Hoe Truus op Zoo paste.
Karei de Groote.
DE IJDELE REE
De gestrafte dieven
De Zweefspoor.
ms
op den vertoornden landheer durfden
slaan.
„Jullie kwamen hier om in te breken en
mijn bier smaakte jullie. Welnu, mijn hee-
ren, neem er van, zooveel je wilt, of neen,
neem er van zooveel ik wil! Mannen, laat
de kerels aan deze tafel zitten en haal een
vat bier naar boven. En nu, mijn heeren,
ik laat jullie niet gaan, alvorens ieder van
jullie een beker bier kunt drinken in één
teug en zonder er ook maar één druppel
tje in te laten. Gelukt het je niet, probeer
het dan nog' eens, net zoolang, totdat het
je wel gelukt".
Nu, je begrijpt, een gemakkelijke taak
hadden de booswichten niet, temeer, daar
hun maag al- tamelijk vol was van het ge
stolen bier. Met lange gezichten zetten de
mannen zich aan tafel. De eerste maal ge
lukte 't geen van beiden het bier in eén
teug op te. drinken, de tweede maal nog
minder en de derde maal konden zij nog
slechts enkele slokjes bier in het keelgat
krijgen. Toen vielen zij snikkend op hun
knieën voor -den landheer en vroegen dui
zendmaal vergeving. De landheer was een
rechtvaardig man. Hij zag, dat de beide
menschen reeds genoeg gestraft waren,
want zij waren ziek vanhet vele bier, dat
zij naar binnen hadden gekregen. „Welnu,
mannen, vergeven zal ik je. Maar ik waar
schuw je; dring nooit meer in mijn huis,
want den volgenden maal zal je straf dub
bel zoo groot zijn. En nu vooruit! Mijn huis
uit en kom me niet meer onder de oogen!"
De beide dieven probeeren een woord van
dank te stamelen, doch de landheer, schud
de het hoofd. „Ga heen en denk aan het
geen ik je gezegd heb".
Als doodzieke menschen strompelden de
inbrekers het kasteel uit en legden zich in
het bosch neer, want ïoópen, nadat je ne
gen kroezen bier hebt gedronken, neen,
dat konden ze niet meer. De beide dieven
hebben hun woord gehouden. De straf van
den landheer van Beieren heeft zijn uit
werking niet gemist. Nooit hebben zij meer
geprobeerd een anders goed in bezit te
krijgen hun heele leven zijn zij den land
heer dankbaar gebleven, omdat deze hen
van het overmatig bierdrinken heeft afge
holpen.
De machtige keizer der Franken.
Van Karei den Groote, den zoon van Pe
pijn den Korte, hebben wij reeds in de lage
klassen van de school geleerd. Karei de
Groote was Koning van Frankrijk en werd
geboren te Aken op 2 April 742. Na den
dood van zijn vader in 768 moest Karei de
bezittingen van zijn vader deelen met zijn
broer, Caroloman. Karei de Groote was
vaak in oorlog met de Saksen en andere
volken, hij kwam meestal als overwinnaar
uit den strijd terug.
Karei de Groote vertoefde vaak in de
stad Nijmegen en als het Paaschfeest was,
ging hij steeds naar Nijmegen, zijn gelief
de stad. Karei had een prachtig hof doen
bouwen in de nabijheid dier stad en bracht
de zomerweken in het slot door. Karei de
Groote stond bekend als een rijk man.
KNIPPRENT
bemerkte niet, dat zus haar handje los
maakte en dat de kleine meid wegliep.
Het kind stak alleen den weg over, liep het
weiland in en bij den slootkant gekomen,
ging het op de knietjes zitten om de mooie
bloemen te plukken, welke tusschen hqt
riet in het water groeiden. „Mooi, mooi",
mompelde het kleintje en kwam al dichter
bij het water, totdat., o, schrik, haar
klompje uitgleed in het slijk en zus met
een schrikgilletje in het water viel. Alle
drie de meisjes holden naar de sloot, waar
uit natte zusje met vereende krachten
werd getrokken. Nu vlug naar huis, zusje
kon er ziek van worden. Het schreiend.e
kind op de armen vloog Truus naar moe
der, gevolgd door de twee vriendinnen..
Wat zal moe boos zijn geweest, daar zqt
vast een standje voor Truus op, maar tja...
waarom zorgde zij dan ook niet beter voor
de kleine meid?
Hier zien jullie weer een gezellige groo-1 dig moeten worden uitgeknipt. Daarna I prent vormen, waar je een trein op ziet en I scheid nemen van degenen, die op het punt
1te knipprent, waarvan de deeltjes zorgvul-1 tracht-je ze zoo ineen te leggen, dat zij een.een heeleboel menschen er voor die af-1 staan met vacantie op reis te gaan.
Schoenmakersknecht: Baas, het is goe<J,
dat die meneer zoo'n kleine voet heeft.
Baas: Waarom?
Knecht: Omdat hij zijn nieuwe laarzen
nog niet betaald heeft; als zijn voeten groo-
ter waren, dan moest U nog meer geld vap
hem hebben.
De ree, een mooi, slank dier,
Deed dikwijls erg verveeld,
Hij had alleen plezier,
In het kijken naar zijn beeld.
Zie hem maar eens staan te turen,
In de heldere waterplas.
Daar staat hij soms wel twee uren,
Vinden jullie dat niet kras?
Het zal je er nog eens naar vergaan,
Sprak vroeger zijn moeder al,
Hij trok er zich echter niets van aan,
Maar Hoogmoed komt voor den val.
Hij heeft het duur moeten bekoopen.
Want met een geweer vol lood,
Kwam de jager aangeslopen,
En schoot het ree'tje dood.
IN DEN KELDER BIJ HET BIER.
Hoe de dieven hun loon kregen.
door
Carly Vos.
Het verhaal, dat nu volgt, speelde zich
af in een machtig kasteel in Beieren. De
eigenaar van dit kasteel was een recht
vaardig, maar streng man. Hij dulde geen
oneerlijkheid, leugen of diefstal en strafte
een ieder, naar gelang van zijn misdrijf.
Het was op een zonnige voorjaarsdag,
dat twee onguur uitziende typen door het
dal van Beieren, waardoor een breede ri
vier stroomt, slenterden. De kerels stonden
in Beieren bekend als oneerlijke menschén,
die er niet voor terug zouden schrikken
een arme weduwe of een eerlijk werkman'
van hun geld en goed te berooven.
Wat liepen die twee lieden daar met el
kaar te bepraten? Veel goeds was het niet,
anders zouden zij niet direct hun gesprek
staken, wanneer er iemand langs hen liep,
die hen vroolijk „Goeden morgen" toeriep,
welke groet nauwelijks werd beantwoord.
„Dus je houdt je aan je woord" begon'
de een. „Vanavond om negen uur. Denk er
om, dat je een stok bij je draagt. Een van
de wachters mocht ons eens in het oog
krijgen".
De ander knikte en de kerels gingen
leder een anderen kant naar huis op. Te
gen den avond vonden de beide mannen
elkaar weer op het groote kasteelplein, dat,
omgeven door een prachtig bosch, 't voor
hof van het kasteel „Woudburcht" vormde.
De oudste droeg in zijn binnenzak een klein
pistool; de jongste verborg een knoestige
stok. Als muizen zoo stil slopen beide, toen
alles in het prachtig kasteel scheen te sla
pen, op de kelderluiken af, want, hun plan
was, in het kasteel van den landheer van
Beieren in te breken.
Freiburg, de hoofdstad van het Zwarte
Woud ligt prachtig verscholen tusschen de
met wijnstokken begroeide bergen. Om
dat er geen baan over de bergen kan wor
den aangelegd, maken de menschen, die
daar wonen, gebruik van de zweefbaan,
dat is, zooals je op het plaatje kunt zien,
een soort van tram, die met een beugel aan
den deze weldra. „Nu even proeven of de
landheer van Beieren goed bier drinkt."
O, dat smaakte! De inbrekers schonken
de kroezen, welke aan een spijker boven
de vaten hingen, boordevol en dronken,
totdat zij vergeten waren waarvoor zij
kwamenmaar, zij hadden dom gedaan.
In hun pret, die zij hadden om de poets,
welke zij den landheer hadden gebakken,
hoorden zij niet, dat de kelderdeur werd
geopend. In de deuropening verscheen een
tweetal wachters, die weinig tegenstand
van de half dronken inbrekers ondervon
den en de kerels voor den landheer sleep
ten.
„Wat zullen wij met de booswichten
doen, heer?" vroegen zij en keken eens
minachtend naar de beide inbrekers, die
beefden als een rietje, toen zij hun oogen
een stalen kabel hangt en gedreven door
electriciteit naar boven en beneden kan
zweven. Men noemt het ook wel een ka-
belspoor of zweefspoor.
In enkele minuten brengt de zweefspoor
de menschen op de 1286 meter hooge
Schauinsland, van waaruit men een prach
tig panorama kan bewonderen, zelfs de
toppen der Vogezen zijn van daaruit zicht
baar. Dit uitzicht is onvergetelijk en het is
dan ook een plaats waar ieder jaar ver
schillende touristen heengaan, om van het
natuurschoon te genieten.
Toen hij 60 jaar was, overtroffen zijn rijk
dommen al de bekende rijken der wereld.
Karei had drie zonen, Karei, Lodewijk
en Pepijn. Volgens het oud gebruik moes
ten de bezittingen van Karei den Groote
onder de zonen worden verdeeld, maar Ka-
rel, die bang was, dat zijn kinderen na zijn
dood over de deeling van zijn bezittingen
zouden gaan twisten, was zoo verstandig
zijn goederen reeds bij het leven te verdee-
len. Karei, die dacht, dat hij nu na de ver
deeling van zijn rijkdommen een rustig le
ven kon genieten, moest echter opnieuw
ten strijde trekken, thans tegen de Friezen,
die veel te hooge belastingen lieten betalen
door de leenheeren en degenen, die een
landgoed bezaten. Karei, die deze handel
wijze niet goed keurde, verzamelde zooveel
mogelijk een machtig leger en een groote
vloot en begaf zich, ondanks zijn bijna 70
jaar, in eigen persoon naar de rivier de
Aller, om den Deenschen hertog Godfried
af te wachten, die zich er op beroemde te
gen Karei ten strijde te trekken en bij
voorbaat al reeds had meegedeeld, dat hij
overwinnaar zou worden. De Hertog zou
de Friezen wel eens van dien lastigen Ka-
rel den Groote afhelpen, maar., er kwam
iets anders tusschen. Eenige weken, voor
het gevecht zou plaats hebben, kwam de
Hertog te sterven en de strijd behoefde niet
door te gaan. Karei de Groote slopt een
vriendschapsverbond met de Friezen, die
blij waren, dat de twist zoo goed afliep,
omdat zij bang waren voor de vloot van
Karei. In 818 vertrok Karei de Groote naar
Aken en stierf daar twee jaar later in den
ouderdom van 70 jaar.
Op de vier bijgaande prentjes kun je zien
hoe Truus op haar zus paste, toen zij met
de kleine dreumes ging wandelen en on
derweg haar vriendinnen tegenkwam.
„Laat haar niet losloopen, hoor Truus",
had moe gezegd. „Neen moeder", had
Truus geantwoord, maar owee! Daar in de
verte zag zij haar twee vriendinnen, Koos-
en Bep, in druk gesprek gewikkeld. Even
groeten en dan voorbij gaan, neen, het war
ren toch haar vriendinnen. „Dag Truus,
luister eens.En nu volgde een verhaal
waarnaar Truus aandachtig luisterde. Zij
MOPPEN.
Dokter: Morgen loopt de jongen weer
buiten, mevrouwtje, dat verzeker ik U.
Mevrouw: Dat kan niet dokter, tenzij U
hem een recept voor een paar nieuwe
schoenen kunt geven.
Mevrouw: Maar Betje, je denkt ook ner
gens om. Het gaat bij jou het eene oor in
en het andere uit.
Betje: Dat kan niet mevrouw, want in
het eene oor heb ik een watje.
De kelderluiken boden niet veel tegen
stand; al gauw was het verroeste scharnier
aan de planken teruggesprongen en kon
den de dieven hun weg vervolgen. De oud
ste snoof de lucht eens in. „Ik ruik bier,
heerlijk bier!" zei hij. „Ik ook" antwoord
de de ander. „Laten wij eens gaan zien,
waar de vaten staan". Zij zochten en von-