Geestelijk Leven Economische Kroniek Okkers Wat mijn klok mij leerde. Zaterdag 24 October 1936 Tweede blad door ASTOR T TT7HTwas schemeravond. Ik was geheel nii JL alleen thuis en zat in mgn studeer kamer, die uitziet op den tuin. Het boek, waarmee ik bezig was, lag open voor mij en ik staarde naar buiten, omdat het lezen mij te moeilijk werd door gebrek aan voldoende daglicht. In huis was absolute stilte, dat afwezig zijn van alle geluiden, dat in een on bewoond huis zulk een stemming van ver latenheid en eenzaamheid kan wekken. Ook buiten heerscht een volmaakte rust; roerloos stonden de heesters voor mijn raam; geen blad bewoog zich; geen vogelgeluid werd ge hoord. Zonder aan iets bepaalds te denken, zat ik eenigen tijd neer als in een onbewus- ten droomtoestand. Toen drong het ineens tot pijj door dat mijn klok tikte. Wie let er ook op zijn klok, die maar steeds doorgaat? Gewoonlijk hooren wij haar een tonig, regelmatig tikken niet. Pas dan, wan- jieer zij om den een of anderen reden daar mede ophoudt, wordt onze aandacht op haar gevestigd. Zoolang zij trouw haar plicht doet, nemen wij er geen notitie van. Maar eigen aardig: als zij haar werk staakt en zich dus niet laat hooren, kijken we op en... luisteren. Zoo ging het mij op dien schemeravond. Was het omdat haar tikken het eenige ge luid was, dat tot mg doordrong? In ieder geval: ik luisterde. Tik, tak; tik, tak; tik, tak... Toen werd ik mg plotseling ervan bewust, dat mgn oude, trouwe klok, die jaren achter een mij had verteld dat het tijd was om op te staan, om te gaan werken, om mijn gedane belofte te vervullen, om te gaan slapen, die mij had herinnerd aan mijn plicht, mg nog iets anders had te zeggen. En ik ontwaakte uit mijn vagen droom toestand. Ik luisterde en dacht. En nu zit ik aan mijn schrijftafel om neer te schrijven, wat mijn goede klok in haar rus teloos tikken mij heeft gezegd. Tik, tak; tik, tak; tik, tak... Nauwelijks is ééne tik verstorven of de volgende laat zich.hooren om óók te verster ven en opgevolgd te worden door een andere en die wéér door een andere, altijd maar door. En ik vraag wat dit beduidt? De tijd staat niet stil, zegt mij mijn klok. Alles gaat voorbij. Niets is blijvend. Alles Wordt tot geschiedenis. Is er een begin ge weest? Zal er einde zijn? Iedere tik verkondigt de geboorte'van een mensch ergens op de wijde wereld, iedere tik is ook de mededeeling dat een mensch sterft. Het is een ononderbroken komen en gaan. Nóg leef ik en beluister mijn klok. Hoe lang zal het duren vóór het oogenblik komt, dat ik haar voor het laatst hoor tikken Wan neer zal haar tik de aankondiging zgn van mijn dood? Ik weet het niet. Maar eens zal die tik er zijn. Dan zal mijn hart niet meer kloppen, mijn hersenen zullen niet meer wer ken. Verstijfd zal ik neerliggen. En een door liefde bewogen hand zal misschien over mgn voorhoofd strijken. En menschen zullen elkaar mededeelen, dat ik dood ben en opmerkingen zullen er aan worden vastgeknoopt. Ik zal ze niet hooren. Ik zal wèg zgn en spoedig ver geten; alleen mijn nabestaanden zullen een tijdlang de herinnering aan mij bewaren. Daarna zal het zgn of ik nooit heb bestaan. Maar mgn klok blijft tikken. Het leven gaat door. Nieuwe menschen, nieuwe gebeur tenissen, welke ook straks weer tot het ver leden zullen behooren, verschijnen. O! mijn trouwe klok, ik versta je zoo goed. Dét is het immers, wat gij mij hebt te vertel len, dat ik diep zal beseffen, dat er geen stil stand is en geen stilstand kèn zijn, dat alles wat gebeurt: geboren worden en sterven, niets anders is dan een openbaring van dat ééne, groote machtige leven, dat vormen schept en vormen vernietigd in eindelooze op volging. Wij zijn dikwijls geneigd om te denken, „dit moest nu zoo kunnen blgven, het is zoo mooi en goed." Wij doorleven een oogenblik van intens geluk; wij voelen ons in een sfeer van onverstoorde harmonie. Wij genieten daarvan met volle teugen. Ach, het blgft bij een oogenblik, dan is er weer iets dat ons hindert, dat de sfeer verbreekt. Is het zoo niet met alles? Wij zien groote figuren opkomen. Menschen als Hitier en Mussolini verrijzen. Zfl brengen de wereld in beroering. Millioenen zien in eer lijke of geveinsde vereering tot hen op. Hun macht is bijna grenzeloos. Zij worden de stich ters van wereldrijken. Zij droomen van eigen grootheid en van de grootheid van hun volk. Jubelkreten klinken tot hen op, honderd duizenden gaan met dreunende paradepas langs hen heen. Zij voelen zich wereldheer- schers, imperatoren... Zouden ook zg wel eens luisteren naar het tikken der klok? En wat denken zg dan? Want dat tikken zou hun kunnen vertellen, dat er meer menschen zijn geweest dan zijn. Nebucadnezar, Alexander de Groote, Keizer Augustus, Karei de Groote, Karei de Vgfde, Napoleon. Over geweldige gebieden zijn zij heer en meester geweest. Maar de eeuwige wet van komen en gaan is onverbiddelijk. Ook voor hen kwam het uur, waarin de klok het doodsuur aankondigde. Hun rol was uit gespeeld bij Napoleon reeds vóór zgn dood en wat bleef er van hun schepping over? Tik, tak; tik, tak; tik, tak... Wèg, wèg, wèg; alles gaat wèg om niet weer te komen. Het grauwe leven van den proletariër, het zelfgenoegzame leven van den Welgestelde, het pralende leven van den hoog geplaatste elk leven eindigt In den dood. Dan is de rol uitgespeeld. Anderen nemen de rol over en zg spelen verder met meer of min der succes. Maar voor allen is het ééns en on verbiddelijk halt! Maar de tgd en het leven gaan door. Daar flitst mij plotseling een gedachte door het hoofd. Zouden tgd en leven wel zonder elkaar zgn te denken? Behooren zij niet on verbrekelijk bfl elkaar? Ik waag mij hier op een zeer moeilijk wgsgeerig terrein. Ik weet, dat groote denkers hebben geworsteld met het probleem: „wat wg eigenlijk onder „tijd" hebben te verstaan?" Ik acht mij niet be voegd het begrip „tijd" voldoende te kunnen omschrijven. Ik wil slechts dit zeggen: zonder tgd is leven ondenkbaar en omgekeerd. Als er geen leven bestond zou er geen tijd zgn. Maar daarover zwgg ik verder. Het is altijd gevaarlijk zich op glad ijs te begeven! Daar is iets anders, waarop ik wijzen wil en dat heb ik ook aan het tikken van mijn klok te danken, want daardoor is mijn den ken in die richting gegaan. De vraag is bij mij opgekomen: is er dan niets dat blgft? Is alles gedoemd om nè, ge komen te zijn, weer spoorloos te verdwijnen? Wat gebeurd er als ik dood ben? Dan brengt men mij naar het Crematorium te Westerveld. Daar aangekomen ben ik spoe dig verascht. Een klein hoopje asch is dan alles wat van mg over is. Die asch wordt ver strooid, zg verstuifd in den wind; de millioe nen microscopisch kleine deeltjes verwaaien naar alle zijden en geen mensch ter wereld vindt ze ooit terug. Ben ik dan wèg, onherroepelijk wèg? Het schgnt zoo, maar het is zoo niet. Tgdens het verbrandingsproces is de massa water, waaruit ik ben opgebouwd, verdampt, opgestegen in de lucht, heeft zich weer ver dicht en daalt ergens als regen neer, wordt gedronken door een dorstig dier, gebruikt door een metselaar of broodbakker en dus weer vastgelegd in cement of in een of andere spijze. Wij zouden dit verder kunnen uitwer ken. Maar deze kleine aanwijzing moge vol doende zijn om te doen begrijpen, dat het water, waaruit wij bestaan niet verloren gaat, nooit verloren kan gaan, maar blijvend is in steeds nieuwe verbindingen. De inkt, waar mede ik dit schrgf bevat misschien atomen water, die ééns mede het lichaam van Ko ning David hebben gevormd of van Willem den Zwijger. En hoe gaat 't met de niet verdampte vaste stof? Precies hetzelfde! Al die stofdeeltjes worden weer voor andere verbindingen ge bruikt. Mijn asch valt op de aarde of in de zee. Er wordt een plant uit opgebouwd, welke weer dient tot voedsel voor een dier,; er wordt een visch mee gevoed, die straks op den disch van een mensch als gerecht zal worden neer gezet. Een koning kan smullen van wat eens een deel van een armen bedelaar is geweest; een misdadiger in de cel kan zijn lichaam in stand houden met de stof, welke ééns mede het bewonderende gelaat vormde van een prachtige vrouw; atomen van het lichaam van Landru zgn nu misschien opgenomen in het levend organisme, dat wij kennen als Krishnamurti. Ook hier zouden wij eindeleos door kunnen gaan. Ik, als lichamelijke, zicht bare verschijning, ben over een jaar of tien verdeeld over honderden, duizenden zeer ver schillende wezens en voorwerpen. Dan vorm ik een deeltje van een plant, een boom, een dier, een mensch, een steen, een paraplu, een boek, een hoopje vuil enz. enz. Tik, tak; tik, tak; tik, tak... Ja, mijn klok, ik begrijp je. Niet: wèg, wèg, wèg, beteekent het eentonig tikken in denzin van onherroepelijk, spoorloos verdwijnen, maar in den zin van eeuwige verandering, van nooit eindigende verbinding, scheiding, hèrverbinding en hèrscheiding. Ik, dat is een bepaalde groepeering van de stof, welke het organisme vormde, dat Astor wordt genoemd, verdwijnt eenmaal, maar alles waaruit dit organisme bestond, blijft, kèn niet verdwenen. Maar ben ik dan slechts alleen die tijdelijk zichtbare versohgning, die samenvoegmg van stofdeeltjes, welke een aantal jaren zich handhaaft om dan uiteen te vallen in het lang zame vernietigingsproces in het graf of het JVh slecAts prijs is verlaagd JUe werking is verhcvgxtf De vanouds beroemde AKKER's ABDIJSIROOP is een naiuur-genees- middel, daar de werking in hoofd zaak berust op de geneeskracht van extracten uit reeds in oude tijden bekende „genees-kruyden". Door een nieuwe toevoeging is de werking nog sterker, nóg doeltreffender geworden. Een lepel AKKER's ABDIJSIROOP werkt thans 2x zoo snel als voorheen 1 Een ongeëvenaarde werking tegen» hoest, bronchitis, kinkhoest, verwaar loosde verkoudheid, griep, influenza. De verlaagde prijzen zijn thans 75 o t. F 1.25 F 2.00 F 3.50 S dagen 6 dagen 12 dagen 24 dagen gebruik gebruik gebruik gebruik vlugge ontbindingsproces in den crematorium oven? Neen, nietwaar, ik ben meer! Och dat behoef ik eigenlijk niet eens te zeggen. Dat weet bewust of onbewust ieder een. Als wij spreken over een medemensch en ons een waardeeringsoordeel over hem vormen, dan denken wij nooit aan de uiter lijke verschijning in de eerste plaats, maar wel aan de persoonlijkheid. Wanneer wij zeg gen: hij of zg is een goed mensch, dan be doelen wg daarmede niet, dat hg of zij licha melijk goed gevormd is en uitmunt door daarmee samenhangende kwaliteiten, dat be doelen wij wel als wij van een koe spreken. Een goede koe is een koe, die veel zware melk geeft, die vet is en goed gebouwd. Maar een goed mensch is iemand, die mooie zedelijke eigenschappen bezit. Hieruit blijkt terstond, dat wg onderscheid maken tusschen den mensch als lichamelijk wezen en als geestelijk wezen. En dit niet alleen. Wg stellen het geestelijk wezen (de eigenlijke ik of ook wel ikheid) vèr boven het stoffelijke of lichamelijke. Zeker, wij kunnen bekoord worden door 't uiterlijk; een mensch kan mooi zijn om te zien; een gezicht kan betooverend wezen en een goed gevormd lichaam aantrekkelijk, maar we weten maar al te goed, dat al dat moois niet in staat is ons te blijven boeien, wanneer niet innerlijke schoonheid daarmede gepaard gaat. Het liefdeleven van de schitterende filmsterren is niet voor niets een aaneenschakeling van teleurstellingen. Daar is dus iets anders nog dan de stoffe lijke mensch, iets dat méér is, iets dat wij aanduiden als de Ik of de Ikheid. Het is de meer of minder volgroeide persoonlijkheid, de eigenlijke mensch. Wat gebeurt er met die Ik, als ik sterf. En weer dringt tot mij door het tik, tak van mijn klok. Wèg, wèg! Eens komt er een tik, welke mijn onherroepelijk einde verkon digt... Is dit inderdaad zoo? Mgn oog dwaalt langs een wand van mijn kamer, die geheel gevuld is met boeken. Daar zie ik staan het werk, dat ik zoo vaak ter hand neem „Leven en werken der groote denkers". Die groote denkers zgn allen dood. Wie kent hun namen nog? Slechts een uiterst klein percentage van het tegenwoordige ge slacht! Voor mijn geestesoog verrijst het beeld van Heraklitus. Hij leefde in de zesde eeuw vór onze jaartelling. Maar hy reeds wist dat alles vloeit en niets blijft. Van hem is het beroemde woord „panta rel" (alles stroomt) afkomstig. Het wereldleven, de we reldontwikkeling zoo leerde hij is te vergelijken met een stroom zonder aanvang, zonder einde: geen tweemaal kan men in dezen stroom zich baden. Het is in schijn nog dezelfde stroom, waarin men nederhaalt, in werkelijkheid is het ander water, dat de oevers bespoelt. Ik zie Socrates, Plato, Aris- toteles, Paracelsus, Bruno, Cartesius, Spi- noza, Kant. Hegel, Schopenhauer, Nietszche. Voor de meest lezers zgn dit onbekende na men. Ze Wëteii niets van deze namén. Som migen van hen zijn reed3 eeuwen, anderen reeds jaren lang dood. Spoorloos verdwenen? Geen sprake van. De door hen uitgesproken gedachten worden nóg overwogen. Hun ideeën leven hun geest beïnvloedt den geest der menschen van nu en werkt door in gansch de menschheid. Mgn oog dwaalt verder; ik lees de namen van vele Machtige orgeltoonen ruischen door het kerkgebouw schrijvers; daar staat een breede rg boeken van mannen en vrouwen, die gedeeltelijk nog leven, maar voor het meerendeel reeds dood zijn. Maar ook die dooden hebben nog wat te zeggen. Hun geest leeft in de gedrukte woor den. Kropotkine, Bakounine, Tolstoï, Rosa Luxemburg, Marx, Lasalle, Domela Nieuwen- huis. Zij allen hebben de wereld der menschen gezien en hun hart is ontroerd geworden dóór het lijden hunner medemensehen en zij hebben gezocht naar een uitweg uit de ellen de, naar een wereld van gerechtigheid. Wat hebben zg bereikt? Is hun leven vruchteloos geweest? Neen, neen, neen! Hun geest is gebleven. In de geweldige worsteling van onze dagen staat die geest op in tienduizenden. Zij künnen niet sterven. Ik staar naar de boeken van mgn ouden vriend Van den Bergh van Eysinga. Vóór jaren werd hg weggelegd op het kerkhof te Zutfen. Kort voor zijn heengaan was ik nog bij hem en hebben wij lang en ernstig met elkaar gesproken. Dood? Weg? Als ik één zijner boeken ter hand neem, dan weet ik dat hg niet weg is, dan versterk ik mij aan den geest, aan zgn geest, die leeft in wat hg schreef. En ik ga peinzen over wat wg „dood" noemen en ik kom tot het inzicht dat ook voor den mensch als „geest" de dood niet is vernietiging in den zin van spoorloos ver dwijnen. Personen treden op, werken, denken, stre den en lijden om dan weer heen te gaan. maar hun geest leeft voort in anderen. En DEVALUATIE IN ITALIë EN FRANKRIJK. EEN MAAT REGEL, DIE VERMOEDELIJK GEEN VERBETERING ZAL BRENGEN. Gelijktijdig met Nederland ongeveer heeft ook Italië de lire gedevalueerd. Echter, het heeft die maatregel vergezeld doen gaan van een tweetal andere, welke het vrij onwaarschijnlijk maken, dat het Italiaansche volk groote voordeelen zal putten uit het experiment. We hebben daarbij het oog op een tweetal nieuwe be lastingwetten, waarvan de een betrekking heeft op onroerend bezit, de tweede op de winst van naamlooze vennootschappen. Nu is het natuurlijk verkeerd, het te willen laten voorkomen, alsof bij ons niets zou zijn gebeurd, wat de uitwerking van de devaluatie wijzigt. Zulk wijzigen wil altijd zeggen: bevoordeeling voor den een, bena deeling voor den ander. In Nederland heeft de regcering een stijging van talrijke goe deren b.v. weten te verhinderen, door ver schillende heffingen te verlagen. Het gevolg daarvan is, dat het publiek van een evcn- tueele nrijsstijging geen nadeel ondervindt, de producent daarentegen nadeel. Stemmen die daarop wijzen, zijn er reeds verschil lende gehoord, zoodat we met een en an der niets nieuws vertellen. Intusschen is het bij ons niet zoodanig, dat de regeering de aangelegenheid uitbuit om er zelf extra profijten uit te slaan. Profijten, die natuurlijk gaan ten koste van anderen. Iets van dien aard geschiedt nu in Italië. Wellicht overwegende, dat de bezitters van onroerende goederen de onmiddellijke voordeeltrekkers uit de devaluatie zijn, heeft de regeering deze burgers eenige nieuwe lasten op de schouders gelegd, die er nog al mogen zijn. Om te beginnen moeten ze voor 5 pet. van de waarde van hun bezit deelnemen in een gedwongen leening. Deze leening zal worden afgelost in 25 jaar en de fondsen, benoodigd voor die aflossing worden gevonden uit een extra belasting op diezelfde onroerende goederen groot 3Vfc per mille. De regeling mag in haar geheel stellig ingenieus heeten, maar ze wijst er wel op, dat de regeering zeer, zeer om geld verlegen is. Het is als 't ware belastingheffing bij voorbaat. De opbrengst van de belasting op het onroerend bezit over de komende 25 jaar wordt bij voorbaat geheven! Daarbij komt nog, dat belasting op on roerende goederen op zichzelf genomen, een onding is. Hoe kan men zoo iets met de beste wil van de wereld doen over een huis, een stuk land? Immers, het beteekent het jaarlijks afgeven van een deel er van. In werkelijkheid is het dan ook geen be lasting op de waarde van eenig bezit, maar op de opbrengst daarvan. Want dat is de eenige bron, waaruit de bezitter van onroerende goederen zijn verplichting kan voldoen. De reden, dat deze opbrengst niet wordt belast, zal wel daarin liggen, dat de belasting daarop reeds tot op tophoogte is opgeschroefd. Intusschen moeten de bezitters van on roerende goederen tot 5 van de waarde deelnemen in de gedwongen leening. Men denke zich het geval eens in. Wil niet 5 van de waarde zeggen: ongeveer de geheele opbrengst over een jaar? Maar, zoo mag men zich afvragen: hoe kan dat? Waarvan moeten die menschen dan gedu rende dat jaar leven? De regeering heeft dat blijkbaar zelf ook ingezien en daarom is bepaald, dat de ban ken tot 90 van het bedrag, waartoe men verplicht is in te teekenen, kunnen over nemen. Echter, 5 van de geschatte waarde van het geheele Italiaansche onroerend bezit is een groot bedrag! Het zijn talrijke milli- arden lires. Waar moeten die banken dat geld vandaan halen? Men zou zich mogen afvragen: Is Musso lini bezig de totale inflatie voor te berei den? Het lijkt er stellig op. Lang heeft de Duce zich verzet tegen de valuatie of alles wat daarop geleek. Nu de kogel eenmaal door de kerk is, schijnt hij van geen beperking te willen weten Nu leeft er zich ook volkomen in uit. De tweede belasting is die op de naam looze vennootshappen .Eenigen tijd geleden reeds was bepaald, dat geen hooger dividend dan 6 mocht worden uitbetaald. Wat meer werd verdiend moest worden belegd in staatspapieren. De nieuwe belastingwet voert bij de dividendbelasting een progressie in, een zeer sterke progressie zelfs. Zoo sterk is deze, dat de naamlooze vennootschap kan doen wat ze wil, maar het zal haar niet lukken dividenden uit te keeren, die de 6 beduidend overschrijden. Een ingrijpende wijziging is dit wellicht niet. Voorheen ging het overschot aan staatsfondsen, nu aan be lasting heen. Zoo of zoo, zal de Italiaansche bedrijfsleider wel redeneeren, weg is het toch. Want dat hij van die staatsfondsen ooit veel zal terugzien, slechts weinigen zijn er, die het gelooven. Intusschen is redelijkerwijze niet te verwachten, dat de doorsnee Italiaansche zakenman er voor zal voelen uitsluitend voor de belasting te werken. En daarom is de kans groot, dat deze maatregel wel op papier belangrijke voordeelen biedt, dat ze in werkelijkheid de opleving in het land slecht zal dienen. Trouwens, het zou kunnen zijn, dat de bedoeling een andere is. De werking is ten deele met terugwerkende kracht! Bij wijze van annuleering van de staatsfondsen, waar in tot dusverre de winst moest worden be legd? Dan had de zakenman wel gelijk met zijn „zoo of zoo". De heele beweging voert tot de gedachte, dat Mussolini zwaar in de financieele zorgen zit. Het lijken noodmaatregelen, waarvan de uitwerking op geen einden is te voorspellen. Ook niet bijster rooskleui'ig staat het er voor in Frankrijk. Weer een land, dat heeft gedevalueerd. En, zooals Italië, een land, dat zijn begrooting op geen stukken na sluitend kan krijgen. Toch schijnt de toestand er nog heel wat beter te zijn dan in het land van het fascis me. Men heeft er een aanzienlijke goudvooi*- raad en dus een boekwinst op dat goud. Helaas echter is die boekwinst van 18 mil- liard francs veel en veel te klein om het land uit de financieele zorgen te verlossen. Het schijnt voor den minister van financiën een kleinigheidje te zijn geweest bovenge noemd „bedragje" op te deelen, waarbij men moet bedenken, dat 10 milliard al direct ging in het eligalisatiefonds. Wat blijft er dan nog over? Het restant is minder dan het „normale" nadeelige saldo van een enkele begrooting! Bovendien vraagt men zich niet alleen in Frankrijk af, hoe de begrooting van dit kabinet, dat zoo royaal is geweest met be loften 'en toezeggingen, moet kloppen. Waar zal ze aanstonds haar fondsen van daan moeten halen? Leenen! Maar het vertrouwen is er niet. Aan deze regeering leent de Franschman zijn geld niet en aan gedwongen leeningen schijnt men in Frankrijk gelukkig nog niet toe te zijn. Wellicht eerder aan een nieuwe regeering!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 5