Uit bet land van Winnetou.
Waar een ieder
in de Lente
naar luistert.
Voor de Natuurliefhebbers.
Het Tournooi
Eerst moeten jullie probeeren het plaat
je te teekenen dooi: de cijfers van 174
met elkaar te verbinden. Dan zie je dat
je een mooie Spaansche dame en een Spaan-
sche heer hebt geteekend, en dan is het
aardig het prentje geheel volgens je eigen
smaak te kleuren.
in dien éénen dag zóó sterk geworden, dat
hij den Geest weldra had overmeesterd.
Maar wat was dat? De vreemdeling gaf
geen teeken van leven meer! Zou hij hem
hebben gedood? Een radelooze angst maak
te zich van den jongen meester. Hij smeek
te om vergiffenis en toen sprak de vreem
deling: „Wees maar niet bang, ik zal niet
sterven als gij mij begraaft onder vochtige
aarde. Houd mijn graf altijd vochtig en
koel.." Met deze woorden stierf hij. Zoo
deed de jongen. Hij begroef het lichaam,
waaruit de Groote Geest was geweken, on
der vochtige, koele aarde en iederen dag
onderhield hij het graf. Op een mooien len
temorgen, toen hij weer naar het graf
kwam, zag hij tusschen de planten, welke
op het graf waren geplaatst, lange koren
halmen. De jongen plukte er één van en
bracht de halm naar zijn vader.
De vader sneed de dikke knopjes, welke
aan de halm zaten open en daar rolden de
graankorrels, heerlijk rijp en goud van
ldeur er uit! Toen stampte hij de graankor
rels en zoo ontstond het meel
Misschien is dit fantastisch Indianenver
haal maar gedeeltelijk, of in het geheel
niet waar, de Indianenkinderen luisteren
graag naar het verhaal al hebben zij het
ook al tien keer hooren vertellen, en ze
zouden heel boos worden, als wij er om
lachten en zeiden, dat het vertelsel toch
niet waar is gebeurd. Net zooals onze
kleine meisjes boos worden, wanneer wij
zeggen, dat het verhaal van Roodkapje of
Sneeuwwitje maar „duimdrop" is!
De Aloë.
De Aloë, of zooals deze plant in het La
tijn heet: Aloë Socotrinam, groeit in
verschillende deelen van Oost-Indië, maar
ook wel in Siam, Cambaye en Cochim-
China. In verschillende landen en streken
gaat de Aloë onder de verschillende na
men door; de meest gewone is Columbia,
doch misschien zijn wel de verschillende
variëteiten niet ten volle onderscheiden.
Het hout van den Aloë is bijzonder kost
baar. De boom groeit meestal ter hoogte
van vier of vijf meter en heeft, zooals jul
lie op bijgaand prentje trouwens wel kunt
zien, een belangwekkend voorkomen.
De Aloë wordt door de Indianen voor
heilig gehouden. De boom wordt door hen
nooit geveld, alleen tijdens een of andere
godsdienstplechtigheid. Die boom velling
gaat dan met de noodige ceremoniën ge
paard en duizenden Indianen van alle
stammen zijn bij deze plechtigheid tegen
woordig.
De Aloë wordt ook wel de paradijsboom
genoemd, omdat hij reeds eeuwen geleden
voor heilig is gehouden. De sterke geur van
den aloë gebruiken de Indiaansche vrou
wen bij de bereiding van reukwaren. De
heidenen gebruikten die reukv/erken dan
voor hun tempels en dankoffers. Zij offer
den deze aangename geuren aan de goden
om gunsten te verkrijgen en zegen af te
smeeken. De reukwerken van den aloë
zijn niet alleen bijzonder aangenaam, zij
zijn ook als versterkend geneesmiddel te
gebruiken. De Indianendokters gebruiken
de reukwerken voor hun zieken.
OPLOSSING:
Knipprent
vorige week.
DE KOEKOEK VAN
DICHTBIJ BEZIEN!
EEN SIGARENKISTJE
ALS MUZIEKINSTRU
MENT.
Het aloë-hout wordt weinig gezien, om
dat het zoo zeldzaam en kostbaar is; de
Maleiers noemen het hout Garrü. De beste
soort van alcëhout komt uit Malakka en
Siam. Het hout is zwart met aschkleurige
aderen doorweven. Het hout is eenigszins
bitter van smaak en brandt als pek, wan
neer men een splinter van het hout op een
vuurtje zou werpen. Kleine stukjes van
dit hout gooien de rijken in Siam wel op
hun houtvuur, omdat ze heel lang bran
den en een heel fijne geur in de woonver
trekken verspreiden. De meeste kruidkun
digen beschrijven nog een andere aloë-
soort, die niet zwart is en die, volgens on
derzoekingen op het eiland Socotora in de
Roode Zee groeit. Het hout van de aloë,
welke op dit eiland groeit, is geelachtig
rood van kleur en heeft een mooie glans,
vooral als het hout heel droog is. Niet als
het nat is, dan wordt het heel dof en
schijnt wel te verschrompelen.
De bladen van den aloë zitten heel on
deraan de steel, zooals je op het plaatje
kunt zien. De bladeren zijn vleezig en dik
en 50 a 60 c.M. lang. Zij zijn getakt aan
den rand, dofgroen van kleur, en hier en
daar hebben zij stekelige knobbels. De
stengel van deze bladeren, welke onge
veer 50 c.M. hoog kan worden, is met
rechtopstaande spitse schubben bedekt; de
bloem, welke ver de lucht in steekt, is
rood. Men kent vier soorten van aloës, n.1.
de Socotrinische-, de lever-, de Kaapsche
en de paarden-aloë.
DE MUZIKANT.
Wim was in zijn sas! Hij had een nieuw
muziekje, geruild voor alle mogelijke din
gen. Een stukje groen vlakgom, een
stompje rood potlood, een verknoeide zeld
zame postzegel, een spijker met een zon
derling groote kop, enfin, nog een massa
andere schatten bleken Jan voldoende om
een der schooljongens te bewegen er zijn
mondharmonica voor in ruil te geven.
Wim was den koning te rijk. Hij voelde
zich direct orkestmeester in het buiten
land en zag zich zelf al staan in een groot
concertgebouw, terwijl een aandachtig luis
terend publiek hem gadesloegDade
lijk werd er druk geoefend, op weg naar
huis had hij nergens anders ooren voor,
zoodat het maar weinig scheelde, of hij
Neem een oud siga
renkistje en sla dan
voorzichtig aan de bei
de lange zijden, een
aantal spijkers op re
gelmatige afstanden
van elkaar.
Dan heb je noodig
wat elastiekjes, die
krijg je tegenwoordig
in de verschillende winkels om de pakjes
heen, dus die zul je wel bij de hand heb
ben en doe nu een elastiekje om vier
spijkertjes heen, twee aan de eene zijde en
twee aan de andere zijde, zooals je op de
teekening heel duidelijk kunt zien.
Als het elastiek sterker of slapper ge
spannen is, zal de toon, die men krijgt, door
met je nagel of vinger er aan te trekken,
hooger of lager worden. De kunst is na
tuurlijk om de elastiekjes zoo gespannen
te krijgen, dat zij tesamen een toonladder
vormen. Het beste kan men een lepelvor-
mig gesneden stukje hout gebruiken voor
het aanslaan van de tonen.
was tegen een auto opgebotst. Maar thuis
gekomen kon Wimpie zijn hart ophalen.
Hij ging er speciaal gemakkelijk voor op
den grond liggen en Flip, die dacht, dat
Wim met hem wilde gaan stoeien, sloot
zich bij hem aan. Maar het was kostelijk,
die verwonderde snuit van Flip te zien,
toen Wim zich ging oefenen en alle moge
lijke schoolliedjes speelde, maar bijna zou
je denken, dat hij de muziek nogal mooi
'vindt, zoo aandachtig luistert de schrandere
hond!
EEN KLEURPRENTJE.
De koekoek, die bij
de geleerden bekend
staat als „cuculus ca-
norus", is de eenige re
presentant van de
boomkoekoeken in Ne
derland. De koekoek,
en dit zullen velen on
der jullie, vooral dege
nen, die buiten wonen,
wel eens hebben be
merkt, is een heel
schuwe vogel, van bo
ven grauw, van onde
ren lichter, met donke
re dwarst ien.
Omdat heel weinigen
onder jullie de koekoek
wel eens van dichtbij
zullen hebben gezien,
willen wij hier in het kort een beschrij
ving geven van een vogel, die heusch wel
de moeite waard is van naderbij te worden
bekeken.
De koekoek heeft een eigenaardig pootje
en een nog eigenaardiger voetje. Twee tee-
nen aan dit voetje staan naar voren en
twee naar achteren; de buitenste teen
v/ordt de „draaiteen" genoemd. Met dezen
teen kan de koekoek reusachtig veel doen,
want zou hy deze teen niet hebben, dan
zou hij zich nauwelijks aan een boomtak
je kunnen vasthouden, hetgeen nu gemak
kelijk gaat; feitelijk doet de koekkoek al
les met zijn draaiteen! De meeste klim vo
gels hebben trouwens zoo'n draaiteen, die
voor hen onmisbaar is. De koekoek, ten
minste de normale, is tamelijk groot, bijna
dertig c.M. lang en zijn prachtige staart is
ongeveer zeventien c.M. lang. Nu, dat is
een respectabele lengte. Haal je liniaal
maar eens voor den dag en kijk hoe groot
de koekoek ongeveer kan zijn.
De koekoek bouwt nooit een nest, zooals
de andere vogelsoorten dit doen. Het wijf
je legt wel eieren op een zorgvuldig uitge
zocht plekje, maarin een andermans wo
ning. De koekoekseieren worden n.1. altijd
in het nest van een andere vogelsoort ge
legd en door de pleegouders uitgebroed. De
jonge koekoek wordt ook door de pleeg
ouders gevoed, maar is nooit dankbaar voor
de zorg, die men hem gaf, want zoodra hij
wat grooter wordt, (hij groeit sneller dan
een andere vogel) probeert hij met zijn
vinnige pootjes de andere dieren uit het
nest te gooien
Er zijn evenwel ook soorten van koekoe
ken, die hun eieren zelf uitbroeden en dit
niet aan vreemden overlaten. De koekoek
is bijna in alle landen te vinden. Hij be
woont geheel Europa en Noord-Azië, trekt
diep Afrika in en komt zelfs op de Soenda-
eilanden voor.
Een verhaal uit de Wigwam.
door
Carly Vos.
Ditmaal willen wij jullie het een en an
der vertellen over een uitstervend ras, n.1.
de Indianen van Noord-Amerika. Net zoo
als in ieder land een ras weer in verschil
lende stammen verdeeld kan zijn, net zoo
behooren de Indianen tot verschillende
stammen. Men vindt in Noord-Amerika o.a.
de Sioux, de Iroqueerzen, de Pawnéés en
de Tjippewaai. De Indianen aanbaden vroe
ger allen één God der Indianen n.1. Mani-
tou, hetgeen beteekent Groote Geest. Na
tuurlijk weten wij allen dat ons brood uit
koren wordt gemaakt. Het graan van het
koren wordt afgedorscht, van het graan
komt het meel en 't meel wordt gebruikt
om brooden te bakken. Maar in vroeger
Hier zien jullie een groote knipprent,
waarvan de stukjes zorgvuldig langs de
randen moeten worden uitgeknipt en dan
aan elkaar moeten worden gelegd, zoodat
er een prent ontstaat waarop een ouder-
wetsch tournooi voorkomt.
jaren was dat niet bekend aan de Indianen
en als de jacht in een seizoen heel slecht
was geweest, leden zij in den winter vaak
honger. Hadden zij nu maar geweten hoe
zij moesten zaaien en dorschen, dan had
den zij des winters volop brood gegeten.
De Indianen vertellen hun kinderen 't vol
gend verhaal. Op een morgen, lange jaren
geleden, ging een 14-jarige. Roodhuid in
zijn tent om den Grooten Geest om een
goed verstand te smeeken. De jongen
wenschte geen rijkdom, hij wenschte alleen
een goed verstand, opdat hij zijn mede-
menschen van dienst zou kunnen zijn, als
deze hem om raad kwamen vragen. Drie
dagen en drie nrchten bleef de jongen in
zijn tent; hij at niet, en vastte totdat hij
bijna bewusteloos was van den honger.
Toen op den derden dag kwam plotseling
het gordijn van zijn tent in beweging en
een oogenblik later stond daar de Groote
Geest voor hem, die hem zeide: „Jonge
vriend, gij hebt met vuur gebeden. Ik heb
Uw gebed verhoord. Ik zal U een goed ver
stand geven, maar eerst moet gij nog een
proef afleggen. Sta op en vecht met mij!"
Hoetvel de jongen zeer zwak was, deed hij,
wat de Groote Geest hem had gezegd. Hij
vocht met al zijn krachten tegen den Geest,
die heel sterk was, maar de jongen voelde
in zich een groote kracht groeien, een
kracht, welke bijna bovenmenschelijk was.
Den volgenden avond keerde de vreemde
ling, die zeide de Groote Geest te zijn, weer
terug en opnieuw moest de jongen een
proeve van zijn kracht afleggen. Hij was