et huis >iji De Brabantsche Brief van Dré. Zaterdag 15 Augustus 1936. 5CHAGER COURANT. Vijfde blad. No. 10041 met de Hevige SNIJWOND IN DEN VINGER KLOOSTERBALSEM DE MOOISTE FOTO H FEUILLETON Naar heft Engelsch door A. E. W. IVIason 62. Hanaud was het daarmede niet eens. „Dit is een avond voor alibi's gaf hij ten antwoord, zijn stem latende dalen: „voor een afdoend, gezond onweerlegbaar alibi. Allen, behalve zij, die wat te doen hebben, zullen zich openlijk in het bij zijn van hun vrienden vertoonen, en zij. die iets te verrichten hebben, weten niet, hoe dicht wij bij hun geheimen zijn. Zij waren een nauw straatje ingeslagen en hiel den de linkerzijde daarvan. „Weet gij waar wij thans zijn?" vroeg Ha naud. „Niet? En toch zijn wij dicht bij de Mai- son Grenelle. Aan de achterzijde van die huizen links van ons loopt de Rue Oharles-Robert". Jim Frobisher bleef stokstijf staan. „Dan zi.it gij dus hier geweest, gisteren avond nadat ik aan de Prefectuur afscheid van u had genomen", riep hij uit. „Ha!" Gij hebt mij dus herkend!" gaf Hanaud onverstoorbaar terug. „Ik was daar nieuws gierig naar, toen u bij het hek van het huis achterom keek". Aan de andere zijde van het straatje werden de huizen onderbroken door een hoogen muur, waarin twee breede houten deuren waren aan gebracht. Achter dien muur. aan het einde van een tuin. teekende de bovenste verdieping en het dak van een aanzienlijk huis zich in een rechte streep tegen den sterrenhemel af. Hanaud wees daarheen. „Zie eens naar dat huiis. mijnherl Daar kwam Madame Raviart te wonen, in afwachting, dat zij weer vrij zou zijn Het behoor tot Maison Gre neille. Nadat zij met Simon Harlowe gehuwd was, hebben zij het nooit willen verhuren, zij hiel den het juist zooals het was, het nestje van hun liefde dat vreemde, romantische paar. Doch het verborg nog meer romantiek, dat is zeker. Sedert is het steeds onbewoond geweest". Jim Frobisher voelde zich koud worden om het hart. Was dit huis het doel. waarheen Ha naud hem zoo vol vertrouwen bracht? Hij keek naar de deuren en naar het huis. Zelfs in den avond bood het een aanblik van langdurige ver- waarloo'zing en verval, de verf schilferde van de deuren en achter geen enkel venster brandde een licht. Er scheen in dat straatje evenwel iemand wakker te zijn. want juist boven hun hoofd werd uiterst voorzichtig een venster geopend en eenge fluister bereikte hun oor. „Niemand heeft zich vertoond.. Het leek alsof Hanaud aan dit gefluister geen aandacht schonk. Hij hield onder het loopen niet stil, doch zeide tot Frobisher: „En zooals gij gehoord hebt, is het nog leeg". Aan het einde van het straatje verloren zij Daunay geheel uit het oog. Hanaud en Frobis her staken over, en met Moreau vlak voorhen u it,sloegen zij een steegje in, tusschen de hui zen ter rechter zijde. Aan het einde van dit steegje werd weder om rechts afgeslagen, naar een nauw laantje tusschen hooge muren; en toen zij ongeveer der tig meter hadden afgelegd, zag Frobisher de takken van zwaar gebladerde boomen over den muur aan de rechterzijde hangen. Het was on der de schaduw van deze takken zoo donker, dat Frobisher zijn metgezellen zelfs niet kon zien, en hij bonsde tegen Moreau aan, alvorens hii begreep, dat zij het einddoel van hun tocht had den bereikt. Zij bevonden zich achter den tuin van het huis, waarin madame Raviart had ge leefd en liefgehad. De hand van Hanaud sloot zich stevig om den arm. van Jim Frobisher. en dwong hem tot vol strekte onbeweeglijkheid Patinot was even vol maakt en geruischloos verdwenen als Daunay. De drie achtergebleven mannen stonden in de duisternis en luisterden. Een uitdrukking, die door Ann Upcott was gebruikt, toen zij in den tuin van Maison Grenelle, den angst had ge schilderd, waaraan zij ten prooi was geweest, toen het gezicht zich in de duisternis over haar had heengebogen, kwam hem in de gedachten. Destijds had hij haar als overdreven beschouwd. Thans kwam hij op deze critiek terug. Want thans was het ook hem, alsof het kloppen van zijn hart, geheel Dijon moest doen ontwaken. Ongeveer een minuut lang. bleven zij onbeweeg lijk staan, tot Hanaud, bij een aanraking van Nicolas Moreau zich bukte, Hanaud hoorde de palm van zijn hand over hout strijken en ter stond daarna een bijna onhoorbaar tikje, toen een sleutel in een slot werd gestoken en omge draaid. Een deur in den muur ging onhoor baar open en liet een lichtschijnsel door, dat de laan bestreek. De drie mannen traden een tuin binnen, vol onkruid en hoog opgeschoten gras en ongesnoeide struiken. Moreau sloot de deur achter hen in het slot. Terwijl hii dit deed sloe gen de klokken in de stad het halve uur. Hanaud fluisterde Frobisher in het oor „Zij hebben e Val Terzon nog niet bereikt. Kom!" Zij slopen over het grastapijt en het onkruid naar den achterkant van het huis. Een paar tre den van een steenen trap, met schimmel en mos bedekt, daa/lden van een terras af: aan de achterzijde van het terras, vertoonden zich ge sloten vensterluiken Doch om den hoek van het huis gelijkvloers met den tuin, was een deur. Moreau bukte zich nogmaals en wederom opend zich een deur binnenwaarts, zonder gerucht te maken. Doch waar de tuindeur eenig licht had doorgelaten, opende deze deur zich op de zwarste duisternis Jim Frobisher deinsde er voor erug. niet uit lichamelijk vrees, doch met een kennelij- ken schrik, dat eenig ander man dan hij,, zijn kleeren dragende en van zijn vleesch, weer naar buiten zou komen wanneer alles achter den rug was. Zijn hart hield op met kloppen, doch Ha naud drong hem zacht de gang in. Daarna werd de deur weer achter hen gesloten, en een bijna onhoorbaar geluid verkondigde hem clat zij weer op slot was. „Luister!" vermaande Hanaud scherp. Zün geoefend oor had boven hun hoofden, een geluid in het huis opgevangen. En het duurde nog geen seconde, of Jim Frobisher hoorde het ook: een regelmatig en onafgebroken, zeer zacht ge luid, doch buitengewoon spookachtig, in dat stik donkere onbewoonde huis. Langzamerhand drong het tot het brein van Jim door. wat het was. en in slaap valt, om daarna weer overnieuw te be ginnen mee de oefeningen. Hij wil.en hij zal beter worden, dus wordt ie beter. Dat zee den dokter ook. Alleen..., of ie den ouwe weer wordt...? Kee, z'n vrouw, is de kalmte eigens. Ze voeiert 'm, uren aan 'n stuk, want 't meeste valt er neffen. ,,'n Bordcke soep duurt anderhalf uur", zee ze. ,,'t Mot mee 'n theelepeltje gebeuren en dan wordt ie wel 'ns ongeduldig, zoodat 't lepeltje heelegaar in z'nen. mond schiet. Dan pakt ie de lei en schrijft er mee z'n linkerhand op: „de pollepel!!!" Maar Kee is de geduldheid eigens. Nou 't gevaar geweken is, is ze., denk er geen kwaad van, ami- co! is ze bckaans content. Veur 't eerst in den achbendartig jarigen trouw heeft ze dren Fielp veur d'r eigen alleen; Veur 't eerst kan ze 'm nou 'ns verzurgen, zee ze teugen me. Want ze zag 'm nooit dan 's nachts en dan eh dan is er nie veul te zien! Want ja, 'nen „gemeenschapsmensch", 'n trouw BLOEDT VERSCHRIKKELIJK Verband mei KLOOSTERBALSEM geneest de wond in 24 uur 4Als moeder van een groot gezin, had ik het ongeluk mij bij 't brood snijden een flinke jaap in den wijsvinger te geven. Het bloedde verschrikkelijk. Een van mijn kinderen bracht dadelijk den Kloosterbalsem, die In mijn huisgezin iet kinderen telkens van pas komt. Na een doekje met dezen geneeskrach- ttgen balsem op mijn vinger te hebben gedaan, hield het bloeden dadelijk op en de hevige wond was tol mijn ver bazing in 24 uur geheel geheeld en l°l"> genezen." B D Gr. AVf |f CD*C oaiaiMvei tbr inzage „Geen goud zoo goed" Onovertroffen bij brand-en snij wonden Ook ongeëvenaard als wrijfmiddel bij Rheumatiek, spit en pijnlijke spieren ^chroefdooB 35 ct Potten- ct. en 1.04 Portret-Atelier JAC. DE BOER Keizerstraat DEN HELDER vereenigingslid is meestentijen nie present in de echtvereeniging. Ook den Fielp kan nie ieverans te- gellijk zijn, zoodat z'n Kee achtendertig jaren lang alleen was. En den Fielp? zult ge denken: hoe stelt die 't, nou ie zoolang aan een stuk thuis mot zijn? Amico, ik geloof dat ie veur 't eerst thuis begint te wennen! Want toen ik eergisteren weer 'ns bij 'm was, toen lag ie daar veul rustiger onder de beblomde deken in de bedstee, dan d'eerste dagen! In 't begin lag ie zoo te woelen, dat z'n „ijsmuts" telkens neffen 'm rolde. Want dat ding heeft er veul moeite mee, om op die groote kale vlakte van z'nen kop stand te houwen. Maar nou weet ie al aardig mee dat gummi-petje te excerceeren. En als ie daar in die bedstee zoo halvelings recht op zit tusschen de kussens, veurzichtig dx-aaiend mee z'n hoofd, vanweuge 't „ijspetje", en hij geeft z'n „horders" op de lei, dan is 't sjuust zoo in z'n witte slaaphemd mee de halve mouwkes, waaruit 'n paar kolossale armen puilen, wit en rond als verkenshes pen, of daar de Keizerin van Siam zit, de staatsza ken al weer regelend, na 'n veurspoedige bevalling! Waar zal 't op uitdraaien, mee 'm? 't Gemeente bestuur,' 't. Kerkbestuur, de dorpenaren, 't heele ver- eenigingsleven, iedereen en-alles mist den Fielp, die nou „regeert" middels de lei en 'n stukske biljartkeu- krijt. Van de week, als ik 'm zee dat de schuttersfeesten waren uitgesteld, wachtende op hum, dan gaf ie me de lei aan, die 'k vast moest houwen en hij schreef er op: „Motten deurgaan, ezelstraal!!" Bij 't vierde uitroeptceken drukte-n-ie de lei uit m'n handen en 't krijt kapot. Als de lei weer recht op in m'n banden stond, dan teekende-n-ie drie groo te drukletters: U.M.E.ÜU Toen ik weer wegging en 'm de linkerhand drukte, toen zat er 'n bietje triestigheid in z'n oogen. Nog efkens moest ik de lei aangeven en hij schreef: „komt gullie Zondag hier proppen!!!" Ik keek 'm 'ns vragend aan en hij schreef weer: „zetten dan tafel aan bedstee. Ik kijken. Gullie kaart- speulen!" Zoodat, amico, a.s. Zondag gepropt wordt hij den Fielp z'n bedstee...! Ge hoort er nog meer van natuurlijk! Veul groeten van Trui, en als altij geen haarke minder van oewen t.a.v. DRé. nèêr, wat kan den mensch ambüis zijn, mener van den Fieliep!" Den Fielp was wel efkes beteuterd van z'n „suc ces", hij knipte tenminste nog al mee z'n oogen en verdachte zenuwtrekskes schokten over zijnen kop, maar hij herstelde z'n eigen deur nóg 'n aanspraak te houwen en die was van zo'ncn aard, dat den Blaauwe van trotsigheid 'n rondje weggaf (uit den pot tenminste) aan heel den restaurant! Als den Fielp betaald had, dan glansde-n-er 'n bietje gif in z'n oogen als ie aan den Blaauwe zee: „nou kunnen we 'nen dag vroeger naar huis, mil- lioennair!" „Zit dan vernolle nie zoo op te scheppen vrekten leugenèèr", verdedigde den Blaauwe z'n eigen: „wan neer ik mee -den Loco-Burgemeester van de schoonste gemeente van Nederland uit hen, dan dan nouja, dan blijf ik in den stijl!" Afijn, basta! Ik wil dan maar zeggen: den Fielp lééft veur z'n dorpke. Dagelijks hamert ie (als veurzitter) veur de be langen van Ulvenhout. En als zoo'nen mensch dan plat komt te liggen, allez, dan is dat 'n dorpsgebcu- ren, wat gij maar amper zult kunnen heseffen. Nie alleen 't manvolk, ook 't vrouwvolk ondergaat de gebeurtenis. Want ge verstaat: als 'den man b.v. tien, twintig jaren allen Maandag-, Dinsdag- of an deren avond van de week naar „de vergadering" was, dat dan de vrouw ook zoo'nen avond op d'een of an dere manier bezet had. De een om dieën avond al 't verstelwerk 'sprontjes te doen, d'andere om te strij ken, de derde om te gaan buurten bij 'n getrouwde dochter, de vierde om te werken in den missienaai- kring, enz., enz. En al hebben ze dan jaren op den Fielp gescholden, dat ie „m'ncn vont altij den huis uittroggelt", nou ervaren ze toch, die wijven, dat er ook 'nen goeien kant aanzit, om "ns één avondje veur- oew-eigen-allecn te hebben! Ook den Raad mist 'm. Allicht! Driehonderd pond meer of minder Edelachtbaarheid in ons Gemeente raadje is gaauw te merken! Maar dat nie alleen, natuurlijk. De debatten zijn veul korter! De siga renkist gaat veul minder rond, want Fielp don nes tor treedt altij zoo'n bietje vaderlijk op. En dan als 'non „goeien pa", die op 'n (gemeente-)sigaar meer of minder nie letten wil. En meer nog: hij komt als bakker zoowat huis-aan-huis. Hij kan oe precies vertellen wat er in elk huishouwentje rond spookt, op sommige punten kent ie dat nog beter, dan menier pastoor. Hij kent de gebreken van 't dorp zóó, dat er geenen plas staat, of hij weet prompt waar zoo'n mankement vandaan komt. Geen twee akkers, of hij zal oe percies weten te vertellen waar de grens is van Boer Zus of Boer Zoo. Geen verecniging, of hij veurzittert ze. Daar kan dus weinig in den Raad ter tafel komen of den Fielp komt na de debatten op de proppen mee z'n „de kwetsie is deuze", en dan pakt ie de „kwetsie" zoo sjecuur bij 't nekvel vast, of 't 'n konijntje is, dat ie efkens slacht, opensnijdt en van buiten en van bin nen laat bekijken. Dan zee-tie ineens: „allez. Tinus, gij rookt nie" (hij alleen spreekt ze daar allemaal mee den vcur- naam aan) „en gij ok al nie, Clïef", dan tracteert ie gaauw efkens op 'n sigaar, merk „onvoorziene uitgaven" en zijn veurstel gaat er deur, mee al-ge- meone stemmen. Wil ie geren 'n schoon verslag in de krant van z'n redevoering, dan geeft ie de kist, mex-k „O.U." óók deur naar de perstx-ibune mee de wooi'den: „allez, mannen van de krant, stikt ok 's op, da schrijft makkelijker!" Waarmee ik maar zeggen wil, dat zelfs de ki-ant er onder lijdt, want 't gemecntcx-aadsverslag van Ulvenhout was den vorigen keer 't aankijken nie weerd; tien i-egeltjes, anders twee kolommen om trent! En als ie *n subsidie verdedigt van een van z'n vex-eenigingen, nou, dan is 't. wel 'n heele pa gina in de ki*ant. eindigend met „U. m. E.!" Want „Ulvenhout mot excelsior", wordt door de ki'anten- man nen al jaren afgekort. „Maar hoe is 't nou. mee den Fielp z'n ziekte ge steld!" zult ge eindelijk wel 'ns willen weten, amico! Ik ben bij 'm geweest. Hij mag weer bezoek heb ben. Z'nen mond staat al lij nog nie op z'n plek. En lijk den Blaauwe zee: „hij praat nog sjuust als 'nen Engelschman. Ge verstaat 'm nie en telkens als ie wat zegt, dan., dan," zee den Tiest: „dan meugt ge wel '11 perepluu opsteken Toch gaat ie vcuruit, den hakker. Bewusteloos is ic al lang nie meer en hij kijkt frisch uit z'n oogen. Hij zit in bed, mee 'n ijszakske op z'n hoofd. Z'n ïechterarm is nog wat lam, maar hij zit heele dagen te oefenen daarmee. Hij knijpt z'n vingex-s in mal kaar, strekt ze weer uit, beweegt den arm met zij nen goeien linkerarm op-en-neer tot ie moei wordt Ulvenhout, 10 Augustus 1936. Menier, We zijn hier 'n bietje uit onzen doen. Ulvenhout mist den bakkex-, den Fielp. Ge mot nie vex-ge- ten, amico, daar zijn hier heele geslachten die Ul venhout nooit andex-s ge kend hebben, dan mee den Fielp op den dorpsweg. Zijn kolossale, zijn mas sale verschijning in 't wit te bakkers jaske en de blauw-linnen bi-oek is 'n figuur op 't dorp als, als, 'k zou willen zeggen als den meulen, of als den kex-ketoren. Zoolang ze 'r staan, ziet ge ze nie, maar als ze plotseling weg waren, ge zou die beelden uit oew dox*pske elke minuut van den dag missen. 't Gaat .gelukkig goed, mee 'm. Ons dokterke doet wat ie kan! Trui zee van den middag, als ik thuiskwam: „hij is vandaag twéc keer hij 'm geweest". En ik begreep zóó wel, wat ze bedoelde, want eiken dag brengt Trui op die manier rapport uit, als ik mee den groen- tenwagel thuiskom. Ze drukte mee 'n bietje plazier op dat „twee". Want daar waren al dagen geweest, dat den dokter vier, vijf keeren was gepasseerd mee z'n auto, als ik 's middags thuiskwam. En dan dikwijls 's avonds kort veur bedtijd, hoorden wij 'm nóg 'ns gaan; wij kennen den dokter z'n wageltjc aan 't, gerucht. Elk dingske heeft zoo z'n eigen „stem", niewaar, zijnen eigen „gang". 't Gebeurt heel dikwijls, als Trui en ik zoo 's avonds ons krantje zitten te lezen de avonden zijn kil van den zomex- dat Trui dan zoo ineens zegt: „hoor ze hij Verdaasdonk 'ns laat aan 't werk zijn, Dx'é". En als ik dan efkens luister, dan hoor ik Verdaasdonk z'n pomp piepen. 'n Oogenhlikske latex-, midden in 'n Olympisch hel denfeit want veul meer staat er in de kx-anten nie in, dan Trui weer: „Sodepin, wa's den Nol laat terug van de markt." En dan hoor 'k 't gedokker van Nol Damen zijnen wagel, waarmee Trui 'm 's mergens naar de verkens- markt zag rijen. Vijf minuten latex-, midden in 'nen massa-priester- moord of andere Spaansche Regeeringsdaad, dan is 't weer: „Driek Frijtcrs schijnt ook gooien zin t'hcb- ben!" Dan passeert onzen postbooi al fluitend op de fiets. Of: „ja, ja, den baron schijnt thuis te zijn ,van z'nen vacantie!" Dan rammelt er 'n heel ouw- race-wageltje over de keien. Neeë, amico, Ti-ui en d' andci'e dox-pelingen ook, 'die hoeft nie veur 't raam te zitten om de passage over den weg te kunen volgen, horrc! Maar om dan terug te komen op den Fielp: hij wordt hier erg gemist. Alle vergaderingen zijn uitge steld. 't Manvolk is dus veul meer thuis, dan ooit 't geval was. Want den Fielp is 'nen „Gemeenschaps mensch", om 't zoo 'ns op z'n nieuwerwetsch te zeg gen! Hij is 'nen veurstander van 't vereenigingsleven. Want, ge weet, amico: ;,Hulvenout mot hekselsior!" Z'n stopwoord, waar ie al z'n redevoerings mee be gint en mee eindigt,. Dat weten ze zelfs al in 't Buitenland! Want ondclest, als we mee 'm in Antwerpen wa ren, op 'n potverteerfuifke van de propclub, dan sprak ie daar in doft Antwerpschen restaurant 'n redevoering uit aan ons tafeltje, aan ons tafeltje van vijf man, zóó vurig, zóó geestdriftig, dat op 't lest al 't volk in den restaurant ging recht staan en mee- bi-uldc: „Ilulvenout. mot excelsior!" Daar was er geenen ecnen, die wist wat „Hulven- out" nou eigenlijk precies veur iets was! Want op 't lest kwam er mij eencn vragen: „allez, menier, da's zekers 'nen merveljeuzen Skiedammer, 'n nieuw merk, diecn Huulvènoud?" En als ik den Vlaming dat 'ns aan den Fielp liet vi-agen, dan deed ic z'n oogen dicht, kneep in z'n vuisten en 'n bietje bleek en heescli noodigde-n-ie den Vlaam aan ons tafeltje, om 'm 'ns percies, en „aarfijn" te vertellen, wat Ulvenhout „hallemaal" was! En als den Fielp daar na 'n half uur mee gereed was, dan zee den Vlaming 'n bietje spijtig en mee den vuist op de tafel: „Nonde, da' kikke dat nooit gewete heb, nie! 'k Heb altij gepeisd: Amsterddm was de schoonste stad van den Ollandais! Mielton-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 17