Landon, de tegencandidaat
van Roosevelt
et huis
l»iji
De Brabantsche Brief
van
Zaterdag 20 Juni 1936.
SCHAGER COURANT.
Vijfde Blad. No. 10001
met de
Hevige hoofdpijnen
VERKIEZINGSSTRIJD MET ON
GEKENDE HEFTIGHEID.
HEEFT DE REPUBLIKEIN EEN
KANS?
(Van onzen V.P.B.-correspondent.)
WASHINGTON, Juni 1936.
De Amerikaansche verkiezingsstrijd is geopend
met een hartstocht en een heftigheid, die zonder
voorbeeld zijn. Dit bewijst, dat ondanks alle teelce-
nen van oen nieuwe prospcrity de economische ver
houdingen nog onopgehelderd zijn en dat de toekom
stige ontwikkeling nog geheel in het duister verbor
gen ligt. Het tijdperk van Roosevelt is niet slechts
een van de meest interessante episoden van de ge
schiedenis der Vereenigde Staten, het is ook een
van de meest „revolutionnaire": Roosevelt heeft,
hoewel zijn NIRA-programma mislukte en hoewel
hij niet een derde deel van zijn beloften hield, de
openbare meening van het land opgezweept en ze
kere hervormingen tot stand gebracht, die zeker niet
zonder tegenstand van breede massa's weer onge
daan zullen kunnen worden gemaakt. Zal Landon,
de gouverneur van Kansas, die met een geweldige
meerderheid door de republikeinen tot tegencandi
daat van Roosevelt is gekozen, in November presi
dent van de Vereenigde Staten zijn en daarmede een
einde aan het bewind van Roosevelt maken?
De man uit hqt duister.
Amerikaansche presidentsverkiezingen brengen bij
na steeds verrassingen. Zoo is ook de verkiezing van
Landon tot candidaat een feit, waarop het groote
publiek niet voorbereid was. Landon is om zoo te
zeggen de man uit het duister. Niemand wist tot
nog toe, dat Landon, in Kansas algemeen geacht als
een flink energiek bestuursambtenaar, in de republi-
keinsche club een rol van zoo groote bcteekenis
speelde, dat men hem voor de allerzwaarste, taak
zou uitkiezen. De republikeinen willen namelijk, het
mag kosten wat het wil, de nederlaag van 1932 weer
goedmaken en de democraten, vooral den door hen
zoo gehaten Roosevelt, vernietigend slaan. De repu
blikeinen hadden andere candidaten, wier populari
teit veel grooter scheen. Weliswaar kwam Hoover
niet meer in aanmerking, maar daar was b.v. sena
tor Borah, de jeugdige strijder met het grijze haar,
die door vriend en vijand geacht wordt. Daar wa
ren Knox en Vandenberg, politici, wier namen reeds
jaren lang een goeden klank hebben. Zij allen
moesten de vlag strijken voor Lairdon, wiens naam
in de Vereenigde Staten thans van mond tot mond
gaat. De propaganda-machine is aan het draaien
gebracht, de republikeinsche pers, aan de spits het
Hearst-concern, roert de trom en in zijn eerste in
terview heeft Landon reeds verklaard: „Ik ben van
plan, een verkiezingsveldslag te leveren, die de
meest agressieve zal zijn, ooit. in de geschiedenis van
de republikeinsche partij opgeteekend."
Amerikaansch conservatisme.
De huidige verkiezingsstrijd gaat niet slechts om
!de persoon van Roosevelt, het gaat om zijn politiek.
Tot nog toe bestonden tusschen de beide groote par
tijen der Vereenigde Staten geen groote verschillen.
Het waren hoogstens nuances in politieke en econo
mische vraagstukken, b.v. belastingen, schuldenrege
lingen, invoerrechten, enz. die de beide groote
partijen van elkaar scheidden. Maar ditmaal is het
anders: Roosevelt's saneeringspolitiek, met behulp
waarvan het hem gelukte de vooruitstrevende Ameri
kanen uit alle bevolkingslagen achter zich te krij
gen, heeft hem de vijandschap van alle conservatieve
gebracht. Het woord „conservatief" moet intusschen
niet in Europeesclien zin uitgelegd worden. Het con
servatisme van de republikeinen en tegenstanders
van Roosevelt bestaan hierin, te verklaren, dat de
hervormingen van Roosevelt ook zonder bijzondere
wetten en maatregelen in strijd met de grondwet ten
uitvoer hadden kunnen worden gebracht. Men zal
zich herinneren, dat het Federale Gerechtshof bijna
het gehcele New Deal-programma op grond van ou
de grondwetsartikelen buiten kracht heeft gesteld,
met de verklaring, dat de wetten van Roosevelt in
FEUILLETON
Naar het Engelsch
door
A. E. W. Mason
22.
Hij sprak den naam uit als een triomfkreet en
liet zich in zijn stoel achterover vallen, met
tusschenruimten van een seconde, telkens met
het hoofd knikkende. Er werd geen geluid in
de kamer vernomen, tot de stem van Hanaud
de stilte verbrak".
„Ik begrijp het niet", merkte hij op. „Wie is
die Jean Gladel, en waarom mag een jonge
dame niet in zijn winkel komen"?
,Neem mij niet kwalijk", hervatte Waberski,
s,U is niet uit Dijon. Neen! Want anders zoudt
u mij dat niet gevraagd hebben. De naam Jean
Cladel is niet beter dan de straat waarin hij
woont, zeer naar behooren. Vraag iederen bewo
ner van Dijon naar Jean Cladel, en zult zien,
hoe hij zwijgt en de schouders ophaalt als ware
het een wijs besluit, op dit onderwerp niet ver
der in te gaan. Nog beter, mijnheer Hanaud, doe
eens navraag bij de Prefectuur. Jean Cladel!
Hij heeft twee vonnissen achter den rug voor den
verkoop van verboden verdoovende middelen".
Eindelijk werd Hanaud uit zijn bedaardheid
wakker geschud.
LANDON.
strijd met de constitutie waren. Dit is zeer zeker
waar, maar de Amerikaansche grondwet is oud en
de wetgevers konden moeilijk rekening houden met
de economische crisis, die in het jaar 1929 in de ge-
heele wereld uitbrak.
Landon geldt als bijzonder conservatief, hoewel
zeer curieus zijn op het congres te Cleveland ver
kondigde programma een zeer zonderling mengsel
uit conservatieve en evolutionaire elementen is. Hij
verlangt weliswaar de afschaffing van de collectieve
arbeidsovereenkomsten, doch is anderzijds voor een
uitbreiding van het coalitierccht van de arbeiders.
Natuurlijk zal elke poging, de autoriteit van het
Federale Gerechtshof ook maar in het geringste aan
te tasten, voortaan in de kiem worden gesmoord,
maar Landon belooft ook, dat hij nieuwe verscherpte
wetten tegen de monopolies vanparticuliere onder
nemingen zal uitvaardigen.
Men ziet dus, dat het economische programma van
Landon een iet of wat bont mengsel vormt. Klaar
blijkelijk wil hij ook de arbeiders en boeren voor
zich winnen.
Op het gebied der buitenlandsclie politiek brengt
Landon's programma niets nieuws: geen inmenging
in Europeesche aangelegenheden, geen lidmaatschap
van den Volkenbond, neutraliteit in de sanctie-poli
tiek, maar internationale regeling van schulden.
Zal Landon met dit programma overwinnen? Het
is nauwelijks aan te nemen, hoewel verrassende
overwinningen in de Amerikaansche geschiedenis
niet zeldzaam zijn. Voor Landon pleit, dat hij een
nog onbekende naam heeft en van zoo iets houden
de Amerikanen: teger hem pleit, dat zijn program
ma weinig doelbewust is. In ieder geval zal Roose
velt er in den verkiezingsstrijd gemakkelijk op kun
nen wijzen, dat zijn tegenstander reactionair is.
(Auteursrecht V.P.B.^ (Nadruk verboden.)
Voor altijd verdwenen
Een merkwaardig geval van beterschap door ge
bruik van Kruschen Salts werd ons beschreven door
H.- E. te-S.
,Elken morgen opnieuw stond ik op met ondra
gelijke hoofdpijnen. Ik was altijd moe en het leven
scheen nauwelijks de moeite waard. Maar ik had
zooveel over Kruschen Salts gelezen, dat ik besloot
het ook eens te probeeren. Toen ik het ongeveer een
maand lang genomen had, merkte mijn vriendin
plotseling op: „Je ziet er veel beter uit, voel je je
nèt zoo goed?" Toen ik ja zei, en dat het door Kru
schen Salts kwam, schoot zij in den lach, en zei:
„Och, waarschijnlijk zou je je zonder dat goedje
wèl zoo goed voelen". Maar ik hield vol en na on
geveer drie maanden zei ze: „Werkelijk, ik heb nog
nooit iemand zóó zien veranderen. Je bent een heel
andere vrouw, en als dat door Kruschen Salts komt,
ga ik het ook probeeren."
Kruschen Salts bestaat uit 6 zouten, die de wer
king van ingewanden en nieren bevorderen, en zoo
doende voor meer afdoende verwijdering van afval
stoffen zorg dragen. Hierdoor wordt de oorzaak weg
genomen van klachten als hoofdpijn, gevoel van ver
moeidheid e.d. Probeer eens een tijdlang de dage-
Iijksche dosis Kruschen Salts en U zult "zich in alle
opzichten prettiger voelen: geen hoofdpijnen meer,
maar nieuwe levenslust en een onverstoorbare opge
wektheid.
Kruschen Salts is uitsluitend verkrijgbaar bij alle
apothekers en erkende drogisten a f 0.70 en f 1.60 per
flacon, omzetbelasting inbegrepen. Let op, dat op het
etiket op de flesch, zoowel als op de buitenverpakking
de naam Rowntree Handels Maatschappij, Amster
dam voorkomt.
Meneer,
UI venhout, 16 Juni 1936.
„Wat zegt u daar?" vroeg hij met scherpe
stem.
„Ja, twee vonnissen monsieur. Iedere keer
heeft hij op het laatste oogenblik d endans we
ten te ontspringen, dat is waar. Hij heeft mach
tige vrienden, en met de getuigen is gelAioeid.
Doch bekend is hij! Jean Cladel! Jawel, Jean
Cladel!"
„Jean Cladel, Kruidkundige in de Kue Gam-
betta". herhaalde Hanaud langzaam. „Doch"
en hij nam een gemakkelijke rhouding aan
„u ziet mijn bezwaar ook wel in, mijnheer Wa
berski? Tien uur in den morgen is een gewoon
uur. Het is een uur, dat niemand waarschijn
lijk zou kiezen voor zulk een onvoorzichtig be
zoek. zelfs al had men zijn vijf zinnen niet goed
bij elkaar".
„Ja, zoo redeneerde ik ook", weerlegde Wa
berski snel. „Zooals ik u zeide kon ik mijn oogen
niet gelooven. Doch ik overtuigde en o, er
bleef mij geen twijfel over. En ik dacht aan dit.
Misdaden komen aan het licht omdat misdadi
gers, vroeger of later, een domheid begaan. Is
dat niet zoo? Somtijds nemen zij zich te veel in
acht; zij maken hun bewijzen te volmaakt voor
een onvolmaakte wereld. Een andermaal zijn
zij te achteloos of worden zij door de noodza
kelijkheid tot een onvoorzichtigheid gedreven,
Doch hoe dan ook, zij begaan een fout, en het
spel wordt gewonnen door de Justitie'.
Hanaud lachte. „Ha, Ha! u heeft de mis
daad bestudeerd, monsieur!" Hij wende zich tot
Betty, en met bizondere ongerustheid viel het
Jim Frobisher op, dat dit. de eerste maal was,
sedert den aanvang van het onderhoud, waarop
Hanaud rechtstreeks in de richting van Betty
had gekeken.
Ge weet, 'k heb oe dat
al meermalen geschreven
g'ad, ik krijg, veul, heel
veul brieven. Ik lees ze
mee .plazier, mee allen
attentie en soms lees ik ze
wel 'n paar keeren over-
nièuw. Want daar zijn er
bij, waarin veul ernst
schuilt. En dan ja, dan
komt m'nen boeren-aard
naar boven en dan kijk ik
mee spanning naar den
blossem van m'n zaaisel.
Nou en dan komen de
schrijvers, of schrijfsters,
zelf df Dat zijn de lui, die alt ij „bering of kuit wil
len hebben". Waar niks teugen is, amico, want ze
kunnen 't mee plazier allebei krijgen!
Verlejen week kwam er zoo'nen mensch op den
hof, die z'n eigen voorstelde als: vrijdenker.
'Nen mageren mensch mee voorovergebogen schou
wers, sjuust of ie veul teugen den wind in liep. Ik
schatte 'm op tien jaren jonger, die ie er uit zag,
vijenveertig omtrent; „vrij" denken, gaat oe nie in
oew kleeren zitten, docht ik zoo.
'k Mag nie zeggen, dat ie er ongezond uitzag, deu-
zen Fries, inteugendeel. Maar toch stond zijnen kop
erg stroef. En ik zie bij 'nen gezonden mensch nou
eenmaal geren den lach in alle plooikes van 't bak
kes zitten, lijk 't zonneke in 'n blom.
Zoo goed als 'n blom geschapen is om te geuren
en te fleuren, zoo goed is den mensch dat voor 't
geluk! En zoo goed als de blom daarvoor nie mis
sen kan 't spulsche zonneke, zoogoed kan den
mensch daarvoor nie ontberen 't spulsche licht van
den lach, dat glanst in d'oogen en scherrelt over den
kop.
'n Blom in den schaduw tiert nie. ,Nen mensch, die
z'n eigen buiten de zon zet, evenmin.
'Nen tuin, die geen zon vangt,' is dor, want den
eerde is verzuurd.
Volk zonder zon, verlept, want 't zielement
vergalt.
En evenmin als uit verzuurden eerde gezond ge
was kan groeien en bloeien tot nut en geluk van
den mensch, evenmin kan uit 'n vergald zielement
iets ontspruiten tot nut, tot vreugde van z'n eigen
en den evennnaaste.
Maar ik zou afdwalen, 'k Zou m'nen bezoeker ver
geten, mee al m'n gepeins en dat zou nie gastvrij, dat
zou onbeleefd zijn, wat naar onz' opvattingen krek
't zelfde is.
En wij zijn geren beleefd en daarom zeggen we
rap: „stikt 'ns aan", of „wat zult ge gebruiken?"
Maar hij zee, den Tjits, (ik geef 't beestje maar
'nen naam) den Tjits zee dan: „merci, Dré, ik rook
niet."
„Ochèrm, Tjits", vroeg ik: „waarom nie?" en
'k zette m'n kistje Vorstenlanders terug op den
"Schouw en stopte voor m'n eigen toen maar 'n pep-
ke.
„'t Is zoo'n onzin", zee den Tjits: „zoo zoo kin
derachtig om jezelf zoet te houwen met 'n tabaks
speen."
Ik zee maar niks. Pijpte aan en keek door de rook
slierten naar m'n bezoeker z'n blonde harde kuifke,
dat als 'nen schuier, zoo fel van haren stond, dat ge
't „hout" z'n rosse dakpan, er door heen zaagt blin
ken.
„Vind je 't zelf eigenlijk ook niet zoo, Dré?"
vroeg ie toen.
„Och, Tjits,. „kinderachtig"„kinderachtig"
't is zo'n kinderachtig woord. Groote menschen zijn
nie bang van kinderachtig te zijn! Da's maar zoo
lang als ge omtrent „al" zestien jaren telt. Toen...
toen ge zestien waart, toen hebt ge misschien wel
'ns gerookt, Tjits?"
„Ja, ik was nog niet wijzer!"
„Neeë, toen wilde gij 'nen grooten vent schijnen,
Tjits."
„Best mogelijk, ja, maar dat hoef ik dan nou
toch niet meer te doen, Dré!" En hij knipoogde, ami
co, wat beteckcnen moest dat ik nou mee mijnen
mond vol tanden moest zitten. Wat nie zoo eenvoudig
is, als ge de veertigjarige achter den rug hebt en
dus over nog maar anderhalve tand beschikt!
„Neeë, Tjits, nou hoeft ge nie bang meer te zijn,
„maar" voor zestien gehouwen te worden zooals op
oew zestiende, maardaarom hoeft ge ook nie zoo
waterschuw te zijn van kinderachtigheid. Da's zoo...
zoo kinderachtig, ee?"
„En wat zegt u van die geschiedenis, made-
moiselle?"
„Het is een leugen", antwoordde zij bedaard.
„U heeft dus den 7en Mei, des Zaterdags mor
gens te tien uur, geen bezoek aan Jean Cladel
in de Rue Gamhetta gebracht?
„In het geheel niet, mijnheer".
Waberski glimlachte en krulde zijn knevel op.
„Natuurlijk! Natuurlijk! Wij mochten niet ver
wachten, dat mademoiselle dit zou toegeven. Men
vecht voor zijn behoud nietwaar?"
„Doch alles bij elkander genomen", viel Ha
naud in, met voldoende gestrengheid om de
zelfvoldaanheid van Waberski te beteugelen,
„laat ons niet uit het oog verliezen, dat me
vrouw Harlowe den 7en Mei reeds tien dagen
dood was. Waarom zou mademoiselle den winkel
van Jean Cladel dan zijn blijven bezoeken?
Om hem te betalen", zeide Waberski. „0, het
lijdt geen twijfel, of de waren van Jean Cladel
zijn duur, en moeten méér dan. eenmaal worden
betaald, monsieur".
„Met waren bedoelt u vergif", merkte Hanaud
op. „Laat ons duidelijk zijn."
„Zooals u wilt dan".
„Vergif dat werd aangewend om mevrouw
Harlowe te vermoorden".
,Zoo bedoel ik het", verklaarde Waberski, zijn
armen over de borst vouwende.
„Uitstekend", zeide Hanaud. Uit zijn groene
mappa had hij een tweede papier genomen, met
een fijne hand beschreven en voorzien van een
officieel zegel. „Wat heeft u dan verder te zeg
gen, mijnheer, indien ik u mededeel, dat het lijk
van mevrouw Harlowe is opgegraven?" ging
'Hanaud voort, en het gelaat van Waberski ver
loor, wat kleur het had. Hij staarde naar Ha
naud, terwijl zijn kaken zenuwachtig bewogen.
„Ik vind 't niet lekker ook", rooken!"
„Da's wat anders, jonk! Dan mot ge 't nie doen!
Ik vind 't wél lekker en wij zeggen hier: „eiken
boer zijneh meug! Den eene houdt van de moeder
en den andere van de dochter."
Den Tjits meesmuilde. Hij zelf zag 't voor lachen
aan, en ik lachte dus 'ns terug.
„Maar genogt", zee ik: „lust ge dan 'n borreltje,
Tjits? Nog over g'ouwen van de bruiloft man!"
„Ik drink niet, Dré, want daar zijn al zóóveel le
vens vernietigd door 'n biertje of 'n glaasje, nee,
ik ben geheelonthouder, zie je!"
Ik vergat aan m'n pepke te trekken, 'k Zat efkens
tusschen twee vuren. Aan den eenen kant voelde-n-ik
de oogen van Trui in m'nen nek branden en voor
me zat den Tjits op 'n pluimke te wachten.
Toen, eindelijk, toen sprak ik uit het onvergetelij
ke woord: „oow".
„Vin je ook niet, Dré?"
„Ja, Tjits, hoor 'ns: ik zal den leste zijn, die 'nen
geheelontihouwer iets, zelfs maar 'n strooike in
den weg zal leggen, maar zekers, zekers, vroeger
wierd er teveul gedronken. En daar zijn er mee naar
den kelder gegaan. Later, de leste jaren, wierd er te
veul zuur, te veul citroenen' gebruikt en daar liggen
heel wat „magere lijntjes" op 't kerkhof."
„Da's nie hetzelfde Dré. Als vader drinkt, gaat. heel
het huishouden cr aan. Drank maakt zooveel on
schuldige slachtoffers!"
„Veul waar, maar als moeder op 't kerkhof te
rechte komt, vanweuge 't zuur, daarvan wordt 't
huisgezinneke ook nie beter, Tjits!"
Terwijl ik dit leste zee, zag ik den Tjits opklèèren.
'n Heele redevoering ontstond er onder den „witten
schuier" en daar wou ik geren van af! Want die
ken ik ook uit mijnen kop.
Dus riep ik: „Trui, zet n bakske lcofie en snijdt
'n boterhammeke voor den Tjits, mee 'n paar mal-
sche plakken van dieën kouwen verkensrollade!" En
mee 'n stalen gezicht verkondigde-n-ie: ,ik ben
vegetariër, Dré!"
„Tapt 'm dan dan 'nen pint., maar hij schudde
al mee zijnen kop...
„Tapt 'm dan 'nen pint pompwater", riep ik ten
enden raad naar Trui. Want wezenlijk, amdco, deu-
zen stroeven schuier maakte 't me glad onmogelijk
om beleefd, da's gastvrij te zijn.
Elk blommeke da 'k voor 'm plukken wou, trapte-
n-ie sjuust efkens kapot.
„Tjits," zee ik: „ge zijt misschien 'nen solieden,
'nen degelijken, 'nen betrouwbaren tiep, ik ken
oe nog pas 'n half uurke niewaar, maar ge kunt
alles overdrijven, man! Eiken boom is schoon, maar
in eiken boom zit wat dooi hout. Elk gewas is
schoon, maar aan elk gewaske hangt 'n verlept
blommeke of 'n aangevreten blaaike; de zon is on
misbaar, maar den schaduw ook!"
Trui wierd lastig. „Wa mot 't nou zijn?" vroeg
ze: „water, water, water! Ge zijt hier sodepin nie
bij de brandweer!"
„Als ik 't dan zeggen mag," zee den Tjits: ,,'n ap
pel alsjeblieft."
Trui kneep 'r oogen 'n bietje dicht en vroeg wan
trouwend: ,,'nen wa?"
'n Appel, als 't kan."
„Oem, Ja. Kannen genogt", zoo slefte Trui naar 't
opkamerke, waar ze 'n diep bord mee appelen van
daan haalde, dat ze voor den Tjits neerzette.
„Daar houd ik nog wel wat van over," zee-t-ie.
„Die stikte dan maar in oewen zak voor onder-
weuge in 't spoor," zee Trui en meteen pakte ze 'n
mes uit de tafellaai en lee dat anast 't bord. „Nimme
nie kwalijk," excuseerde Trui 'r eigen: „ik mot de
beesten gaan voeieren en as ik oe niemeer zie, dan
goeie reis."
'k Was er 'n bietje verlegen onder en daarom
suste-n-ik: „misschien blijft den Tjits wel mee-eten!"
„Ochneeë", gaf den Tjits ten antwoord: „ik ben
voor jullie maar 'n vervelende kostganger en..."
„Da's waar," viel uit, m'nen mond.
..„en ik heb nog n heele reis te doen."
Trui verdween, door 'n achterdeur links op den
achtergrond en den Tjits begost appeltjes te knab
belen.
„Toch.." zee-t-ie, na 'n oogenblikske: „albe mimi
lijdekker roei vlr vreel overknkn komst tusschen
ns."
„Ochja," antwoordde-n-ik: „mee 't slechte weer is
nie anders te verwachten, Tjits."
Waarop ie slikte en nog 'ns slikte, hij douwde
daarbij mee den achterkant van den messehelft op
tafel (d'appeltjes schenen slecht te glijen en toen
met overtuiging beweerde: „ik zei, toch zeg ik, al
ben ik dan vrijdenker, (och voel ik veel overeen
komst tusschen ons, Dré!"
„Waarom nie?" zee ik beleefd. „As ge daar
dieën notenleer beziet, dan zijn alle blaaikes sjuust
gelijk aan malkaar. Maar as ge dichtbij bekekt dan
ziet ge de verschillen pas. En als ge nou duuzend
doch het was hem onmogelijk, een woord uit te
brengen.
„En voorts", vervolgde Hanaud nog steeds,
„wat zoudt u zeggen indien ik u vertel, dat in
het stoffelijk overschot geen sporen van morfine
werden aangetroffen, grooter dan die, welke aan
één enkele slaap-dosis kunnen worden toege
schreven, en in het geheel geen sporen van
eenig ander vergif?
Onder een volmaakt stilzwijgen nam Waberski
zijn zakdoek uit zijn zak en wischte zich het
voorhoofd af. Hij had het spel verloren. Hij had
gehoopt, zijn voorwaarden te kunnen stellen,-
doch zijn grootspraak was aan het licht getre
den. Hij bezat geen zweem van vertrouwen in
zijn eigen aanklacht. Er bleef hem slechts één
uitweg over, en deze was, zijn beschuldiging in
te trekken, en te erkennen, dat zijn genegenheid
voor zijn schoonzuster hem tot een groote dwa
ling had gedreven. Doch voor iets dergelijks was
Boris Waberski nimmer de man. Hij was be
deeld met die mate van geslepenheid, waarop de
misdadiger van lageren rang altijd schipbreuk
lijdt. Hij was onverstandig genoeg, zich te ver
beelden, dat Hanaud eveneens opsneed.
Hij trok zijn stoel een weinig dichter bij de
tafel. Hij gichelde en ginnegapte tegen Hanaud
zoo vertrouwelijk mogelijk.
„U zegt „indien ik u zeide". merkte hij vrien
delijk op. „Ja, ja, maar zeggen doet u het niet,
mijnheer Hanaud neen, volstrekt niet. In
tegendeel wat u tegen mij zegt, is dit: „Mijn
vriend Waberski, het geldt hier een kiesche
aangelegenheid, die, wanneer zii uitlekt, een ge
weldig schandaal zal veroorzaken, en waarvan
de uitslag twijfelachtig is. Het dient nergens toe,
in den modder te roeren.