder Lepelaars zouden broeden! En het bleef niet bij het praatje. De kranten vermeld den het heugelijke nieuws ook al. wisten zelfs te vertellen, dat het gelukt was de gelukkige familie te zult u niet in uw rol blijven steken", en met een vriendelijken grijnslach keerde bij naar de schrijftafel terug. Een schuifende tred, waarvan bet gesleep op nonchalante wijze met dat van den volgenden stap ineenvloeide, werd van uit den voortuin vernomen. „Het was tijd, dat wijl onze kleine schikkingen maakten", zeide Hanaud halfluid. „Want zie daar onze held uit de steppen". Jim stak zijn hoofd door den kier van de deur. „Mijnheer Hanaud fluisterde bij opgewonden „Mijnbeer Hanaud! Het is niet verstandig, die vensters aan de voortuinzijde open te laten. Want indien wij een voetstap reeds zoo duide lijk kunnen kooren in deze kamer, kan alles wat in deze kamer gesproken wordt, gemakke lijk in den voortuin worden afgeluisterd". „Hoe volmaakt juist is dat!" antwoordde Ha naud op denzelfden toon en bij gaf zicb met de vuist een slag tegen het voorhoofd wegens zijn domheid. „Doch wat moeten wij doen? Het is zoo warm. Deze kamer zal zoo heet worden als een oven. De dames en Waberski zullen flauw vallen. Bovendien, ik heb een politiebeambte in burgerkleeding aan de voorzijde geposteerd, om te zien, dat zich niemand in den tuin ophoudt I'k geloof, dat ik het er op zal wagen"* Jim trok zijn hoofd terug. „Die man wil van niemand goeden raad aan nemen", zeide hij verontwaardigd tot zich zei ven. Een paar seconden liater, trad Gaston bin nen. „Monsieur Boris" diende hij aan. „Het is goed", zeide Hanaud. „En wil je aan de dames zeggen, dat wij gereed zijn?" Boris Waherski een lajnge> man met ronde Het biezennest van het Waterhoentje, met de roodbruin-gestippelde eieren. fotografeeren! Ik was danig in mijn wiek gescho ten. Stel je voor: ik had op me genomen, de broed- vogellijst van de Wieringermeer op te maken, en ik had nog nooit iets ontdekt van broedende Lepelaars. Moeten wij onze zuivel- industrie opofferen? door Dr. H. MOLHUYSEN. Het Tweede Kamerlid Dr. L. G. Kortenhorst heeft bij de behandeling van de begrooting van het Land bouwcrisisfonds een pleidooi gevoerd voor de in dustrialisatie van Nederland. Hij wees er op dat zoo wel de voorzitter van den Raad van Minister als de minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart herhaaldblijk hebben betoogd,' dat industrialisatie voor -Nederland noodzakelijk is. Echter heeft Dr. K. weinig vertrouwen in het succes van de zgn. ethi sche plannen voor industrie-financiering door de oprichting van economisch-technologische instituten, althans niet op korten termijn. Naar zijn oordeel zal spoedige industrialisatie alleen zijn te verkrijgen door het afsluiten van handelsovereenkomsten, om dat deze een bij uitstek geschikt middel vormen om het economische leven te beïnvloeden, gelijk dr. Hirsehfeld heeft geschreven. Als voorbeeld van een handelsovereenkomst, welke de mogelijkheid opent tot industrialisatie, noemde dr. Kortenhorst die, welke met Duitschland is afge sloten. In verband hiermede liet hij zich als voïgt uit: „Alleen wil ik er op wijzen, dat het uitblij ven van de aanpassing ten opzichte van de hoeveelheid melk tengevolge heeft, dat daar door de industrialisatieplannen van de Re geering van de baan zijn. Wanneer wij onze noodlijdende industrie niet kunnen helpen, omdat wij onzen veestapel en onze melkpro ductie op het tegenwoordige peil wenschen te houden, is het maar beter van industria lisatie en van structuur-aanpassing niet te spreken. Alles blijft bij het oude." schouders, gebogen knieën en lompe voeten, in het zwart gekleed en een zachten vilten hoed in de hand houdende, schuifelde vlug het ver trek binnen en bleef hij, bij het zien van Ha naud stokstijf staan. Hanaud maakte een hui- ging, die door Waherski werd beantwoord, waarop de beide mannen elkander aanstaarden Hanaud een al glimlachjes en vriendelijk heid. Waberski meer een bespottelijk figuur, die zich onhandig beweegt. Hij stond met de oogen naar den detectieve te knippen en trok met zijn lange, door tabak bevlekte vingers aan zijn knevel. „Wilt u niet gaan zitten?" vroeg Hanaud beleefd.„Ik denk niet, dat de dat dames ons lang zullen laten wachten". Hij wees naar een stoel tegenover de schrijf tafel, doch aan zijn linkerzijde en tegenover de deur. „Ik begrijp het niet", zeide Waherski onzeker „Ik ontving een boodschap. Ik meende, dat de rechter van instructie om mij gezonden had. „Ik ben zijn vertegenwoordiger", zeide Ha naud. „Ik hen.en hij hield op. „Zeide u iets? Waherski zag hem verbaasd aan. „ik zeide niets". „Neem mij dan niet kwalijk. Ik ben Ha naud" Hij stiet den naam snel uit, doch dit werd niet beantwoord met een beweging van schrik, noch met eenig teeken van herinnering. „Hanaud?" Waherski schudde het hoofd. „Dat behoorde ongetwijfeld voldoende te zijn om in te lichten", zeide hij met een glimlach.doch ik kan er beter eerlijk voor uitkomen dat doet het niet. „Hanaud van den Veiligheidsdienst te Parijs Langzaam verscheen er op het gelaat van Van twee kanten kreeg ik krantenuitknipsels, met het verzoek om opheldering en een bewijs voor het vermelde. De plaats was vrij nauwkeurig opge^ven, en ik heb die tocht aan' een duchtig onderzoek on derworpen. Ik vond een heeleboel: zingende Karre- kieten, Rietgorzen; nest van Waterhoentjes en zelfs van Oeverzwaluwen, die een vijftal nestgangen in een wal van een ingestorte kavelsloot hadden gegraven. Maar -. géén Lepelaars! Wat' bleek later? Er was een groot nest gevonden; een lange „op rit", heel veel biezen en tien eieren, die op een grijzen ondergrond donkergestippeld waren. Gekop peld aan de Lepelaargeruchten moest dit het nest zijn. Een foto werd gemaakt, twee eieren uit het nest genomen, waarvan één aan de Directie werd aan geboden; het was immers iets zeldzaams: een Le pelaar-ei uit de Meer! Jammer genoeg was het een beetje anders. Er was heelemaal geen oplossing voor het raadsel: „Hoe komen er in een Lepelaarsnest Meerkoeten eieren?" Je kunt op een Meerkoet dan toch heele maal niet meer vertrouwen, en op een Lepelaar blijkbaar ook niet. Het zou toch ook een "beetje al te mooi zijn. Daar, waar de Lepelaars broeden worden ze met de mGeste zorg opgepast. Ze worden bewaakt en vertroeteld, op dat ze toch maar niet verjaagd worden. Al het ru moer wordt gebannen uit de broedplaatsen en in de Meer, waar de 15, 20, 35 en weet ik hoeveel P.K. Caterpillars-trekkers den ganschen dag over de velden daveren, daar zouden opeens Lepelaars broeden. Ook dit jaar loopen er weer geruchten. En tóch zijn we weer gaan kijken. Maar stel U ge rust: er broeden géén Lepelaars in den Polder! NATUURLIEFHEBBER. Op deze Hanse Kogge zal het Olympische vuur in Kiel branden. - Het Olympische vuur dat koeriers van Griekenland naar Berlijn brengen, zal ook in Kiel niet vergeten wor den en gedurende de groote zeilwedstrijden in de korf van de middelste mast van dit historische Hanse Koggeschip ontstoken worden. Hier wordt dus de tegenstelling landbouw in dustrie wel zeer scherp gesteld. Teneinde de verdere industrialisatie van Nederland te bevorderen, zou het landbouwproductie apparaat moeten worden in gekrompen. De spreker ging zelfs nog verder. Onze toenemen de boterexport naar Engeland maakt, dat men in Engeland eischen zal gaan stellen ten aanzien van een grootere afname van Engelsche industriegoede- Waberski een trek van verbazing. „O!" zeide hij, en nog eens „01" met een meer warigen blik naar de deur, als zon hij daardoor te ontsnappen. Hanaud wees wederom naar den stoel, en Waberski mompelde: „Ja ja zeker" schuifelde er snel heen en ging zitten. Jim Frobisher, die het tooneel van zijn schuil plaats af had gadegeslagen, was van één ding zeker. Boris Waverski was niet de schrijver van den anoniemen brief aan Betty, noch had hij aan Hanaud eenig vermoeden gegeven omtrent dien schrijver. Wel had hij verdacht kunnen worden, onbekendheid met dien naam van Ha naud te hebben voorgewende tot aan het oogen- blik, waarop Hanaud mededeelde wie Hanaud was. Dodh langer niet. Daarna was zijn ver rassing te ongeveinsd. „U zult natuurlijk begrijpen dat een beschul diging van dien aard als door u tegen made- moiselle Harlowe is ingebracht, het strengste onderzoek vereischt", vervolgde Hanaud zon der een zweem van ironie, „en de rechter, die het geval in handen heeft, vereerde ons te Parijs met een verzoek om bijstand „Ja, het is een zeer moeilijk geval",- gaf Boris Waberski ten antwoord, zich wringende als ware hij een martelaar, die op een gloeiend rooster gelegd is. Doch die moeilijkheid bestond alleen aan de zijde van Waberski, zooals Jün, die den hoogst zenuwachtigen man thans in het volle gelaat kon zien, nu in staat was, uit te maken. Wa herski had zich naar de Prefectuur gehaast,- toen van Frobisher Haslitt geen antwoord op de dreigbrief werd ontvangen, en zijn aanklacht in een stemming van teleurstelling en weer wraak ingediend, zonder twijfel met eenige ver wachting, dat een som gelds hem zou worden

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 9