Landon, de tegencandidaat van Roosevelt et huis l»iji De Brabantsche Brief van Zaterdag 20 Juni 1936. SCHAGER COURANT. Vijfde Blad. No. 10001 met de Hevige hoofdpijnen VERKIEZINGSSTRIJD MET ON GEKENDE HEFTIGHEID. HEEFT DE REPUBLIKEIN EEN KANS? (Van onzen V.P.B.-correspondent.) WASHINGTON, Juni 1936. De Amerikaansche verkiezingsstrijd is geopend met een hartstocht en een heftigheid, die zonder voorbeeld zijn. Dit bewijst, dat ondanks alle teelce- nen van oen nieuwe prospcrity de economische ver houdingen nog onopgehelderd zijn en dat de toekom stige ontwikkeling nog geheel in het duister verbor gen ligt. Het tijdperk van Roosevelt is niet slechts een van de meest interessante episoden van de ge schiedenis der Vereenigde Staten, het is ook een van de meest „revolutionnaire": Roosevelt heeft, hoewel zijn NIRA-programma mislukte en hoewel hij niet een derde deel van zijn beloften hield, de openbare meening van het land opgezweept en ze kere hervormingen tot stand gebracht, die zeker niet zonder tegenstand van breede massa's weer onge daan zullen kunnen worden gemaakt. Zal Landon, de gouverneur van Kansas, die met een geweldige meerderheid door de republikeinen tot tegencandi daat van Roosevelt is gekozen, in November presi dent van de Vereenigde Staten zijn en daarmede een einde aan het bewind van Roosevelt maken? De man uit hqt duister. Amerikaansche presidentsverkiezingen brengen bij na steeds verrassingen. Zoo is ook de verkiezing van Landon tot candidaat een feit, waarop het groote publiek niet voorbereid was. Landon is om zoo te zeggen de man uit het duister. Niemand wist tot nog toe, dat Landon, in Kansas algemeen geacht als een flink energiek bestuursambtenaar, in de republi- keinsche club een rol van zoo groote bcteekenis speelde, dat men hem voor de allerzwaarste, taak zou uitkiezen. De republikeinen willen namelijk, het mag kosten wat het wil, de nederlaag van 1932 weer goedmaken en de democraten, vooral den door hen zoo gehaten Roosevelt, vernietigend slaan. De repu blikeinen hadden andere candidaten, wier populari teit veel grooter scheen. Weliswaar kwam Hoover niet meer in aanmerking, maar daar was b.v. sena tor Borah, de jeugdige strijder met het grijze haar, die door vriend en vijand geacht wordt. Daar wa ren Knox en Vandenberg, politici, wier namen reeds jaren lang een goeden klank hebben. Zij allen moesten de vlag strijken voor Lairdon, wiens naam in de Vereenigde Staten thans van mond tot mond gaat. De propaganda-machine is aan het draaien gebracht, de republikeinsche pers, aan de spits het Hearst-concern, roert de trom en in zijn eerste in terview heeft Landon reeds verklaard: „Ik ben van plan, een verkiezingsveldslag te leveren, die de meest agressieve zal zijn, ooit. in de geschiedenis van de republikeinsche partij opgeteekend." Amerikaansch conservatisme. De huidige verkiezingsstrijd gaat niet slechts om !de persoon van Roosevelt, het gaat om zijn politiek. Tot nog toe bestonden tusschen de beide groote par tijen der Vereenigde Staten geen groote verschillen. Het waren hoogstens nuances in politieke en econo mische vraagstukken, b.v. belastingen, schuldenrege lingen, invoerrechten, enz. die de beide groote partijen van elkaar scheidden. Maar ditmaal is het anders: Roosevelt's saneeringspolitiek, met behulp waarvan het hem gelukte de vooruitstrevende Ameri kanen uit alle bevolkingslagen achter zich te krij gen, heeft hem de vijandschap van alle conservatieve gebracht. Het woord „conservatief" moet intusschen niet in Europeesclien zin uitgelegd worden. Het con servatisme van de republikeinen en tegenstanders van Roosevelt bestaan hierin, te verklaren, dat de hervormingen van Roosevelt ook zonder bijzondere wetten en maatregelen in strijd met de grondwet ten uitvoer hadden kunnen worden gebracht. Men zal zich herinneren, dat het Federale Gerechtshof bijna het gehcele New Deal-programma op grond van ou de grondwetsartikelen buiten kracht heeft gesteld, met de verklaring, dat de wetten van Roosevelt in FEUILLETON Naar het Engelsch door A. E. W. Mason 22. Hij sprak den naam uit als een triomfkreet en liet zich in zijn stoel achterover vallen, met tusschenruimten van een seconde, telkens met het hoofd knikkende. Er werd geen geluid in de kamer vernomen, tot de stem van Hanaud de stilte verbrak". „Ik begrijp het niet", merkte hij op. „Wie is die Jean Gladel, en waarom mag een jonge dame niet in zijn winkel komen"? ,Neem mij niet kwalijk", hervatte Waberski, s,U is niet uit Dijon. Neen! Want anders zoudt u mij dat niet gevraagd hebben. De naam Jean Cladel is niet beter dan de straat waarin hij woont, zeer naar behooren. Vraag iederen bewo ner van Dijon naar Jean Cladel, en zult zien, hoe hij zwijgt en de schouders ophaalt als ware het een wijs besluit, op dit onderwerp niet ver der in te gaan. Nog beter, mijnheer Hanaud, doe eens navraag bij de Prefectuur. Jean Cladel! Hij heeft twee vonnissen achter den rug voor den verkoop van verboden verdoovende middelen". Eindelijk werd Hanaud uit zijn bedaardheid wakker geschud. LANDON. strijd met de constitutie waren. Dit is zeer zeker waar, maar de Amerikaansche grondwet is oud en de wetgevers konden moeilijk rekening houden met de economische crisis, die in het jaar 1929 in de ge- heele wereld uitbrak. Landon geldt als bijzonder conservatief, hoewel zeer curieus zijn op het congres te Cleveland ver kondigde programma een zeer zonderling mengsel uit conservatieve en evolutionaire elementen is. Hij verlangt weliswaar de afschaffing van de collectieve arbeidsovereenkomsten, doch is anderzijds voor een uitbreiding van het coalitierccht van de arbeiders. Natuurlijk zal elke poging, de autoriteit van het Federale Gerechtshof ook maar in het geringste aan te tasten, voortaan in de kiem worden gesmoord, maar Landon belooft ook, dat hij nieuwe verscherpte wetten tegen de monopolies vanparticuliere onder nemingen zal uitvaardigen. Men ziet dus, dat het economische programma van Landon een iet of wat bont mengsel vormt. Klaar blijkelijk wil hij ook de arbeiders en boeren voor zich winnen. Op het gebied der buitenlandsclie politiek brengt Landon's programma niets nieuws: geen inmenging in Europeesche aangelegenheden, geen lidmaatschap van den Volkenbond, neutraliteit in de sanctie-poli tiek, maar internationale regeling van schulden. Zal Landon met dit programma overwinnen? Het is nauwelijks aan te nemen, hoewel verrassende overwinningen in de Amerikaansche geschiedenis niet zeldzaam zijn. Voor Landon pleit, dat hij een nog onbekende naam heeft en van zoo iets houden de Amerikanen: teger hem pleit, dat zijn program ma weinig doelbewust is. In ieder geval zal Roose velt er in den verkiezingsstrijd gemakkelijk op kun nen wijzen, dat zijn tegenstander reactionair is. (Auteursrecht V.P.B.^ (Nadruk verboden.) Voor altijd verdwenen Een merkwaardig geval van beterschap door ge bruik van Kruschen Salts werd ons beschreven door H.- E. te-S. ,Elken morgen opnieuw stond ik op met ondra gelijke hoofdpijnen. Ik was altijd moe en het leven scheen nauwelijks de moeite waard. Maar ik had zooveel over Kruschen Salts gelezen, dat ik besloot het ook eens te probeeren. Toen ik het ongeveer een maand lang genomen had, merkte mijn vriendin plotseling op: „Je ziet er veel beter uit, voel je je nèt zoo goed?" Toen ik ja zei, en dat het door Kru schen Salts kwam, schoot zij in den lach, en zei: „Och, waarschijnlijk zou je je zonder dat goedje wèl zoo goed voelen". Maar ik hield vol en na on geveer drie maanden zei ze: „Werkelijk, ik heb nog nooit iemand zóó zien veranderen. Je bent een heel andere vrouw, en als dat door Kruschen Salts komt, ga ik het ook probeeren." Kruschen Salts bestaat uit 6 zouten, die de wer king van ingewanden en nieren bevorderen, en zoo doende voor meer afdoende verwijdering van afval stoffen zorg dragen. Hierdoor wordt de oorzaak weg genomen van klachten als hoofdpijn, gevoel van ver moeidheid e.d. Probeer eens een tijdlang de dage- Iijksche dosis Kruschen Salts en U zult "zich in alle opzichten prettiger voelen: geen hoofdpijnen meer, maar nieuwe levenslust en een onverstoorbare opge wektheid. Kruschen Salts is uitsluitend verkrijgbaar bij alle apothekers en erkende drogisten a f 0.70 en f 1.60 per flacon, omzetbelasting inbegrepen. Let op, dat op het etiket op de flesch, zoowel als op de buitenverpakking de naam Rowntree Handels Maatschappij, Amster dam voorkomt. Meneer, UI venhout, 16 Juni 1936. „Wat zegt u daar?" vroeg hij met scherpe stem. „Ja, twee vonnissen monsieur. Iedere keer heeft hij op het laatste oogenblik d endans we ten te ontspringen, dat is waar. Hij heeft mach tige vrienden, en met de getuigen is gelAioeid. Doch bekend is hij! Jean Cladel! Jawel, Jean Cladel!" „Jean Cladel, Kruidkundige in de Kue Gam- betta". herhaalde Hanaud langzaam. „Doch" en hij nam een gemakkelijke rhouding aan „u ziet mijn bezwaar ook wel in, mijnheer Wa berski? Tien uur in den morgen is een gewoon uur. Het is een uur, dat niemand waarschijn lijk zou kiezen voor zulk een onvoorzichtig be zoek. zelfs al had men zijn vijf zinnen niet goed bij elkaar". „Ja, zoo redeneerde ik ook", weerlegde Wa berski snel. „Zooals ik u zeide kon ik mijn oogen niet gelooven. Doch ik overtuigde en o, er bleef mij geen twijfel over. En ik dacht aan dit. Misdaden komen aan het licht omdat misdadi gers, vroeger of later, een domheid begaan. Is dat niet zoo? Somtijds nemen zij zich te veel in acht; zij maken hun bewijzen te volmaakt voor een onvolmaakte wereld. Een andermaal zijn zij te achteloos of worden zij door de noodza kelijkheid tot een onvoorzichtigheid gedreven, Doch hoe dan ook, zij begaan een fout, en het spel wordt gewonnen door de Justitie'. Hanaud lachte. „Ha, Ha! u heeft de mis daad bestudeerd, monsieur!" Hij wende zich tot Betty, en met bizondere ongerustheid viel het Jim Frobisher op, dat dit. de eerste maal was, sedert den aanvang van het onderhoud, waarop Hanaud rechtstreeks in de richting van Betty had gekeken. Ge weet, 'k heb oe dat al meermalen geschreven g'ad, ik krijg, veul, heel veul brieven. Ik lees ze mee .plazier, mee allen attentie en soms lees ik ze wel 'n paar keeren over- nièuw. Want daar zijn er bij, waarin veul ernst schuilt. En dan ja, dan komt m'nen boeren-aard naar boven en dan kijk ik mee spanning naar den blossem van m'n zaaisel. Nou en dan komen de schrijvers, of schrijfsters, zelf df Dat zijn de lui, die alt ij „bering of kuit wil len hebben". Waar niks teugen is, amico, want ze kunnen 't mee plazier allebei krijgen! Verlejen week kwam er zoo'nen mensch op den hof, die z'n eigen voorstelde als: vrijdenker. 'Nen mageren mensch mee voorovergebogen schou wers, sjuust of ie veul teugen den wind in liep. Ik schatte 'm op tien jaren jonger, die ie er uit zag, vijenveertig omtrent; „vrij" denken, gaat oe nie in oew kleeren zitten, docht ik zoo. 'k Mag nie zeggen, dat ie er ongezond uitzag, deu- zen Fries, inteugendeel. Maar toch stond zijnen kop erg stroef. En ik zie bij 'nen gezonden mensch nou eenmaal geren den lach in alle plooikes van 't bak kes zitten, lijk 't zonneke in 'n blom. Zoo goed als 'n blom geschapen is om te geuren en te fleuren, zoo goed is den mensch dat voor 't geluk! En zoo goed als de blom daarvoor nie mis sen kan 't spulsche zonneke, zoogoed kan den mensch daarvoor nie ontberen 't spulsche licht van den lach, dat glanst in d'oogen en scherrelt over den kop. 'n Blom in den schaduw tiert nie. ,Nen mensch, die z'n eigen buiten de zon zet, evenmin. 'Nen tuin, die geen zon vangt,' is dor, want den eerde is verzuurd. Volk zonder zon, verlept, want 't zielement vergalt. En evenmin als uit verzuurden eerde gezond ge was kan groeien en bloeien tot nut en geluk van den mensch, evenmin kan uit 'n vergald zielement iets ontspruiten tot nut, tot vreugde van z'n eigen en den evennnaaste. Maar ik zou afdwalen, 'k Zou m'nen bezoeker ver geten, mee al m'n gepeins en dat zou nie gastvrij, dat zou onbeleefd zijn, wat naar onz' opvattingen krek 't zelfde is. En wij zijn geren beleefd en daarom zeggen we rap: „stikt 'ns aan", of „wat zult ge gebruiken?" Maar hij zee, den Tjits, (ik geef 't beestje maar 'nen naam) den Tjits zee dan: „merci, Dré, ik rook niet." „Ochèrm, Tjits", vroeg ik: „waarom nie?" en 'k zette m'n kistje Vorstenlanders terug op den "Schouw en stopte voor m'n eigen toen maar 'n pep- ke. „'t Is zoo'n onzin", zee den Tjits: „zoo zoo kin derachtig om jezelf zoet te houwen met 'n tabaks speen." Ik zee maar niks. Pijpte aan en keek door de rook slierten naar m'n bezoeker z'n blonde harde kuifke, dat als 'nen schuier, zoo fel van haren stond, dat ge 't „hout" z'n rosse dakpan, er door heen zaagt blin ken. „Vind je 't zelf eigenlijk ook niet zoo, Dré?" vroeg ie toen. „Och, Tjits,. „kinderachtig"„kinderachtig" 't is zo'n kinderachtig woord. Groote menschen zijn nie bang van kinderachtig te zijn! Da's maar zoo lang als ge omtrent „al" zestien jaren telt. Toen... toen ge zestien waart, toen hebt ge misschien wel 'ns gerookt, Tjits?" „Ja, ik was nog niet wijzer!" „Neeë, toen wilde gij 'nen grooten vent schijnen, Tjits." „Best mogelijk, ja, maar dat hoef ik dan nou toch niet meer te doen, Dré!" En hij knipoogde, ami co, wat beteckcnen moest dat ik nou mee mijnen mond vol tanden moest zitten. Wat nie zoo eenvoudig is, als ge de veertigjarige achter den rug hebt en dus over nog maar anderhalve tand beschikt! „Neeë, Tjits, nou hoeft ge nie bang meer te zijn, „maar" voor zestien gehouwen te worden zooals op oew zestiende, maardaarom hoeft ge ook nie zoo waterschuw te zijn van kinderachtigheid. Da's zoo... zoo kinderachtig, ee?" „En wat zegt u van die geschiedenis, made- moiselle?" „Het is een leugen", antwoordde zij bedaard. „U heeft dus den 7en Mei, des Zaterdags mor gens te tien uur, geen bezoek aan Jean Cladel in de Rue Gamhetta gebracht? „In het geheel niet, mijnheer". Waberski glimlachte en krulde zijn knevel op. „Natuurlijk! Natuurlijk! Wij mochten niet ver wachten, dat mademoiselle dit zou toegeven. Men vecht voor zijn behoud nietwaar?" „Doch alles bij elkander genomen", viel Ha naud in, met voldoende gestrengheid om de zelfvoldaanheid van Waberski te beteugelen, „laat ons niet uit het oog verliezen, dat me vrouw Harlowe den 7en Mei reeds tien dagen dood was. Waarom zou mademoiselle den winkel van Jean Cladel dan zijn blijven bezoeken? Om hem te betalen", zeide Waberski. „0, het lijdt geen twijfel, of de waren van Jean Cladel zijn duur, en moeten méér dan. eenmaal worden betaald, monsieur". „Met waren bedoelt u vergif", merkte Hanaud op. „Laat ons duidelijk zijn." „Zooals u wilt dan". „Vergif dat werd aangewend om mevrouw Harlowe te vermoorden". ,Zoo bedoel ik het", verklaarde Waberski, zijn armen over de borst vouwende. „Uitstekend", zeide Hanaud. Uit zijn groene mappa had hij een tweede papier genomen, met een fijne hand beschreven en voorzien van een officieel zegel. „Wat heeft u dan verder te zeg gen, mijnheer, indien ik u mededeel, dat het lijk van mevrouw Harlowe is opgegraven?" ging 'Hanaud voort, en het gelaat van Waberski ver loor, wat kleur het had. Hij staarde naar Ha naud, terwijl zijn kaken zenuwachtig bewogen. „Ik vind 't niet lekker ook", rooken!" „Da's wat anders, jonk! Dan mot ge 't nie doen! Ik vind 't wél lekker en wij zeggen hier: „eiken boer zijneh meug! Den eene houdt van de moeder en den andere van de dochter." Den Tjits meesmuilde. Hij zelf zag 't voor lachen aan, en ik lachte dus 'ns terug. „Maar genogt", zee ik: „lust ge dan 'n borreltje, Tjits? Nog over g'ouwen van de bruiloft man!" „Ik drink niet, Dré, want daar zijn al zóóveel le vens vernietigd door 'n biertje of 'n glaasje, nee, ik ben geheelonthouder, zie je!" Ik vergat aan m'n pepke te trekken, 'k Zat efkens tusschen twee vuren. Aan den eenen kant voelde-n-ik de oogen van Trui in m'nen nek branden en voor me zat den Tjits op 'n pluimke te wachten. Toen, eindelijk, toen sprak ik uit het onvergetelij ke woord: „oow". „Vin je ook niet, Dré?" „Ja, Tjits, hoor 'ns: ik zal den leste zijn, die 'nen geheelontihouwer iets, zelfs maar 'n strooike in den weg zal leggen, maar zekers, zekers, vroeger wierd er teveul gedronken. En daar zijn er mee naar den kelder gegaan. Later, de leste jaren, wierd er te veul zuur, te veul citroenen' gebruikt en daar liggen heel wat „magere lijntjes" op 't kerkhof." „Da's nie hetzelfde Dré. Als vader drinkt, gaat. heel het huishouden cr aan. Drank maakt zooveel on schuldige slachtoffers!" „Veul waar, maar als moeder op 't kerkhof te rechte komt, vanweuge 't zuur, daarvan wordt 't huisgezinneke ook nie beter, Tjits!" Terwijl ik dit leste zee, zag ik den Tjits opklèèren. 'n Heele redevoering ontstond er onder den „witten schuier" en daar wou ik geren van af! Want die ken ik ook uit mijnen kop. Dus riep ik: „Trui, zet n bakske lcofie en snijdt 'n boterhammeke voor den Tjits, mee 'n paar mal- sche plakken van dieën kouwen verkensrollade!" En mee 'n stalen gezicht verkondigde-n-ie: ,ik ben vegetariër, Dré!" „Tapt 'm dan dan 'nen pint., maar hij schudde al mee zijnen kop... „Tapt 'm dan 'nen pint pompwater", riep ik ten enden raad naar Trui. Want wezenlijk, amdco, deu- zen stroeven schuier maakte 't me glad onmogelijk om beleefd, da's gastvrij te zijn. Elk blommeke da 'k voor 'm plukken wou, trapte- n-ie sjuust efkens kapot. „Tjits," zee ik: „ge zijt misschien 'nen solieden, 'nen degelijken, 'nen betrouwbaren tiep, ik ken oe nog pas 'n half uurke niewaar, maar ge kunt alles overdrijven, man! Eiken boom is schoon, maar in eiken boom zit wat dooi hout. Elk gewas is schoon, maar aan elk gewaske hangt 'n verlept blommeke of 'n aangevreten blaaike; de zon is on misbaar, maar den schaduw ook!" Trui wierd lastig. „Wa mot 't nou zijn?" vroeg ze: „water, water, water! Ge zijt hier sodepin nie bij de brandweer!" „Als ik 't dan zeggen mag," zee den Tjits: ,,'n ap pel alsjeblieft." Trui kneep 'r oogen 'n bietje dicht en vroeg wan trouwend: ,,'nen wa?" 'n Appel, als 't kan." „Oem, Ja. Kannen genogt", zoo slefte Trui naar 't opkamerke, waar ze 'n diep bord mee appelen van daan haalde, dat ze voor den Tjits neerzette. „Daar houd ik nog wel wat van over," zee-t-ie. „Die stikte dan maar in oewen zak voor onder- weuge in 't spoor," zee Trui en meteen pakte ze 'n mes uit de tafellaai en lee dat anast 't bord. „Nimme nie kwalijk," excuseerde Trui 'r eigen: „ik mot de beesten gaan voeieren en as ik oe niemeer zie, dan goeie reis." 'k Was er 'n bietje verlegen onder en daarom suste-n-ik: „misschien blijft den Tjits wel mee-eten!" „Ochneeë", gaf den Tjits ten antwoord: „ik ben voor jullie maar 'n vervelende kostganger en..." „Da's waar," viel uit, m'nen mond. ..„en ik heb nog n heele reis te doen." Trui verdween, door 'n achterdeur links op den achtergrond en den Tjits begost appeltjes te knab belen. „Toch.." zee-t-ie, na 'n oogenblikske: „albe mimi lijdekker roei vlr vreel overknkn komst tusschen ns." „Ochja," antwoordde-n-ik: „mee 't slechte weer is nie anders te verwachten, Tjits." Waarop ie slikte en nog 'ns slikte, hij douwde daarbij mee den achterkant van den messehelft op tafel (d'appeltjes schenen slecht te glijen en toen met overtuiging beweerde: „ik zei, toch zeg ik, al ben ik dan vrijdenker, (och voel ik veel overeen komst tusschen ons, Dré!" „Waarom nie?" zee ik beleefd. „As ge daar dieën notenleer beziet, dan zijn alle blaaikes sjuust gelijk aan malkaar. Maar as ge dichtbij bekekt dan ziet ge de verschillen pas. En als ge nou duuzend doch het was hem onmogelijk, een woord uit te brengen. „En voorts", vervolgde Hanaud nog steeds, „wat zoudt u zeggen indien ik u vertel, dat in het stoffelijk overschot geen sporen van morfine werden aangetroffen, grooter dan die, welke aan één enkele slaap-dosis kunnen worden toege schreven, en in het geheel geen sporen van eenig ander vergif? Onder een volmaakt stilzwijgen nam Waberski zijn zakdoek uit zijn zak en wischte zich het voorhoofd af. Hij had het spel verloren. Hij had gehoopt, zijn voorwaarden te kunnen stellen,- doch zijn grootspraak was aan het licht getre den. Hij bezat geen zweem van vertrouwen in zijn eigen aanklacht. Er bleef hem slechts één uitweg over, en deze was, zijn beschuldiging in te trekken, en te erkennen, dat zijn genegenheid voor zijn schoonzuster hem tot een groote dwa ling had gedreven. Doch voor iets dergelijks was Boris Waberski nimmer de man. Hij was be deeld met die mate van geslepenheid, waarop de misdadiger van lageren rang altijd schipbreuk lijdt. Hij was onverstandig genoeg, zich te ver beelden, dat Hanaud eveneens opsneed. Hij trok zijn stoel een weinig dichter bij de tafel. Hij gichelde en ginnegapte tegen Hanaud zoo vertrouwelijk mogelijk. „U zegt „indien ik u zeide". merkte hij vrien delijk op. „Ja, ja, maar zeggen doet u het niet, mijnheer Hanaud neen, volstrekt niet. In tegendeel wat u tegen mij zegt, is dit: „Mijn vriend Waberski, het geldt hier een kiesche aangelegenheid, die, wanneer zii uitlekt, een ge weldig schandaal zal veroorzaken, en waarvan de uitslag twijfelachtig is. Het dient nergens toe, in den modder te roeren.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 17