let huis Stop»*» hoes1 rabantsche Brief Ni Zaterdag 29 Augustus 1936. SCHAGER COURANT. Vijfde blad. No. 10051 met de to<h! Ulvenhout,- 24 Augustus 1936 Meneer* Schoone dagen, deus leste van Oogst. Maar mennigt geel blaaike dwerlt al door de locht. D'n erft liigt er vol van. 't Najaar, den bonton Herfst, begint al te sche meren deur *t dichte, steuvige loof. D'n notenleer is be gonnen te bronzen. Z' nen blarenkroon lijkt geschroeid deur 'n laai ende zonnevlam. D'n wilden wingerd, teugen m'nen achterge vel aan, begint aan te gloeien in vurig karmozijn.. En in d'eikendreven hangen al brandende Iampionnekes in 't loof. Ja langzaamaan begint 't Herfsttij den buiten te illurntneeren mee vlammend kleuren spel, dat al zwakskes gaat opvlammen teugen den levensavond van den zomer! 'n Nieuw tij. andere kleuren. Rijp tij rijpe kleuren. Zwaar trosselt de lijsterbes in 't donker loo- ver; en 't is, of de vrucht gegloeid is, mee den rossen top der vlam. Fel blinkt den groenen eekel tusschen 't bron zen blad. Gloeit den rozebottel in tomaat-rood in 't wilde heestergewas. t Is of den bloei, de vrucht, den buiten be- Matst zijn mee de verven uit 't avondgoud, 'lijk het deuzen tijd aan 't Westen smeult. Zooals gisterenavond. Laag hing de zon aan den hemel. Lange schaduws streepten peers over d'eerde. Maar in de bladkroonen van 't wiegend geboorat, daar klodderden nog dotten zonnegoud in spulsch beweeg. Rosse gloeiing gloorde over ons dorpke. In 't Zuiën blonk den hemel in zijnen glans als wit peerlmoer. 't Was lekker zitten veur 't huis. De leste Zondagsdrukte bewoog over den steenweg, teugen den gloed van d'avondzon. die dieper en dieper neeg, als 'n te zware blom aan den ranken steel. Als 'n dikke, uitgloeiende stip ook. zoo smolt ze deur den hemel. Zoo brandde ze den Wes- terkim tot purper vuren. Acht klokslagen galmden uit den kerktoren langs den blanken Zuierhemel mee de grijze vegen, zooals die in witten peerlmoer wel voor komen. Trui en ik, we kwamen op den schoonen avond nie uitgetuurd. Stillekens fratten wij 'm op. mee kleine bietjes. Klam streek 'n windeke langs onzen kop. Ver droeg 't den rook uit m'n piip. die zachtekes knetterde in den rossen avond. In den rossen avond, waarin 't Herfsttij te bespeuren viel uit de klamme koelte, die woog op oew vel. Toen zonk de zon. bloedrood nou, in 'n peerse kim- bank. Maar lang bleef ze heuren rossen gloei teu gen de lochten spreien, zoo schoon, zoo fel, dat ge de plakken bladgoud in vellen van den hemel kost scheuren. Toen zee Trui: „Dré En ik antwoorde: „Jan H FEUILLETON Naar het Engelsch door A. E. W. Mason 72. ;,Is het gebeurd?" had Espinoza gevraagd. Francine lachte. „Ja, maar dat dametje heeft gevochten hoor! Je hadt haar de koffie moeten laten opdrinken Dan zou dat poppetje met ons zijn meegegaan als een lam. Nu moet zij gedragen worden. Het is een duivelsnest, dat verzeker ik je". Jeanne Leclerc wikkelde een om slagdoek over het hoofd van Ann, ten einde den doek over haar mond te verbergen en ter wijl Francine Ann staande hield, wierp Jeanne deze den witten mantel over de schouders en sloot de haakjes daarvan. Vervolgens draaide Espinoza hot licht uit en trok de gordijnen ter Zijde. De kamer was aan de achterzijde van het huis gelegen. Tegenover het venster strekte het park zich uit Doch het was het park van een Franscli kasteel waar de koeien tot onder de vensters loopen te grazen en slechts een klein gedeelte van het voorterras bestemd is voor bloemen en grasperken. Espinoza keek naar de weidegronden, die dicht met boomen waren be groeid, en waar zich koeden als schimmen be wogen. Hij opende het venster en de muziek Onzenlieveniheer was aan 't tooveren, amico. Hij tooverde 'n rosgoüwen apotheose, achter den riipgebloeiden dag! Van 't Westen tot boven ons dak stond 't vurigst goud in kolossale streken teugen den he mel geborsteld. En al dat goud ketste zijnen glans op ons dorpke, dat als 'n ouwerwet- sche blinkende prent in de Schepping hing. Toen vezelde Trui: „hoe is 't meugelijk. En ik antwoordde: „Tijk ge zegt Langen tijd, ja wel 'n half uur lang, smeul de deuze pracht weg. Bluschten de kleuren uit. Zeegroene glanzangs. teer als zij, kleer als 't water in de velden, blonken tusschen 't smeu lend goud. De Zondagsdrukte verstierf in den avond schemer. Naar den kant van de stad begosten witte lichtjes, kleer als daauwdroppen te „kij ken" uit het avondduister, dat dikker dwerlde over de weareld. Den Noordwester veegde drukker deur 't ge- boomt. Blaaikes flierden uit de kroonen en Trui begost over heur bovenarmen te wrijven. „Killekes, Dré" „We zouwen 't pakken. Trui" Toen gingen we naar binnen. Trui nam de stoelen op, ik sloot de blinden. En ver weg zat den Blaauwe te peinzen op zijnen trekzak en droeg 't windeke zijn muzi kale gedachten de zwarte bosschen in. Binnen hing de zoelte nog van de plattebuis waarop Trui 's middags gekookt had. En als olie in vloeipapier, zoo drong die luwte in m'n vel. ,,'t Is hier lekker, Truike!" „Herfstig buiten. Dré" Toen porde ze de plattebuis op, brokkelde 'nen turf in 't vuurgat en zette den avondpap ten kook. Onwillekeurig kropen we allebei in ons „Win tersche" hoekske, ter weerskanten van de plat tebuis, halverlings in den schaduw van de hoo- ge schouw, 't lampelicht op oew handen. Geef voor dien bloffenden hoest dadelijk Akker's Abdijsiroop. Het behoeft geen kinkhoest te zijn, maar een kinderhoest moet niet verwaarloosd worden. Waarom Uw kind noodeloos te laten lijden. Waarom zoudt Ge niet juist nog op tijd het beste en meest krachtige middel geven. Dat middel is toch Akker's Abdij siroop, die reeds zoovelen geholpen heeft I Heeft Uw kindje het benauwd? Slaapt het 's nachts niet door hoesten, kuchen of piepen op het borstje? Abdijsiroop zal Uw kind helpen, die slijm losmaken, de hoest rijp maken en stoppen. En morgen ziet Ge niet meer de traantjes in de oogen door dat afmattend hoesten. De afmatting van de ademhalingsorganen is weggenomen, de ademhaling zal weer ruim en diep zijn. Thans slechts 75 ct. per flacon! uit de balzaal drong flauwtjes tot hun ooren door. „Wij moeten vlug zijn', vermaande Espinoza Hij nam het hulpelooze meisje in ziin ar men en stapte uit het venster in het park. Zij lieten het venster achter zich geopend en droe gen over het gras hun gevangene tusschen zich in. zooveel mogelijk onder de boomen in het duister blijvende, en afgaande op een punt. waar een auto halverwege tusschen het huis en het inrijhek wachtte. Een stroom van licht van het terras en uit den bloementuin was aan hun linkerhand zichtbaar, doch overigens was alles donker. Een of tweemaal hielden zii on derweg stil en lieten Ann staan, terwijl zij rustten. „Nog een klein eindje", fluisterde Espinoza en een vloek bedwingende, hield hij weer stil. Zij waren nu vlak bij den rand van de oprij laan en even voor hen uit zagen zij het glins teren van een witte japon en een brandende si garet daar vlak bij. Vlug zette hij Ann neer en drukte haar tegen een boom. Jeanne Leclerc plaatste zich tegenover haar. en toen de dren telaars uit de balzaal naderden, begon zij tegen Ann te spreken, als deed zij deze een levendig verhaal Espinoza voel'de zijn hart stilstaan, toen hii den man hoorde zeggen: „Hé Daar ziin nog een paar anderen. Zullen wij eens gaan kijken? Dat is ook eigenaardig!" Doch terwijl hij reeds op weg was. trok het meisje in de witte kleeding hem bii den arm. „Dat zou niet heel kiesch zijn", zeide zij met een lachje. „Laat ons hen behandelen zooals wij behandeld zouden willen worden", en het paartje wandelde voorbij. Espinoza wachtte tot het uit het oog verdwe nen was. „Vlug! Laat ons voortmaken!" fluisterde hij met trillende stem. Korten afstand verder vonden zij den auto Hp r 1 ijs IN SIERLIJKE BOOG „NEMEN PAARD EN RUITER DE HINDERNIS En als ik daar mee mijnen kop in den slag schaduw zat vanden schouwluifel, dan we melden weer die vegen van den avondhemel deur m'nen kop, 't was of die blinking van avondgoud an m'n harsens zat vast gei jleefd. Ik sloot m'n oogen, en ik zat aan den oever van 'nen karmozijnen plas. waarin groene ei landen glansden, onder gouwen nevels. Drie zilveren reigers rezen op, van de groene eilan den, ik hóórde vernolle den wiekslag, ten leste kwamen ze uit, boven den gouwen schemer en zeilden ze langs 't blanke peerlmoer. verder, verder, en verdwenen ze daarachter. Toen was de stilte volmaakt! Begost ze te zingen als ko kend water; begost ze te suizen in 't diepste van m'nen kop. Den goudnevel dwerlde. dwerl de als stof-, als zonnegoud, dichter en dichter en ik lachte, lachte en danste zoo locht als 'n blommepluis deur die flonkerende warreling van gouwen Niks. Ik „zwom" in de lichtende nevels, die laauw waren als hooi. Ik dook! Dook naar de stengels van peerlmoeren lelies, die dre ven op deurzichtige. smaragden schotels in den gouwen vijver. En ik voelde me zakken, zin ken in peillooze diepten, dieper, dieper, kost geenen asem krijgen en toen stootte-n-ik m'nen kop teugen den bojem van den vijver en dieën bojem was hard als marmer! In ieder geval zoo hard als m'n plavuizen! Toen wierd ik wakker en lee op den vloer Trui. die sjuust uit 't achterhuis kwam stond geschrokken! Ik vreef. suf van den dut, over m'nen kop en scheen daar zoo'n gezicht bij te trekken, dat Trui in den lach schoot. „Is da schrikken!" zee Trui. „Tk docht dalijk aan den Fielp..!" Dat was genogt veur me, om rap op te sprin gen. ,.'k Zal den pap 'ns opscheppen", zee Trui. Toen begost m'n maag te juuken en dus was den gouwen droom uit m'n harsens. „Hoe zijde zoo van oewen stoel gesukkeld?" ,.'k droomde". „Waarvan in sjissisnaam?" „Ik zwom in 't goudik dookik zonken patst toenWeer voelde-n-ik aan m'nen kop. die stevig teugen de plavuizen gekwakt had. „Ge hebt 'nen buil", zee Trui! En zoo amico, eindigde dieën wonderen avond mee 'nen bult op m'nen kop, zoo groot als'n zult je! van Espinoza verborgen in een klein zijlaantje van de oprijlaan. Zij zetten Ann in den wa gen. Jeanne Leclerc kwam binnen in bij haar zitten, en Espinoza nam plaats aan het stuur Toen zij aan den weg naar Val Terzon geko men waren, sloeg een verwijderde klok elf uur. Bnnen den wagen nam Jeanne Leclerc den doek voor den mond van Ann weg. liet een zak over haar heen glijden en bond deze onder haar voeten dicht. Op de plek waar de weg zich vertakte, stond de jongere broeder van Espinoza met ziin motor en zijspan te wachten. „Aan dat verhaal kan ik een paar woorden toevoegen, mademoiselle". zeide Hanaud. toen zii geëindigd had. ..Ten eerste. Michel Le Vay ging later naar de boekerij en sloot het vens ter. niet anders denkende, of gii waart goed en wel op -weg naar Parijs. Ten tweede werden Espinoza en Jeanne Leclerc gearresteerd zoodra zii naar het bal van Madame Le Vay waren te ruggekeerd". HOOFDSTUK XXV. Wat er in den nacht van den 27-sten aébeurd was. „Wij zijn nog niet geheel aan het einde", merkte Hanaud op. terwijl hij. nadat Ann Up- cott naar binnen was gegaan, met Jim Fro- bisher nog eenigen tijd op het grasperk bleef zitten. „Doch wij zijn er dichtbij. Daar blijft mijn vraag nog te beantwoorden, „Waarom «vas in den nacht, toen Ann Upcott in het don ker de tir.ap af kwam. de gemeenschapsdeur tusschen de slaapkamer van mevrouw en de schatkamer geopend?" Weten wij dat. dan we ten wij ook. waarom Francine Rollard en Bet- ty Harlowe gezamenlijk mevrouw Harlowe heb ben vermoord". „Dus u gelooft, dat Francine Rollard in dat Amico! ,,'k Heb' geprobeerd, 't was donders moei' lijk, deuze week te zwijgen over Spanje. Op 't eind is 't me nóg nie heelegaar gelukt Maar ditte mot ik er dan nog van zeggen: als ge ziet hoe schoon onzen Schepper de Schep ping geschapen heeft. als ge ziet hoe vol maakt en schoon tegelijk onze weareld bloeit en prijkt tèmidden van 't gouwen Heelal zoo schoon als 'nen droom, als ge dan beseft beseffen mót. dat den mensch nóg 'n paradijs op eerde hebben kost. als ie harsenpan en klok huis maar beter gebruikte, en als ge dan ziet, hoe sjuust dieënzelfden mensch van z'n schoone weareld 'n hel maakte dan dan kunt ge nie beter doen, dan omhoog zien naar den schoonen Hemel, dan speuren naar blom en kleur, dantroost zoeken bii God-zelvers. 't Menschdom heeft z'n verstand verpolitiekt, z'n hart versteend. E mee verpolitiekte har sens en 'n hart van steen, daarmee kunt ge de weareld hervormen?? Ja zekers! Tot 'n Hel! Wij peföeterikken, wij hebben hier niks te hervormen. We kunnen de boel zelfs nie.... verknoeien! We kunnen hoogstens onze sa menleving. ons leven verballemonden. En daarin is 't versteende, verpolitiekte menschdom bekans geslaagd"! Bekans. ja! Daar .zijn nog 'n paar kleine plekskes ter weareld. waar 't helleleed nog niet veur de vol le 100% „werkt". Waar nog.... enkele percentjes ontbreken. Zooals is 't meen te zien. evenals ik 't andere komen zag, is dat nog maar kwestie van tijd. Maar zoo lang, zoo lang. meugelijk. als is't eenmaal op 'nen puinhoop, dan zal ik toch om hoog blijven kijken naar de gouwen meeren mee de peerlmoeren lelies. En nie naar m'nen puinhoop! Want ik geloof wel in God en nie-(meer) in den Mensch! En 't zal mij 'nen zorg zijn, of ik droomend 'nen buil val op 'nen héélen plavuis of op 'nen kapotten Tot de naaste week. Veul groeten van Trui en als altij geen haar- ke minder van oewen t.a.v. DRé. misdrijf eveneens de hand had?' „Ik ben er van overtuigd", antwoordde Ha naud. „Herinnert gij u die kleine proefneming die ik nam, toen ik de geheele scène weer op bouwde? Toen Betty. op het bed liggende, me vrouw Harlowe liet voorstellen, en Francine liet fluisteren „zoo is het genoeg"? „Ja" Hanaud stak een sigaret aan en lachte. „Francine Rollard wilde niet op zijde van het bed komen staan. Neen!' Zij moest en zou aan het voeteinde staan, terwijl zij die eenvoudige doch veelbeteekenende woorden fluisterde. Dat was van zeer veel belang en niet voor niets, mijn vriend Zij weigerde op dezelfde plaats te staan, waar zii gestaan had. toen zij den moord bedreef". Hij voegde er zachtjes bij: „Ik heb zeer veel hoop op Francine Rollard gevestigd. Een paar dagen in de gevangeniscel en die wil de tijgerkat zal spreken dat het een lust. is". „En wat heeft Waberski met dit alles te maken?" riep Jim uit. Hanaud lachte wederom en stond uit zijn stoel op. „Waberski? Hij valt er geheel buiten. Hij bracht een aanklacht in. waarvan hij zelf geen woord geloofde, en toch is zij gebleken waar te zijn. Dat is alles". Hii deed een paar schreden voorwaarts, doch kwam terug „Ik vergis mij. Dat is niet alles. Waberski heeft er in werke lijkheid wel iets mee te maken. Want toen bij hem aangedrongen werd. zijn aanklacht te be wijzen. en hij de een of andere aanleiding daar toe aan de de hand moest doen of iets van dien aard. herinnert hij zich. dank zij een geluk kig toeval. dat hij op een morgen Betty Harlowe gezien heeft in de Rue Gambetta. dicht bij den winkel van Jean Cladel En zoo heeft hij ons naar de waarheid gebracht. Ja, ik ben dien ke rel Boris Wabersky wel iets verschuldigd. Zeide

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 17