Geestelijk L,even
de V ries
Ecce homo
Tijdens Uw vacantie
SPOOR's MOSTERD
Postrekening
No. 23330
20 PAGINA'S.
KIJKEI) isKOOPEfl tjCLOECK
Uw huis geïnstalleerd
Centr.Verwarmings installatie
Spoor's gestampte Muisjes
Spoor Szwitsersche Kaas
Loopt ft petroleum-
tijdperk ten einde?
Zaterdag 18 Juli 1936.
SCHAGER
79ste Jaargang. No. 10021
COURANT.
Int. Telef.
No. 20
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve Vrijdags. Bij Inzending tot
's morgens 8 uur, worden Advertentiën nog zooveel mogelijk in het
eerstuitkomend nummer geplaatst.
Uitgave der N.V. v.K. P. Trapman Co., Schagen
Prijs per 3 maanden fl.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN*
TIëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno.
inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
door Astor.
WIE nog een beetje thuis is in den bij
bel en.iels weet van de chrislustrage-
die, zooals deze ons in het Nieuwe
Testament wordt uitgebeeld, herinnert
zich terstond de bovengenoemde woor
den. En velen hebben ongetwijfeld wel eens peinzend
gestaard naar de bekende plaat, waarop de Christus
met de doornenkroon wordt voorgesteld en ze hebben
daaronder gelezen - het-„ecce' homo", d.i. ziet, de
mensch! En ze zijn ontroerd geworden door de uit
drukking van diepe smart op het pijnlijk gelaat. Ik
zelf heb reeds vele jaren lang een dergelijke plaat in
mijn woning hangen en nog gebeurt 't mij vaak, dat
ik er even voor stil sta en op mij laat inwerken, dat
wat de lijdende Christus mij heeft te zeggen.
En dan denk ik aan wat Johannes heeft geschre
ven (XIX i 1 vlg.)
Toen nam Pilatus dan Jezus en geeselde Hem.
En de krijgsknechten, eene kroon van doornen
gevlochten hebbende, zetteden die op Zijn
hoofd en wierpen Hem een purperen kleed om.
En zeiden: Wees gegroet, Gij Koning der Go
den! En zij gaven Hem kinnebakslagen.
Pilatus dan kwam wederom uit en zeide tot
hen: Ziet, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat
gij wetet, dat ik in Hem geen schuld vinde.
Jezus dan kwam uit, dragende de doornen
kroon en het purperen kleed. En Pilatus zeide
tot hen: Ziet, de mensch!
Wie is er onder de lezers, die niet even stil wordt
als hij dit leest?
Juist deze sobere mededeeling zonder eenig effect
bejag treft zoo diep en wij voelen bij de lezing hoe
weemoed ons vervullen gaat en hoe daarnaast in
ons hart iets opleeft van afkeer tegen die misleide en
boosaardige-menigte, d.ie: als antwoordop het door
'P'ila'tus geuite, 'haar '„Kruis Hem, Kru'is-Hem" zal uit
roepen en straks den Christus zal dooden.
Was er dan niet één, die den moed had 't voor den
Christus op te nemen? Niet één, die zich voor hem
plaatste, uitroepend: laat af van dezen rechtvaardige,
slechts over mijn lijk zult gij hem kunnen naderen
en geweld aandoen?
„En. wij worden er ons weer van bewust: in de
zwaarste, in de kritickste oogenblikken zijns levens
staat de mensch altijd alleen, kan hij slechts ver
trouwen op eigen kracht.
Waarom moét ik dit schrijven? Waarom ben ik
gedwongen aan deze christustragedie te denken,?
Daar zijn moderne beoefenaars van de geschiede
nis van het christendom, (Dreus, v. d. Bergh, v. Eisin-
ga), die op wetenschappelijke gronden het bestaan
van Jezus bestrijden. Als zij nu eens bleken gelijk
te hebben, welke waarde heeft dan nog voor ons een
verhaal van Johannes, hoe ontroerend het ook moge
zijn?
Welke waarde?
Een eeuwige!
Want die christustragedie is niet een gebeuren,
dat (misschien) ééns, voor ongeveer tweeduizend
jaren heeft plaats gevonden. Zij herhaald zich steeds.
Ook nü speelt zij zich af voor onze oogen.
Dit i^ de reden waarom ik over het „ecce homo!"
ini dit artikel schrijven wil. Het onderwerp is mij
als 't ware opgedrongen door de werkelijkheid-zelf,
waarin ik leef.
Ons denken wordt dikwijls in een bepaalde richting
gedreven ondanks onszelf. Hieruit verklaar ik, dat
ik onweerstaanbaar in mijn denken moest komen
tot een overpeinzing van het zooeven aangehaalde
uit het Johannesevangelie en meer dan ooit heb ik
er niet de historische, maar de eeuwige psychologi
sche waarheid van beseft.
Ziet, de mensch! Ecce homo!
De wereld duldt het waarachtig menschelijke niet.
Dit is geen veroordeeling van het menschelijke
zóó als wij dit in Christus belichaamd zien en ver
eeren maar dit is een veroordeeling van de wereld.
Als ik hier spreek van de wereld, dan bedoel ik
daarmede de mcnschen.
Ach, die menschen, ze kunnen zich zoo verheffen,
ze kunnen zoo trotscli, zoo hoogmoedig, zoo ijdel, zoo
voornaam zijn. Maar als we hen nader leeren ken
nen, dan vallen zij zoo bitter tegen. Dan merken wij
op, dat zij maar zelden gedreven worden door edele
motieven, ondanks hun mooie woorden.
Zij worden omhangen met het purperen kleed
symbool van macht en grootheid zij dragen een
kroon maar in werkelijkheid zijn ze kleine slaven
van lage begeerten.
Zij spelen comedie en zij doen alsof het geen co-
medie is maar ernst.
Mijn vader placht dikwijls tot mij te zeggen: „och,
jongen, je behoeft niet naar de comedie te gaan; de
heele wereld is één groote comedievertooning; ieder
speelt een rol, liefst een mooie, maar hij is slechts
hoogst zelden zichzelf."
Ik wilde dat niet gelooven. Als je j'ong bent, kan
je dat niet gelooven, dan neem je de menschen nog
zóó als ze zich voordoen.
Ik ben ouder geworden en, naar ik hoop, ook een
beetje wijzer. Nu zie ik de wereld anders aan en
ik denk vaak aan mijn vaders woorden en ik erken
de waarheid daarvan.
Daarin ligt iets weemoedigs. Het ware mij liever
als ik kon gelooven in de waarachtigheid der men
schen.
Hoe scherper ik echter heb leeren zien, hoe meer
ik tot de overtuiging ben gekomen dat er een pijn
lijke tegenstelling is tusschen den mensch, zóó als
hij zich voordoet en zóó als hij werkelijk is.
Ecce homo!
Ik zie den mensch als een vernederde, omhangen
met uiterlijke waardigheid, maar innerlijk gedreven
door minderwaardige begeerten.
Men versta mij goed.
Ik vrees voor verkeerd begrijpen en daarom zeg
ik met nadruk, dat ik hiermede niet bedoel te zeg
gen dat aangenomen dat we in 't boven aangehaal
de verhaal van Johannes met werkelijke geschiede
nis hebben te doen de met purper en kroon ge
tooide Jezus ons het beeld te zien geeft van den min
derwaardigen mensch. In tegendeel. Onder spot en
hoon en mishandeling blijft hij de zedelijk-hooge, de
onaantastbaar-verhevene.
Ik wil er dit mede zeggen, de doorsnêe-mensch
tooit zich zoo gaarne met uiterlijke schoonheid, ter
wijl de innerlijke schoonheid hem vreemd is.
Hij speelt een rol op het wereldtoonecl, die niet
is in overeenstemming met zijn waren aard.
Ecce homo!
Wilt gij hem zien?
Welaan het zij zoo.
Ik breng u in een deftige vergadering. Mannen met
klinkende namen. Lintjes in 't knoopsgat, decoraties
op de borst. Er wordt gesproken over het lot der vol
ken, over den vrede, waarnaar algemeen wordt ge
snakt door de millioenen ,die gebogen gaan onder
de ondragelijke lasten der oorlogsvoorbereiding, die
met angst én beven denken aan de verschrikkingen,
die kunnen komen. En de mannen, die zeggen hunne
volken te vertegenwoordigen en bezield te zijn met
liefde voor die volken... die mannen' weten diep in
hun hart dat zij slechts bekommerd zijn om de
stoffelijke belangen van enkelen, wier dienaren zij
zijn.
Ik heb pas een interessant boek gelezen van An-
toine Zischka: „de geheime oorlog om de petroleum".
Het is om ervan te huiveren. Welk een wereld van
sluwheid, berekening, bedrog, geweld wordt ons
hierin te aanschouwen gegeven. En in die wereld
spelen hooge mannen en zelfs vrouwen een duistere
rol; hunne namen hebben een voortreffelijken klank.
Maar één drift beheerscht hen volkomen. De drift
naar goud, naar macht. Daaraan worden de belan
gen der massa ondergeschikt gemaakt.
Wat blijft er dan nog over van het ware mensch-
zijn, van broederlijke gevoelens, van trouw aan de
zoo zéér geprezen zedelijke beginselen?
Kunnen wij in zulke menschen dan iets anders
zien dan uit moreel oogpunt bekeken armzalige
karrikaturen?
Laat ons wat afdalen naar omlaag en ons begeven
onder meer eenvoudige menschen, onder wat men ge
woonlijk noemt de burgerklasse. Zij droomt in den
regel niet van millioenen gouds, ze is wat bescheide
ner (voor een goed deel is dit ongetwijfeld het ge
volg van de overweging, dat zij het wel nooit tot de
met een
W TTECHN. BUR.
KONINGSTRAAT ZES. ALKMAAR
Telef. (distr. Alkmaar K=400)
No. 2197.
IBllHfHlBllffilBllHllHl!
millioenen zal brengen) in haar eischen. Zij houdt
er degelijke begrippen op na wat betreft de moraal.
Zij stelt als norm: leven en laten leven" en „ieder
het .zijne". Zij stelt zeer hooge prijs op fatsoen. Voor
al niet uitzonderlijk zijn! Zij luistert graag naar een
mooie preek of redevoering en is een tikje geneigd
tot sentimentaliteit. Zij heeft de braafheid lief. Zij
gaat door de wereld in het gewaad der burgerlijke
deugdzaamheid. Prachtig!
Maar als er een kansje is om een extra-winst te
maken? Dat kan men toch niet laten voorbijgaan.
Ja, daarvoor moet aan de eerlijkheid wel tekort
worden gedaan, daarvoor moet misschien worden ge
handeld tegen betere gevoelens inmaar de
winst lokt zoo begeerig en„het is niet heele-
bij rechtuit"maar, maarDe slag wordt ge
slagen! En de eenvoudige burgerman wordt een
buitengewoon knap advocaat van kwade zaken, die
alles wat hij doet weet goed te praten. En hij sust
zijn geweten met de verontschuldiging, die altijd in
slaat bij het nette kuddewezen en zegt dat toch ieder
een zoo zou doen.
En onder het mooie manteltje van burgerlijke
braafheid zien wij een klein onbeduidend menschje,
dat de mooie preek van dominé of pastoor vergeet,
dat niet meer denkt aan de sentimenteele ontroe
ring, welke in hem was toen hij luisterde naar een
tot het hart gerichte toespraak over liefde en huma
niteit. Een klein menschje, dat slechts vroeg naar
eigen stoffelijk belang.
Wij gaan nog een trapje lager op den maatschappc-
lijken ladder (Is het feit dat wij van een maatschap-
pelijken ladder moeten spreken, niet reeds een aan
klacht?) en begeven ons onder het proletariaat. Wij
denken ons temidden van die duizenden, die alleen
maar kunnen leven wanneer zij hun krachten ver-
koopen. Hun kracht van hoofd of hand is het
eenige wat zij bezitten. Die kracht kan slechts om
gezet worden in wat zij noodig hebben om te kun
nen leven, wanneer anderen, die beschikken over
bodem en productiemiddelen en grondstoffen, haar
kunnen gebruiken. Dit weet iedere proletariër, die
zich van zijn maatschappelijke positie is bewust ge
worden en heeft leeren denken. Maar hij weet even
eens, dat slechts sterk gevoelde solidariteit het eeni
ge wapen is, dat hem in staat kan .stellen om zijn
armzalige levenspositie te verbeteren en om te ver
werkelijken den droom, die hem lokt, den droom
van een zuiver broederlijke samenleving. Hij ver
heerlijkt de solidariteit! Hij weet gevoelvolle woor
den te spreken over eensgezinden strijd! Hij waagt
het misschien zich een drager te noemen van het
nieuwe en groote dat komen moet. Hij, de brenger
van een nieuwe cultuur.
Mooi is dat alles en wij kunnen ons voorstellen
wat er omgaat in menig eerlijk, trouw hart als een
spreker de zoo gehoopte blijde toekomst schildert.
Maar... is de solidariteit bij allen echt? Is het
soms hoog oplaaiende enthousiasme van zuiver ge
halte?
Hoe menig arbeider is, als fortuna hem gunstig
werd, volkomen ontrouw geworden aan zijn met
zooveel bravour verkondigde ideeën? Hoe velen heb
ben slechts gedacht aan materieele verbetering van
eigen positie? Hoe velen hebben het Judasloon niet
aangenomen?
En weer zeggen wij: Ecce homo! Zie den mensch
in zijn kleinheid en berekening!
Het zou mij niet moeilijk vallen om op deze ma
nier door te gaan. Maar het is immers niet noodig.
Iedereen, die het leven om zich heen waarneemt,
kan dag aan dag opmerken, dat het een bijna alge
meen verschijnsel is (ik zeg met opzet b ij n a, want
gelukkig zijn er heerlijke uitzonderingen) dat zoodra
de mensch zich persoonlijk kan bevoordeelen, hij de
mooiste theorieën over boord werpt.
Geld, aanzien, positie, macht, eer zijn zulke begee-
renswaardige dingen, dat daarvoor gaarne het waar
lijk menschelijke wordt onderdrukt. Daarom is het
waarlijk niet zeldzaam om uitdrukkingen te hooren
van den volgenden aard: Als mensch zou ik zus
of zoo handelen, maar als rechter, als politieagent,
als burgemeester, als deurwaarder, als minister als
dit of als dat, m o e t ik mij anders gedragen.
Ligt hierin niet een uiterst pijnlijke, maar tegelij
kertijd een hoopvolle bekentenis?
Pijnlijk, omdat er in wordt erkend dat iets moois
wordt onderdrukt.
Maar hoopvol, omdat daarmede wordt bewezen dat
men toch wel beseft, dat er iets leeft in het binnen
ste dat roept om iets anders dan uiterlijke glorie,
dan geld en goed, dat de kiem van wat eenmaal
in volle schoonheid zal ontbloeien, aanwezig is?
Dit is voor mij en ik hoop ook voor u, mijne le
zers, een moedgevende gedachte. Daarom en daarom
ben ik geen pessimist. Ik kan het niet zijn. Wel heb
ik wie ontkomt daaraan? oogenblikken, waarin
twijfel en wanhoop bij me binnendringen. Maar als
ik me tot rustig denken zet en de geschiedenis der
worstelende menschheid overzie, dan vluchten deze
booze geesten weer van mij weg. Dan weet ik dat
de mensch, de echte mensch, de mensch, die zich
naar zijn diepste wezen wil ontwikkelen, de mensch,
die geleid wil worden door een sterken geest, de
mensch, die zich één weet met zijn medemenschen,
don mensch, die innerlijke waarde hooger stelt dan
uiterlijke schijngrootheid en glorie, dat die mensch
nooit zal ophouden te streven naar zelfverwezenlij
king. Hij zal breken alle remmen, die hem daarin
verhinderen.
Laat ik nog eens teruggaan tot het evangelie.
Daarin staat dit kostelijk woord: „wat baat het een
mensch, die de heele wereld zou winnen en zich zei-
Moderne foto's en vergrootingen
van buitengewone kwaliteit
Geopend: behalve 's Maandags
dagelijks, ook Zondags
Fotogr. Atelier Arpad Moldovan
Nieuwe N ie dor p
CPnnP'S SPECERIJEN
Oi WWIV IH STROOIËUSJÊS
ven verliezen of schade zijns zelfs lijden? (Luc.
XIX:25).
Wie durft de ontzaglijke beteekenis van dit woord
ontkennen?
Maar wie ook moet niet erkennen, dat in deze om
geld en goed en macht strijdende menschheid dit
woord tot een bespotting wordt gemaakt?
En weer zeg ik: ecce homo!
Durf hem te zien zóó als hij is. En vergeten wij
daarbij den spiegel niet!
Dan zullen wij leeren vechten tegen alles wat den
mensch ontadelt, vernedert, dan zal in ons geboren
worden het verlangen om niet tegen elkaar te
strijden, maar met elkaar om allen te deelen in wat
onze goede moederaarde schenkt en wat het won
derbaar menschelijke vernuft voortbrengt.
Dan eerst zal het „ecce home" van een bittere
klacht worden tot een blijden jubeltoon.
Omdat de homo, de mensch de schoonste overwin
ning heeft behaald, omdat de naar het hoogste
dorstende geest heeft overwonnen.
ASTOR.
VOOR NOG SLECHTS 15 JAREN
BENZINE IN DE VEREENIGDE
STATEN
Washington, Juli 1936
De geoloog W. A. Selvig van het United
States Bureau of Mines, heeft de omnieuse
waarschuwing uitgesproken, dat de op hel
oogenhlik Toekende oliebronnen in de Ver-
eenigde Staten over 15 jaren uitgeput zullen
zijn en dat men zich dus alle moeite moet
geven, om een vloeibare brandstof uit kolen
te vervaardigen.
Volgens de taxaties van deskundigen, zoo
verklaart Mr. Selvig, zou er nog petroleum in
een hoeveelheid van 13.330.000.000 vaten be
schikbaar zijn. Daarvan worden echter jaarlijks
niet minder dan 900.000 vaten verbruikt. Daar-
tiegenover is de situatie ten aanzien van de
kolenvoorraden heel wat gunstiger, want tot nog
toe is er nog niet 1 procent van de in de Ver-
Staten bekende kolenaders verbruikt, zoodat er
in den bodem van het land nog meer dan 3.
trillioen ton van het zwarte goud ligt.
Toch zal ook in de comsumptie van kolen in
de Ver. Staten een verandering moeten intreden
want de in het land aanwezige anthraciet ver
dwijnt zeer snel, zoodat men er zich aan zal
moeten gewennen, bitumineuse of bruinkolen te
gebruiken.
Het staat, zoo verklaart Selvig verder, zoo
goed als vast, dat alle petroleumbronnen in de
Ver. Staten reeds gevonden zijn. Hoop op het
vinden van nieuwe olievelden behoeft men dus
nauwelijks meer te koesteren.
De waarschuwing van den regeeringsgeoloog
stemt volkomen overeen met den vrees, waar
aan kortgeleden de minister van Binnenlandsche
Zaken Harols L. Ickes uitdrukking gaf en die
hem er toe noopte, te streven naar wettelijke
maatregelen ter vernieuwing van de regeerings-
controle over de Amerikaansche petroleum-in-
dustrie.
Onder de N.R.A. die door het Supreme Court
buiten werking werd gesteld, had Ickes reeds de
volmacht de olieproductie en de afzetmethoden
te reguleeren.