Als de oude Pen
slaapt*
Mag ik?
Raadsels
Joop en Jop.
I
Beste Jongens en Meisjes
In een week tijds heb ik er 23 vriendjes bfl,
uit alle omgeving-dorpen van Schagen. Heus,
ik had niet verwacht dat de eerste de beste
keer al zoveel jongens en meisjes mee zouden
doen en ik voorspel jullie dat van de winter,
als het vroeg donker is, als de regen tegen
de ramen striemt en de wind door de schoor
steen zingt en het thuis zo gezellig, is, onze
vriendenkring aangroeit tot honderd. Dat
zal leuk worden, zo'n grote kring van
vriendjes en vriendinnetjes en wie weet
kunnen we dan ook niet eens in levende lyve
met elkaar kennis maken, want ik heb plan
netjes voor deze winter, die ik nu nog niet
verklap, maar die ons misschien een paar
gezellige middagen bezorgen.
Nu zal ik, voor ik jullie briefjes beantwoord
eerst eens vertellen wie vandaag het boek
gewonnen heeft, want natuurlgk kyk je daar
allemaal met ogen als theeschoteltjes naar uit.
Nu, de gelukkige van deze week is:
Marietje Spoor, Dirkshorn.
Marietje, ik denk, als je dit leest, dat je
meteen je mazelen kwijt bent, waarmee je te
bed lag en ik hoop het ook, want de herfstzon
schijnt nog veel te vrolijk, om er achter de
ramen naar te kijken. Je moet weer gauw de
buitenwereld in springen, hoor, net als de
lammetjes in het voorjaar. Het boek wordt je
toegezonden, Marietje.
M. Heggeiaar, Wieringen. Vertel me
volgende week eens gauw, M., hoe je nu
eigenlyk heet, want nu weet ik niet of je een
jongen of een meisje bent, want je kan
natuurlijk net zo goed Marinus als Maartje
als doopnaam dragen. Dus, je voornaam vol
uit, hoor.
M. v. Roselaar, Nw. Niedorp. Alweer zo'n
„grote onbekende", maar ik denk dat jij
Marietje heet, omdat je handschrift zo meis
jesachtig is en omdat je zo'n leuk rjjmpje
gemaakt heb, dat ik hier afdruk.
Hoera, de Schager courant, die komt nu
iedere dag.
En toen ik aan het lezen was, ik daar de
raadsels zag
Raadsels, dat is tot mijn vreugd.
Er is nu al een hele krant voor de jeugd.
Ik stuur ze naar de kindervrind,
Op hoop, dat hrj het zo in orde vind.
Nu, het was in orde, kleine rijmelaarster.
Jan Raven, Schagen. Dat zag ik, Jan, dat
jij je raadsels samen met je broer hebt opge
lost en ik vind het goed, hoor dat je grotere
broer je een handje helpt, want daar zijn jullie
broertjes voor, die moeten elkaar altijd helpen.
Vandaag zijn de raadsels zo gemakkelijk, dat
ik denk dat je het alleen kunt. Schrijf me
volgende week maai- eens of het ging.
Tinl Amels, Winkel. Dat dacht ik wel, Tini,
dat je het leuk zou vinden om iedere week zo'n
eigen hoekje te hebben en zo'n praatje met
me te maken. Nu, ik vind het ook fijn, hoor,
want ik houd van kinderen, dus natuurlijk
ook van jou. Tot volgende week.
Piet Borst, St, Maarten. Dit was dus je
eerste briefje over de post, Piet? Wat gewich
tig, hè? En dat je het nu geschreven hebt
aan een heel onbekende vriend, dat maakt het
eigenlijk nog -leuker. Nu, ik hoop dat er van
jou nog veel volgen.
Martha List, Middeiuneer. Je wens is in
vervulling gegaan, Martha, de raadsels waren
goed en je hebt dus ook een kans gemaakt
om het boek te winnen. Maar deze week is
het je neus voorbijgegaan. Misschien dat je
volgende week de gelukkige bent... wie weet.
Jan Put, Oudkarspel. Volgende week moet
je me wat meer vertellen, Jan, van school of
van je spel of van thuis, want het briefje van
deze week was wel een beetje erg magertjes
en nu heb ik wel een journalistieke duim,
waar ik heel wat uit kan zuigen, maar toch
weet ik liever wat meer van je. Zai je er om
denken
Truus Boekei, Tuitjehorn. Natuurlijk, Truus
ledereen wil het boek winnen. Annie en Truitje
en Wimpie en Pietje, maar je begrijpt er is
er altijd maar een die zo gelukkig is en dat
was vandaag Marietje. Je hebt voortaan
alleen maar de oplossing van het raadsel te
geven, hoor, het raadsel zelf behoef je niet
overte schrijven. Je briefje zag er anders
keurig uit, Truus.
Jopie de Nijs, Schagen. Wat een parmantig
beertje had jij op je briefpapier staan, Jopie.
Heb je dat fijne papier voor je verjaardag
gehad of was het nog een Sint Nicolaas-
cadeau
Nu, jongens en meisjes, je best deze week
gedaan met de raadsels en zorg ervoor dat de
oplossingen vóór volgende week Woensdag
morgen 9 uur op ons kantoor zijn.
Kindervriend
Goede oplossingen kwamen in van:
D. S. Jd., Breezand; Annie van der K., Kol-
horn; jongej. M. H., Wieringen; Bertie de N.,
Schagen; Nannie de N., Schagen; J. H., Gouw,
Hoogwoud; Albert B., St. Maarten; Gerrit V.,
Nieuwe Niedorp; Jopie de N., Schagen;
Marietje S., Dirkshorn; Truus B., Tuitjehorn;
Anneke E., Schagen; Jan P. Jz., Oudkarspel;
G. Z., Schagen; Martha L., Middenmeer; P.
B., Sint Maarten; Tini A., Winkel; Maartje
H., Anna Paulowna; Klaas R., Schagen; Jan
R., Schagen; M. v. R., Nieuwe Niedorp.
In een kleine winkel in een kleine stad
woonde heel alleen een oude klokkenmaker.
De mensen noemden hem oude Pen. Dat
was een roepnaam geworden, die vroeger
eigenlijk als scheldnaam bedoeld was. Maar
de mensen waren dat al lang vergeten. De
naam betekende eigenlijk Oude Pendule.
Oude Pen had de gewoonte om als hij sprak
met zijn hoofd heen en weer te bewegen, net
als de slinger van een pendule, en zo had
iemand eens tegen hem gezegd: Je bent net
een oude pendule. Daarna zeiden de men
sen al gauw Oude Pendule en nog later
werd dit afgekort tot Oude Pen. Hoe hij
eigenlijk werkelijk heette, wist niemand, want
hyzelf noemde zich ook Oude Pen. Welnu
deze Oude Pen had een klokkenwinkel, heel
klein, maar van boven tot onder vol met
allerlei soorten klokken, 's Avonds als hij
zijn winkel sloot, nam hij een grote bos klok-
kensleutels en ging al zijn klokken opwinden.
Dat was een lawaai, het getik van al die
klokken door elkaar. De ene zei langzaam en
statig: Tik-tak, een kleintje sloeg heel vlug
en vinnig, tik-tak-tik, en zo had iedere klok
zijn eigen geluid. Als Oude Pen al zijn klok
ken, die hij als zijn kinderen beschouwde, had
opgewonden, hing hij de sleutelbos weer aan
een haak en klom hij twee trappen op om in
zijn slaapkamer te komen.
de oude tijd alsof het nu niet veel beter is.
Ik behoef helemaal niet opgewonden te wor
den. Er zitten een paar electrische draadjes
in mij en ik loop zo accuraat, dat ik nog
niet een halve minuut in een heel jaar achter
loop."
Daar klonk het van een der bovenste plan
ken in de winkel: „Zeg, nieuweling, wil jij
je brutale mond wel eens houden. Jij hebt nog
niets in de wereld gezien, nog niet een hpn-
derdste van wat de kleinste van ons meege
maakt heeft en jij hebt de meeste praatjes.
Ik heb vroeger in een groot huis midden
in een stad gestaan en hoorde de postillon op
zijn hoorn blazen en de paarden voorbij trap
pelen. Maar tegenwoordig hoor je niets meer
dan het ronken van de motor en ruik je
alleen maar die vieze benzinelucht."
Toen de klok boven op de plank zweeg,
waren allen even onder de indruk. Lang
duurde dit echter niet en een kleine koekoek-
klok zong nu: „Zo, dat ben ik volkomen met
je eens. Vroeger was het veel prettiger dan
tegenwoordig. Ik hing in de kamer bij een
ziek kindje en riep elk half uur: „Koekoek"
tegen haar, dat vond het kind zo prettig, dat
wij de beste vriendjes samen waren," Weer
was het stil. Toen zuchtte een koperen zonne-
klok. Al de klokken keken haar eens aan en
een heel kleintje vroeg aarzelend: „Ach lieve
Zonneklok, u komt uit zo'n ver land, u zult
wel veel kunnen vertellen."
Alle klokken riepen nu in koor om een
verhaal. De oude koperen zonneklok
schraapte zrjn keel eens en begon: „Ik ben
In de blinden voor de ramen was echter
een kleine kier en daar speelde heel dikwijls
een manestraaltje door naar binnen. En 'wat
deze daar zag, was heel wonderlijk. Zodra
de klokken twaalf slagen hadden doen horen,
bromde de oude Grootvaderklok: „Ach, ach
wat ben ik moe van het opwinden. Ik vind,
dat ik nu toch eindelijk wel eens met rust
gelaten mag worden, want het is al meer
dan tweehonderd jaar geleden, dat men mij
voor het eerst opwond. Toen stond ik in de
gang van een heel groot huis, waar jonge
mensen woonden. De kinderen speelden om
mg heen en als zij verstoppertje speelden
klommen zij zelfs wel eens in mijn kast." De
oude grootmoederklok knikte bevestigend en
zei: „Ja, dat weet ik nog heel goed. Ik ben
ook bijna zo oud als jij. Maar ik mijn jeugd
doorgebracht in een kasteel, waar dames in
mooie zijden japonnen- en een zwart stipje
op haar wangen dansten met heren met witte
pruiken op. O, ik kan nog de muziek horen,
die er dan gespeeld werd."
De beide oude klokken haalden nu herin
neringen op uit vroegere dagen. „Ik heb al-
tyd heel accuraat gelopen," zei de oude
Grootvaderklok, op zijn hoogst een paar mi
nuten per jaar liep ik achter." De andere
klokken hadden dit zwijgend aangehoord. Zo
deden zij elke avond. Maar op een zekere dag
was er een nieuwe klok in de winkel ge
komen en het vreemste was, dat Oude Pen
hen 's avonds niet had opgewonden, maar de
klok ging toch. Deze lachte nu eens min
achtend en zei: „Ach jullie praten maar over
een Indiaanse klok. Eeuwen geleden werd
ik door een Indiaan gemaakt, die lange tijd
aan een stuk koper werkte, waaruit hij mij
eindelijk te voorschijn toverde. Eerst was ik
jaren lang niets anders dan een gong, die in
een tempel hing. De priester sloeg tegen mij
als er een dienst ging beginnen en dan zong
ik mijn schoonste lied en riep zo de mensen
naar de tempel. Toen kwamen er eens vijan
den, zij stalen verschillende voorwerpen,
waaronder ook mij en staken de tempel in
brand. Ik beleefde toen vele avonturen die ik
niet allemaal kan vertellen. Ik deed nu verre
reizen over zee zowel als over land en kwam
eindelijk hier in het land, waar zij een ope
ning midden in mij maakten, er een uurwerk
inzetten en van den rand een zon maakten.
Zo werd ik de zonneklok. Ik kwam nu in het
paleis en bleef daar enige eeuwen. Toen be
gon mijn zwervend leven opnieuw, tot einde
lijk enigen tijd geleden Oude Pen mij kocht
en mij een rustig plaatsje gaf hier in zijn
winkel, waar ik mag blijven hangen, tot ik
myn werk niet meer kan doen. Wat er dan
van me wordt, weet ik niet, maar dat zal ook
nog wel lang duren."
De zonneklok zweeg. De andere klokken
waren van het verhaal zo onder de indruk,
dat zy opeens allemaal diep zuchtten en toen
tegelijk „Dank", zeiden. De mensen, die voor
bij gingen hoorden de klokken dit zeggen en
dachten, dat er weer een uur om was. Zij
zeiden dan ook tegen elkaar: „Wat is het al
laat, de klokken slaan 1 uur." De klokken
lachten eens en sliepen in.
Dag kinderen! Ik hoop, dat jullie er alle
rnaar weer zijn, dan gaan we deze week eens
een ander spelletje spelen. Dat heet „Mag
ik?" Hebben jullie er al eens van gehoord?
Neen? Nu dan zal ik het jullie uitleggen. Je
kimt het spelen met bijvoorbeeld de hele
buurt, 10 of 12 kinderen. Een van jullie is
„Mag ik" en de andere kinderen staan op een
kleine afstand van hem op een rij. „Mag ik"
geeft aan ieder kind een opdracht, een tege
lijk.
Hij begint met het eerste kind, dat links
aan het eind van de rij staat en zegt: „Loek,
neem jij eens vier reuzestappen". Nu moet
Loek antwoorden „Mag ik?", waarop „Mag
ik" dan zegt: „Je mag". Dit is het sein voor
Loek om de vier reuzestappen te nemen.
Doet zij dat zonder gevraagd te hebben:
„Mag ik," of voordat „Mag ik" gezegd heeft:
„je mag", dan moet zij naar haar plaats te
rug gaan en kan haar stappen niet maken.
Ieder kind krijgt op zijn beurt een andere op
dracht en zij moeten dan altijd eerst vragen
en en het antwoord afwachten voordat zij de
opdracht mogen doen. Heeft een van de kin
deren de eerste stappen goed gemaakt, dan
mag hij de volgende stappen doen zonder dat
„Mag ik" het heeft gezegd, maar „Mag ik"
mag het niet zien, dat hij zich beweegt,
wordt het wel gezien, dan moet hrj heelemaal
terug naar het begin. Ik zal jullie nog een
paar verschillende opdrachten leeren: b.v.
reuzestappen, bananenstappen, dat zijn stap
pen, alsof je uitglijdt, babystapjes. Spronge
tjes. Dierenstappen. Dat is op handen en
voeten. Damespasjes, Eekhoornsprongetjes,
schaatsenpassen en zoo zijn er nog verschil
lende, die je voor de opdrachten gebruiken
kunt. De opdrachten moeten natuurlijk steeds
passen zijn, omdat de kinderen anders niet
vooruit komen. Degene, die zonder gezien te
worden, „Mag ik" een tikje geeft, is „hem"
en wordt nu „Mag ik".
De weggewaaide was.
Whoe, gierde het overhemd van mijnheer
Jansen en danste wild aan de waslijn. Wat
is de wind toch grappig. Ja, zei het schort,
dat naast hem hing, het prettigste gedeelte
van de wasdag vind ik altijd, als wij han
gen te drogen. En ik denk, verklaarde een
klein jasje, dat het reusachtig leuk moet zijn
om te gaan vliegen, in plaats van vast aan
de lijn,, te hangen.
Ach, ach, wat een gedachte, zei de sjaal
van grootmoeder, die van echte Shetlandsche
wol was geweven en zich dus erg voelde. Hoe
komen jullie aan het idee. Ik geloof, dat het
een reusachtig idee is, bracht een kleine
blauwe das in het midden. Kom laten wij het
eens proberen. Grootmoeders sjaal schudde
zich heen en weer en zei: ik zou maar voor
zichtig wezen, want het zal je net vergaan
als de kanten zakdoek. Het was ook werkelijk
een geheimzinnige geschiedenis, welke om de
kanten zakdoek hing. Door een vergissing was
zij op een nacht aan de lijn blijven hangen
en de volgende morgen was zij verdwenen en
niemand wist waar zij gebleven was. Nou ja,
zei het blauwe sjaaltje, dat is ook een kanten
zakdoek, maar ik zal best op mij zelf kun
nen passen. Nou, wie gaat er mee? Allemaal,
riepen de andere kleren in koor. Wacht op
ons, we willen zo graag mee, fluisterden de
zakdoeken. Nee, ik ga niet, zei grootmoe
ders sjaal standvastig. Nu, vooruit, luister
allemaal, zei het overhemd. Zo gauw er
weer een windvlaag komt, adn gaan we. Als
ik zeg: dan vliegen jullie allemaal van de lijn.
O, daar komt de wind al. Nou vooruit, een,
twee, drie, los." En alsof het vogels waren,
zo vlogen de verschillende stukken, voort
gestuwd door de wind, over de muur van de
tuin. Steeds verder weg. Ze hadden een reus
achtig pleizier, maar ach, nauwelijks ging de
wind liggen, of ze vielen naar beneden, bij
iemand anders in de tuin. Daar waren een
een paar kleine jongeys aan het spelen. O
kijk eens, wat er nu aankomt, riepen zij, daar
kunnen wij een fyn spelletje mee hebben.
Nee, nee, protesteerden de kleren, terwijl zij
wild om zich heen sloegen. Laat ons alleen,
wij willen niet. Laten wij weggaan, stelde het
overhemd voor. Ik zal het aan mijnheer Jan
sen vertellen. Op hetzelfde moment kwam de
zuster van de kleine jongens in de tuin en
vreog: „Wat hebben jullie daar." O, dat is
wasgoed van iemand anders, daar mogen
jullie niet mee spelen. Laat mij eens even kij
ken. Er staat een „j" op elk stuk, ik denk
dus, dat het van mevrouw Jansen is. We kun
nen het haar in ieder geval even gaan vra
gen. O, zei een van de kleine jongens, er
stond ook een „j" op het kanten zakdoekje,
dat wij verleden week hebben gevonden. Mis
schien is dat dan ook wel van haar. Het is
best mogelijk, zei de zuster. Neem het in
ieder geval tegelijk met de andere dingen mee
en vraag het mevrouw Jansen. Mevrouw Jan
sen was erg blij, toen de jongens het wasgoed
terug brachten.
Eerlijke mensen.
Een reiziger was avonds laat in een buiten
hotel aangekomen en had zijn schoenen bui
ten de deur gezet om ze te laten poetsen. De
volgende morgen stonden ze er nog net zo.
Hg zei tegen de waardin: Myn schoenen
stonden vanmorgen nog net zo voor de deur,
als ik ze gisteravond had neergezet.
Waardin: O ja, meneer, al zou u uw porte-
monnaie er bij heben gelegd, zoudt u alles
nog net zoo gevonden hebben, wy zijn hier
buiten zó eerlgk.
OPLOSSING VORIGE RAADSELS.
De oplossingen van de raadsels waren:
I. Boom Oom.
II. Ma rok ko.
III. Limburg.
Nieuwe Raadsels
i.
Onderstaande rijen puntjes moeten opge
vuld worden met letters, die woorden vormen
waarvan de beteekenissen hieronder volgen.
De beginletters moeten dan van boven naar
beneden gelezen, de naam vormen van een
bekende Hollandsche badplaats.
a Hoe noem je iemand uit Schot
land
a a waar de chocolade, die we
drinken van gemaakt wordt
a a heester met rode besjes
a heideplantje
a a waar je schoenen mee dicht
rijgt
a vrucht van de eik
a windrichting
a elk
a a zwart Afrikaan
a a niet klein
a a plaatsje in Drente
a stad in het Zuidelijk deel van
België.
II.
Mgn geheel bestaat .uit 9 letters, en is de
naam van een Noordelijk gelegen land.
2, 3, 4, is een lichaamsdeel.
1, 6, 8, 9, is een ontkenning.
5, 8, 7, is een gebaand pad.
m.
Met W ben ik een deel van het gezicht.
Met B ben ik vreesachtig.
Met L ben ik groot van stuk.
Met Pben ik het geluid, dat een
band maakt,' wanneer hij springt.
Met St ben ik een ronde metalen staaf.
Joop en Jop, dat waren vrinden
van hun prilste jeugd af aan!
waar Joop was, was Jop te vinden,
ook toen Joop naar school moest gaan:
't baasje brengen, 't baasje halen,
nimmer liet Jop Joop alleen,
en zij stoeiden en ravotten
dikwijls door het dolle heen!
Toen Joop werd een grote jongen,
Hg was bijna veertien jaar,
was Jop oud en stijf geworden,
en dat past niet bij elkaar...
zó dacht onze Joop tenminste,
want toen Oom bracht fox je Tom,
keek Joop naar zijn oude makker,
nou ja! bijna niet meer om...
Doch dat is niet zo gebleven,
Joop werd ziek en moest naar bed,
hoge koorts en zware hoofdpyn,
d' oude Jop, hij merkte het!
met zijn stramme, zwakke poten,
klom hij vaak de trappen op,
om te snuff'len aan de deurkier
met zgn lieve, grijze kop...
Op een keer was Joop klaar wakker,
hg was heerlijk zonder pijn!
Moeder zei, dat Jop zo trouw was
en maar bij hem wilde zijn!
maar dat Tom was bij de buren,
want hg blafte veel te schel,
en dat hij het naar z'n zin had...
Tom geloofde het dus wel!
„Mag Jop even bij mg komen?"
vroeg Joop toen, (hij kreeg een kleur),
Moeder ging Jop aanstonds halen,
Joop keek al naar de deur...
dddr wès Jop! wat een ontmoeting!
Moeder liet ze maar alleen...
Joop werd helemaal weer beter!
en Jop werd weer nummer één!