VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
De geweldadige dood
VARIA
Kabouter=Avonturen. Stan en Pol
de kinderen.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 22 Augustus 1936. No. 10046.
Een vreemde historie,
naar het Engelsch bewerkt,
door SIROLF.
(Nadruk verboden
alle rechten voorbehouden).
OP zichzelf beschouwd vind ik
het heelemaal niet behoor
lijk, om iemand met een
slang te vergelijken. Laat
staan met een ratelslang. En toch
moet ik eerlijk bekennen, dat ik
onmiddellijk aan zoo'n dier
moest denken, toen ik van de
week mijn ouden vriend Boffel-
dorf ontmoette, en hij mij aldus
begroette:
„Besjsjsjoer, Ssssjsjsjirolf, hoe
maak je het?"
„Best, en met Jou?" vroeg ik,
eenigszins achterdochtig, vanwege
de heftige manier, waarop hij sliste
„Gaat nog al," zei hij „Gaat nog
al. Het gaat al veel beter. Maar
het isjsjsjs allemaal de ssssjsjschuld
van Harktang, je weet wel, bij
wien ik in de kost ben".
Ik zal U niet vermoeien, met
precies weer te geven, hoe mijn
vriend Boffeldorf mij het volgen
de verhaal deed. Ik geef dus al
leen de inhoud weer.
„Je weet, Sirolf," ging Boffeldorf
dus voort, „dat Hartkang een lief
hebber van een malsch stukje
vleesch is, liefst een karbonade of
een gemest konijntje, waar stevig
wat aan te kluiven valt. En wat
wil nu het geval, een paar maan
den geleden wint hij een konijn op
een liefdadigheidstentoonstelling.
Nou, we hadden er alle drie aar
digheid in, Harktang zelf, zijn
vrouw en ik. Harktang en ik tim
merden een hokje van een eieren-
kist en wij gaven hem iederen dag
wel drie keer te eten. De vrouw
van Harktang was gewoonweg mal
met dat dier. Ze noemde het „haar
fijne fondantneusje, d'r hartedief-
fie, molletje," en af en toe liet ze
het dier van pure lievigheid in de
kamer even rondloopen. Nu, Hark
tang en ik maakten er heelemaal
geen geheim van tegenover het
dier zelf, waarom we hem eiken
dag zoo dikwijls eten kwamen
brongen. Als ik 's morgens zijn
volle bakje bij hem in zijn hokje
neerzette, en hij probeerde mij in
mijn vingers te bijten, zei ik altijd:
„Hier, daar heb je weer wat te
bikken, smarotser! En denk nu
maar niet, dat het allemaal lie
vigheid is, heelemaal niet! We
doen het alleen maar, dat je zoo
vet en zoo malsch mogelijk zal
worden, begrepen? En die vette
linkerachterkluif is voor mij, als je
dat maar onthoudt!"
Maar hoe vetter het dier werd,
hoe gekker de vrouw van Harktang
op het beestje werd. En toen we
vorige week er over spraken, dat
we het zouden slachten, omdat hij
nu vet genoeg was, kreeg ze een
aanval van zenuwen, en huilde
van heb-ik-jou-daar, en bezwoer
ons, dat ze wraak zou nemen.
„Wacht maar, Harktang, „gilde ze
tegen haar man, „wacht maar, als
je het durft doen. Dan zal je zien,
wat ik doe! Braden doe ik hem
al vast niet!"
„Hindert niet," zei Harktang vast
beraden, terwijl hij zich de lippen
aflikte. „Dat kan ik zelf wel!"
Mevrouw Harktang slingerde ons
allerlei verwijten naar het hoofd,
noemde ons beulen en bloedzui
gers en lafaards en bedreigde spe
ciaal Harktang met een geheim
zinnige, maar vreeselijke wraak.
Doch desniettegenstaande zette
Harktang door. En den volgenden
dag, 's namiddags om half zes,
kwam Harktangs kweekeling ge
welddadig om het leven. Waarbij
de slager van den hoek een handje
meehielp.
Dien heelen avond, tot diep in
den nacht, woedde de orkaan van
de woede van Mevrouw Harktang
door het Harktangsche huis.
Harktang bleef onverstoorbaar
aan het werk, om het beestje in te
zouten en te lardeeren en gereed
te maken, om den volgenden mor
gen te worden gebraden. We zou
den hem voor ons twaalfuurtje
verorberen. Ik moest den volgenden
morgen al heel vroeg op pad, zoo
dat ik er niet bij kon zijn, als
Harktang die dien dag vrijaf
had het diertje zou bereiden.
Maar, als ik om twaalf uur thuis
zou komen, zou de braadlucht me
al tegemoet komen!
Nu, dat was ook zoo. Om kwart
over twaalf kom ik het Harktang
sche huis binnen en de heerlijke
braadgeur kwam met al tegemoet
en deed me het water in den mond
loopen. Het heele huis was vervuld
van de lekkere, prikkelende geur.
Ik liep regelrecht naar de keuken,
en uit de oven stroomde de braad
lucht me nog sterker tegemoet.
Maar er was niemand in de keu
ken. Ik ga dus naar de huiskamer,
en zie daar alleen Harktang, met
een paar wild-flikkerende oogen
en vertrokken gelaat ronddazen.
Hij zei boe noch ba, maar rende
van het kastje naar de muur, keek
onder het kleed, in de kolenbak, in
de kachel, onder de pendule en in
de bloemenvaasjes... Ik begreep er
niets van en dacht, dat die arme
Harktang plotseling gek was ge
worden.
„Wat is er gebeurd, waar is Je
vrouw?" vroeg ik.
„Weoddik nied", zei hij met een
zonderling slap stemgeluid, en ging
door met als een razende te zoeken,
in doosjes en busjes, vaasjes, mand
jes en kasten, onder matjes en in
dekschalen.
Eindelijk viel mijn oog op een
briefje, dat op tafel lag. Het was
van mevrouw Harktang, en er
stond in: „Harktang, je bent een
dierenbeul! Ik ga heen, naar mijn
moeder. Ik weet nog niet, of ik
ooit weer bij je terug kom. Je hebt
mijn fijne fondantneusje vermoord.
Maar ik zal me wreken. JIJ zult
van het lieve dier geen stukje proe
ven, begrepen? Voor je straf heb
ik je kunstgebit weggestopt. Zie
maar, dat je het vindt!"
Ik vernam nog met veel moei
te, want ik kon hem bijna niet
verstaan, dat Harktang dit briefje
vanmorgen op zijn nachtkastje had
gevonden, naast het glas, waarin
hij 's avonds zijn eetwerktuigen de
poneerde. En zijn vrouw was ver
dwenen. Den heelen morgen was
hij al aan het zoeken! Twee uur
lang haalden we het heele huis
ondersteboven, totdat we eindelijk
een branderige lucht in ons neus
kregen en naar beneden renden.
Toen vonden we in de keuken, in
het fornuis, de zwartverkoolde res
ten, van wat eens een heerlijk ge
lardeerd vet konijn was
Een week lang bleef de vrouw
van Harktang weg. Een week lang
leefde ik naast dien razenden, slis-
senden Harktang, die alleen maar
pap kon eten, omdat hij al zijn
tanden kwijt was. Dat had zoo'n
invloed op mij, dat ik onwillekeu
rig ook begon te slissen. Ik ben
er nog niet heelemaal van af. Maar
het gaat al beter. Gisteren is me
vrouw Harktang terug gekomen.
Ze had voor Harktang een cadeau
tje meegebracht. Weet je, wat het
was?
Zijn kunstgebit!
ALS MEN
WILLIAM SHAKESPEARE
HEET.
Het valt niet mee, wanneer men
de naam van een beroemd man
draagt. Dit komt wel duidelijk tot
uitdrukking in de klacht van den
ongelukkige, die William Shake-
speare heet: „Mijn heele leven lang
ben ik het doelwit voor grapjes ge
weest."
„Mijn zorgen begonnen, toen ik
voor de eerste maal een vraag be
grijpen kon. De man, die mij deze
vraag stelde, sprak mij vaderlijk
toe en zeide: „Ja,mijn beste jongen,
je draagt een beroemde naam. Ben
je familie van den grooten Willi
am Shakespeare?" Later, op school,
lieten, zoowel de leeraar als mijn
schoolkameraden, mij nimmer een
oogenblik mijn naam vergeten. Van
mij werden steeds buitengewone
prestaties verwacht. „Als je zoo
heet, moest je je schamen een der
gelijke arbeid af te leveren." Noch
tans werd ik steeds tot een hooge-
re klasse bevorderd.
Toen ik eenmaal meerderjarig
geworden was, vingen pas goed de
moeilijkheden aan. In 1927 was ik
als telegrafist werkzaam te Free-
ville. Op een Zondagmiddag klopte
iemand heftig voor het raampje
van het plaatskaarten-loket. Ik
opende het loket. Voor mij stond
een leerares, die een biljet naar
New York verlangde. Ik maakte
haar duidelijk, dat ik geen biljet
verkoopen kon, doch dat de loket-
tist om vijf uur aanwezig zou zijn.
Zij werd woedend en vertelde mij,
dat ze nog nimmer zoo onbeleefd
behandeld was. „Jonge man, hoe
heet je?" vroeg zij met dreigende
stem. Ik zag de catastrophe aanko
men. Nochtans antwoordde ik:
„Mijn naam is William Shakespea
re". U kunt zich nauwelijks voor
stellen, wat er toen gebeurde. „Of
ik haar voor de gek stond te hou
den, of ik dacht, dat ik aardig was,
of de spoorwegmaatschappij wel
wist, dat ze een employé had, die
de menschen voor den gek hield
enz. enz."
Op een andere keer waren mijn
vrouw en ik 's avonds laat te Buf-
faloo aangekomen. Ik ging naar 'n
hotel en vroeg een kamer. In het
vreemdelingenboek schreef ik mij
vanzelfsprekend in als: „William
Shakespeare en echtgenoote. De
portier gaf mij de sleutel en we
stegen in de lift. Doch ik hoorde
hem nog tegen de piccolo zeggen:
„Jongen, ik heb in mijn leven al
heel was beroemde gasten meege
maakt, maar dat William Shakes
peare nog eens met zijn vrouw
door mij bediend zouden worden,
heb ik nooit kunnen droomen."
Op een goeden dag zouden wij
naar Washington gaan om een be
zoek aan het Witte Huis te bren
gen. Dagen van te voren had ik
mij er reeds op verheugd den pre
sident te spreken. Toen wij einde
lijk bij Roosevelt toegelaten wer
den, moest ik mijn naam noemen.
Het lachende gezicht van den pre
sident verstarde bij het hooren van
mijn naam en ik merkte duidelijk,
dat hij één van zijn detectives 'n
wenk gaf. Toen ik de kamer van
den president verliet, hoorde ik de
marine-attaché tot hem zeggen: „Ja
sommige van deze gevallen zijn
in-treurig."
Op een andere keer werd ik te
New York aangehouden wegens het
besturen van een automobiel zon
der een rijbewijs bij mij te hebben.
Ik moest mij legitimeeren, doch
had geen papieren bij mij. Toen ik
mijn werkelijke naam opgaf, werd
de agent kwaad. „Wat, wil je nu
nog grapjes ook met mij uithalen?
Kom maar eens mee, vrindje, dan
zal ik je tijd geven om na te den
ken, tot je je goede naam herin
nert" en hij gaf mij tijd tot den
volgenden ochtend.
Ik kwam eens bij den gouverneur
van Albany. Toen ik dezen mijn
naam noemde, begon hij hartelijk
te lachen. „Wel boy, dat is een goe
de mop. Steek een sigaar op. Ik
dacht dat dié kerel al lang dood
was."
En zoo is het mijn heele leven
lang gegaan. Ik zou ouders, die
een beroemde naam dragen, wel de
raad willen geven, hun kinderen
een andere voornaam te geven.
Iemand, die b.v. Edison heet,
moest zijn zoon nimmer Thomas
Al va noemen en als je Washington
heet, noem je zoon dan nooit Geor-
ge, net zoo min als iemand, die
Wilson heet, zijn zoon niet Wood-
row moet noemen. Wat mij betreft,
het spijt mij, dat mijn ouders mij
niet Oswald genoemd hebben.
(v.d.)
HOE ZIJN VERSCHE EN BE
WAARDE EIEREN TE ON
DERSCHEIDEN?
Eenlge Jaren geleden is reeds ont
dekt, dat het eiwit van lang be
waarde eieren in het licht van de
kwartslamp gebracht, blauwwit
gaat fluoresceeren, terwijl dat van
versche eiren dit verschijnsel niet
vertoont. Toen is men verder ge
gaan en heeft men geprobeerd, of
ook op verschillende wijzen be
waarde eieren van elkander onder
scheiden kunnen worden. Uitgaan
de van het denkbeeld, dat er al
licht kleine restjes der gebruikte
conserveervloeistoffen kalkwater
en waterglas aan de schaal van
het ei blijven hangen, zelfs als dit
goed gewasschen is, heeft men ge
voelige chemische methodes toege
past om deze stoffen aan te toonen.
Deze geven het verlangde resultaat
mits men de eieren met metalen
borsteltjes onder gedistilleerd water
afborstelt. Er wordt dan klaarblij
kelijk een dun laagje van de schaal
afgeschuurd en de chemische stof
fen, die in dit laagje zijn ingedron
gen, laten nu los. Daar dit bij kalk-
eieren kalk, volgens den chemicus
calciumhydroxyde, is en bij water
glaseieren waterglas of kiezelzuur
natrium, kon men na de afborste
ling in het water in beide gevallen
alkalische reactie, in het eerste ge
val tevens calcium, in het tweede
geval tevens kiezelzuur aantoonen.
Op deze manier kan men dus alle
soorten van geconserveerde eieren,
welker eiwit zonder uitzondering
onder de kwiklamp fluoresceert,
onderscheiden. (v. d.)
HUMOR.
De Jansens hadden een nieuw
kleed gekocht en de Pietersens
kwamen op visite en bewonderden
het om het hardst.
Den volgenden dag kwam het zes
jarige zoontje van de Pietersens bij
de Jansens aanbellen en vroeg aan
mevrouw Jansen, of hij het nieu
we kleed ook mocht zien. Mevrouw
Jansen voelde zich wel wat ge
vleid en bracht den kleinen
kunstliefhebber in den salon. Hier
stak de knaap zijn handen in zijn
zakken, liep een keer of drie, vier
De „held" Mevrouw Vindingrijk was met haar
baby-box zóó buitengewoon tevreden, dat zij er ook
een voor haar man liet maken.
om het kleed heen, terwijl hij etf
aandachtig naar keek. Eindelijk
zeide hij, diep teleurgesteld: Nou,
ik word er heelemaal niet misselijk
en duizelig van!
Ik heb eens een man gekend,
die zóó gierig was, dat hij, wanneer
hij een brief schreef, telkens de
kurk op het inktpotje deed, na el-t
ken keer indoopen, om te voorko
men, dat er iets door verdamping
verloren zou gaan.
En ik heb een man gekend,
die eiken avond alle klokken in
huis stilzette, om te voorkomen,
dat de uurwerken zouden slijten
als iedereen sliep.
Dat is nog niets, vergeleken
bij den man, dien ik eens gekend
heb! Die man was zoo gierig, dat
hij het gratis lezen van de krant
in de openbare leeszaal er aan
gaf, om zijn bril te sparen.
Van onzen onopreohten corres
pondent).
Grasdorp. Een woedende stier
rende gisteren een woonhuis hiep
binnen en vernielde een gramofoon
met alle platen, die erbij behoor*
den en ook het Radio-toestel. Naar
wij vernemen koesterden eenige
omwonenden het verlangen, den
stier te verblijden met een extra;
lekkere lijnkoek.
Naar aanleiding van het voor»
stel dat personen met verstoorde
geestvermogens verboden moest
worden te trouwen, merkt een on«
zers lezers op, dat dit de ondergang
van ons ras zou beteekenen.
Een jong Italiaan, die gear*
resteerd werd wegens moord, beken'
de zijn misdaad, doch verklaar"
dat hij vergat, dat hij den moord
beging. Dit stelt nog weer eens
duidelijk in het licht, hoe belang
rijk het is, een dagboek bij td
houden.
De autoriteiten hebben beslo
ten, dat een doctor met zijn au tof
de maximumsnelheid in de stad
mag overtreden, indien hij naai*
een ernstig patiënt gaat. De medi
ci zijn zeer verheugd over dit be»
sluit, aangezien dit het vooruit
zicht voor hen opent op meerdere
patiënten, volgens het sneeuwbal*
systeem.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Is het U bekend:
dat graniet het oudste rotsge*
steente ter wereld is?
dat de stembanden van de vrouw
korter zijn dan die van den man?i
dat het daarom de vrouw mindefi
inspanning kost om te spreken?
dat de hertog en hertogin van;
York bij hun bezoek aan Mauritius
een kaait van dit eiland ten ge*
schenke ontvingen?
dat deze kaart vervaardigd is vart
zilver, en dat de suikerfabrieken er
op staan aangegeven door diaman
ten en de vuurtorens langs dd
kusten door robijnen?
d a t op het Rotary-congres te Os-
tende aan den Internationalen
president, mr. Harry Rogers, een
portret van hemzelf werd aange
boden, dat 3 meter hoog en 1.40'
M. breed was?
dat het met lijst en al 100 pontf
woog?
dat er in Londen's straten 6000
autobussen loopen?
178. Hij klom op het kozijn en keek naar binnen.
Daar zag hij in een knus kamertje een oud vrouwtje
zitten, dat droevig voor zich uit keek. Wat zou er
aan schelen, dacht Pol.
179. Pol tikte tegen het venster. Het oude vrouw
tje hoorde het niet en Pol tikte nog eens, nu har
der. En ja hoor, het vrouwtje stond op en keek naar
het venster. Pol tikte nog eens en nu kwam het
vrouwtje naar het raam toe. Hoe verbaasd keek ze,
toen ze daar een kaboutertje zag staan. Vlug deed
ze het raam open, en Pol wipte naar binnen.
180. Ze geloofde haar oogen niet, toen ze daar een
heuschen kabouter voor zich zag staan. Pol was
niets bang en hij klom direct op tafel en toen vroeg
hij met zijn fijne stemmetje wat er aan scheelde. Het
vrouwtje vertelde hem daarop dat haar poes, die ze
reeds vijftien jaar had, eensklaps ziek was geworden
en gestorven was. Daar had ze nu verdriet om.