Economische Kroniek ABDIJSIROOP IBDUSIROOP TROOPER AKKERS tegen: Hoest GriepBronchitis. Asthma Feuilleton Zaterdag 14 November 1936 Tweede blad He! geheim der verrassende werking van Abdijsiroop berust voor een groot deel op de vele daarin verwerkte „genees kruiden", waarvan de bijzondere genezende eigenschappen reeds in de oudheid aan enkele „irigewijden" bekend waren. De voornaamste uil hel 20-ial kruiden zijn: Drosera roiundifolia, Herba Allhaeae, Aconitum napellus, Juglans regia, Herba Serpylli, Herba Maté, Herba Marubii, Herba Meliloli. Deze kruiden bevallen legen aandoeningen van de ademhalingsorganen genees krachtige sloffen in hun natuurlijke samenstelling, waardoor zij gemakke lijk door hel lichaam kunnen worden opgenomen. Hun werking is snel en Veelzijdig. Zij schaden hei gesiel niet, daar ze geen sporen in hel lichaam achter laten, in tegenstelling mei de z.g. nieuwere „chemische" middelen. De schitterende werking van deze kruiden-siroop, die Abdijsiroop is, wordt thans nog krachtig versterkt, nu Apotheker Dumoni op bijzondere wijze daaraan heeft toegevoegd de krachtig „hoest-bedwingende" stof: „codeïne", zonder dat de natuurlijke werking der kruiden wordt vermin» derd. Integendeel, door deze gelukkige combinatie wordt zij nog doeltreffen der. 'n Betere samenstelling tegen aan doeningen der ademhalings-organeri, de ondervinding zal het U bewijzen, is ondenkbaar. Grijp dus vol vertrouwen naar ,,'s werelds béste hoest-siroop"! ORGANISATIE EN CONCENTRATIE ALLERWEGEN. BEHALVE IN DEN MIDDENSTAND. - EEN GROOT AR BEIDSVELD VOOR DE MIDDEN- STANDSVEREENIGINGEN. Onze gemeenschap is een groot complex van belangen die met elkaar in strijd zijn of die volkomen evenwijdig loopen. Niet zelden kan men in politieke redevoeringen de stelling hooren verkondigen, dat alle krachten, welke in een natie werkzaam zijn, geheel gelijk behooren gericht te wor den. Dat klinkt natuurlijk heel mooi en de betreffende spreker oogst er meestal een applausje mee. Redenaar en publiek echter vergeten, dat een dusdanige gelijkschake ling een ideaal is, dat in zijn onbereikbaar heid het best kan worden vergeleken met een luchtkasteel of een hersenschim. Het merkwaardige van onze wereld is namelijk, dat ze geheel is opgebouwd uit tegenstellingen .Mert kan zich geen belang denken, of er is een belang, dat juist tegen gesteld is gericht. Ja, men kan zich het een zonder het andere niet voorstellen. Zoo is het begrip werknemer een onbestaan baarheid, wanneer er geen werkgever is. Men kan zich geen kooper denken zonder een verkooper, geen himrder zonder ver huurder, geen producent zonder consument, geen geldnemer zonder geldschieter, geen1 speculant la hausse zonder een speculant la baisse, geen kapitalist zonder iemand, die geen kapitaal bezit. En voor zoover deze menschen in de be treffende hoedanigheden tegenover elkaar komen te staan, zijn ook hun belangen te gengesteld. Men kan de schoonste rede op- zeten, maar het is niet mogelijk deze te genstelling weg te praten. Toch zijn de aangehaalde begrip pen niet in ieder opzicht tegenstel lingen. Er zijn dingen, welke ze gemeen hebben. Bij werkgevers en werknemers is dit het werk, beide hebben belang bij de uitvoering daarvan. Bij koopers en verkoopers is het de transactie, waar beide belang bij hebben. En zoovoorts. Men zou hier nog aan kunnen toevoegen, 'dat het geen zeldzaamheid is, iemand beurtelings te zien optreden in hoedanig heden, welke eikaars tegenstelling zijn. Zoo geschiedt het dikwijls dat iemand nu werk.eever, dan werknemer is. We willen dit echter buiten beschouwing laten en slechts vaststellen, dat onze samenleving een ingewikkeld mengelmoes is van tegen gestelde en gelijkgerichte belangen. Welk van beide door de betrokkenen het zwaarst wordt gevoeld, hangt in den regel af van de omstandigheden. Dat in onze maatschappij de tegenstelling werknemer werkgever een alles overheerschende is ge worden, dat de belangengemeenschap tus schen beiden geheel op den achtergrond is geraakt, is geen toeval. Allerlei om standigheden hebben daartoe meegewerkt, niet in de laatste plaats was dat het ont staan van het moderne grootbedrijf, dat zich dikwijls kenmerkt door een reusachtig ver schil in rijkdom tusschen werknemer en werkgever, terwijl een persoonlijk contact tusschen beiden niet meer bestond. De lang durige crisis, waarin we verkeeren, heeft hierin stellig het een en ander gewijzigd. (Werkgelegenheid! Dat is het, waarom zoo wel honderdduizenden werknemers als dui zenden werkgevers te vergeefs vragen. Maar werkgelegenheid, werk, is ook het belang, dat beiden bindt. En zoo is het zeer ver klaarbaar, dat de jongste strooming van onzen tijd, het nationaal-socialisme, den nadruk legt op het bindende element, op de belangengemeenschap, in afwijking van de Marxistische stroomingen van de laatste eeuw. Zooals deze laatsten zich echter vergisten, toen ze den klassenstrijd als uni- Verseele waarheid aanvaardden, zoo vergis sen zich de fascisten, die den klassenstrijd geheel ontkennen en die alleen het gelijk gerichte belang wenschen te zien. De waarheid is, dat beide er zijn. En waar het op aankomt is om ze in een bepaalde zoo redelijk mogelijke verhouding te brengen. Wanneer we de achter ons liggende peri ode overzien, dan blijkt, dat zeer velen ,die meenden, dat hun hoofdbelangen evenwijdig liepen zich zijn gaan vereenigen. Concen tratie en organisatie werden de A. en de O. van de samenleving. Het waren de omstandigheden, die dat meebrachten. Het was de drang om steeds economischer te kunnen produceeren en de uitvindingen, die op elk gebied werden ge daan, ten volle te benutten. Maar ook de noodzakelijkheid om de belangen, die door andere groepen werden bedreigd, te kun nen verdedigen. Er ontstonden bedrijven, die men met recht monsterondernemingen zou kunnen noemen. Mijnbouwondernemingen, metaal- fabrieken, grootbankbedrijven, vervoermaat schappijen. Niet altijd voerde de concentratie tot zulke uitersten. Want niet zelden werd verdere uitbreiding, wanneer ze een zeke ren omvang had bereikt, te moeilijk. Zoo iets zien we bij de zuivelcooperaties, waar de melk ten slotte over zulke groote afstan den zou moeten worden vervoerd, dat het voordeeliger wordt elders een nieuwe fa briek te bouwen. Wel echter ontstonden bo ven deze coöperaties weer andere, in den vorm van zuivelexportvereenigingen. Tegenover deze geconcentreerde grootbe drijven stonden de werknemersorganisaties. Waar men komt. overal wordt georgani seerd, geconcentreerd. Organisatie en concentratie beheerschen den tijd. En het doel er van is zekere belangen gelijk te schakelen, ten einde de anders gerichte beter het hoofd te kunnen bieden. Hoewel een dergelijk organiseeren en concentreeren niet altijd en onder alle om standigheden uitsluitend voordeelen behoeft te bieden, terwijl ook de vrees, dat we langzamerhand zijn beland bij een toestand van over-organiseeren, niet geheel onge rechtvaardigd schijnt, kan er toch geen twijfel aan bestaan of organisatie in de juiste mate is in deze dagen een nood wendigheid. Men zou ook kunnen zeggen, dat ze altijd een noodwendigheid is ge weest, doch dat de mate is veranderd. Echter doet zich het merkwaardige verschijnsel voor, dat één groote ca tegorie van onze bevolking aan deze organisatie niet of nauwelijks heeft meegedaan. We bedoelen daarbij de middenstand. Wel hebben degenen, die daartoe behooren, zich veelal vereenigd, maar van 'n groote saam- hoorigheid, van een zich inder daad één-gevoelen, kan allerminst worden gesproken. En zoo is het geen wonder, te moeten vaststellen, dat deze vrijwel ongeorgani seerde groep meer en meer in de verdruk king begint te geraken. Zoo sterk spreekt dit, dat degenen onder hen, die door be kwaamheid of wilskracht zich meer naar boven weten te werken, door hun vroegere mede-middenstanders dikwijls niet meer of nauwelijks nog als soortgenooten worden erkend. Ze worden gequalificeerd als be- hoorende tot een andere groep, te worden beschouwd als kapitalist als eigenaar van een groot-winkelbedrijf, enz. Maar midden standers heeten ze niet meer te zijn. De druk, welke de middenstand onder vindt, gaat uit van het filiaalbedrijf of van het reeds genoemde groot-winkelbedrijf. En deze druk komt hoofdzakelijk tot uitdruk king in de prijs. In vakkennis staat de mid denstander bovenaan. Hij is in doorsnee minstens even coulant en waar hij zich meest op enkele artikelen heeft gespeci aliseerd behoeft hij in sorteering niet onder te doen. Hij werkt niet minder hard dan de filiaalhouder. Intusschen hebben de grootbedrijven on tegenzeggelijk een voorsprong verworven. Ze zijn in een periode van opkomst, voor zoover ze goed worden geëxploiteerd hebben ze verdiend. En deze winst hebben ze ten deple vastgelegd in een winkelgebouw, wel ke in den regel zeer goed zijn geoutilleerd. De voordeelen, welke de middenstand te bieden heeft worden voor een deel gecon- penseerd door het prijsvoordeel van het grootbedrijf. En daarom moet dit prijsverschil worden overbrugd. Daartoe bestaat slechts één middel: orga nisatie. We constateerden reeds, dat de or ganisatie dezen tijd beheerscht en dat dit door den middenstand schijnt te zijn ver geten. Dit komt omdat in deze groep de leden in elkaar te veel den tegenstander hebben gezien. Tegengestelde belangen hebben vooral de winkeliers uit dezelfde branche zonder eenigen twijfel. Ze zijn elkanders concurrent Maar gelijkgerichte belangen heb ben ze tevens. En waar het zoover schijnt te zijn gekomen, dat de geheele stand in het gedrang begint te raken, is het zaak, dat de middenstand de teekenen des tijds be gint te verstaan. Dat ze hun onderlinge moeilijkheden overboord werpen en dat ze gezamenlijk halt en front maken tegen het gevaar, dat hen allen bedreigt: tegen het grootbedrijf. Ze moeten zich organiseeren. Zich beter organiseeren dan tot dusverre het geval is geweest. Over-organiseeren moge zijn fou ten hebben, niet-organiseeren in een tijd, waarin zich alles organiseert is volkomen mis. De grootste voordeelen van het grootbe drijf dunken mij te liggen in twee facto ren: le het inkoopen in het groot; 2e het uitschakelen van een deel der kosten van den grossier, o.a. door het overbodig wor den van den reiziger. Nadeelen zijn er ech ter ook aan verbonden. Zoo is de distributie der goederen in een filiaalbedrijf, dat één winkel in iedere plaats heeft, duurder dan de distributie over een aantal afnemers, die alle slechts enkele straten van elkaar ver wijderd wonen. Ten deele kan ook nu reeds van eenige organisatie worden gesproken. We kunnen de zoogenaamde inkoopcombinaties van winkeliers, maar dit kan niet meer dan een begin van een dergelijke organisatie worden genoemd. In welke richting verder moet worden gebouwd, hoe de organisaties moeten worden ingericht, welke verplich tingen de leden op zich zullen, moeten ne men, ziedaar allerlei vragen waarvan de beantwoording niet binnen het bestek van dit opstel ligt. De gedachte, welke we propageeren, is er een welke we in de geschiedenis talrijke malen geïllustreerd vinden. De Friezen b.v. putten zich vroeger uit in onderlinge twis ten. Maar niet zoodra kwam er een vijand van buiten of de onderlinge geschillen wer den vergeten. Het komt er slechts op aan welke belan gen men op een gegeven oogenblik als de belangrijkste wil zien. Andere vraagstukken, die in de midden stand nog al eens aan de orde zijn, als b. v. het beperken van de vëStigingsmogelijk- heid, zullen bij een goede organisatie, van den middenstand veel gemakkelijker kun nen worden geregeld dan thans het geval is. Voor de middenstandsvereenigingen, die nog al eens lijden onder een blijkbaar ge mis aan doelstellingen, is een reusachtige taak weggelegd. Mits ze hun tijd verstaan. DEN HELDER. 56. Ineens viel hem op, dat het papier bewoog in zijn hand, en toen hij zich omkeerde om zich de oorzaak daarvan te verklaren, be merkte hij, dat ook de gordijnen bewogen. Hij deed een halven stap vooruit vóór hij besefte, dat de glazen deuren open moesten staan, en bereikte toen in één onhoorbaren sprong den muur er naast, waar hg, de revolver gericht op de wuivende gordijnen, neerdook. Hij had zijn hand al opgeheven om het dikke pluche terzijde te trekken, toen hij iets hoorde, dat hem erg verbaasde, namelijk een zwak gekreun. Op 't zelfde oogenblik woeien de gordijnen, door een krachtigep windstoot, wat hooger op, en iets wits trof Larry's oog Het was een manchet, en er stak een hand uit. Voorzichtig nam Larry het gordijn op en keek neer op den bewusteloozen Jan, die toe vallig juist zijn oogen opende. Het eerste ding, dat zijn blikken ontmoetten, was een half- opgeheven revolver, en een paar seconden keken de beide mannen elkaar strak aan. Op zgn ellebogen steunend, werkte Jan zich omhoog, en zijn lippen krulden zich tot een glimlach. „Voor een C.I.D.-man ben je vervloekt ori gineel, Kaye," zei hij met dikke tong. Larry stak zijn revolver weg. „Als je meent, dat ik je neergeslagen heb, vergis je je," antwoordde hij. „Ik verdoof zelden iemand de uitwerking is niet blijvend genoeg." Jan scharrlede overeind en betastte voor zichtig den bobbel op zgn achterhoofd. Hij voelde een kloppende pgn, die hem verhin derde, de gebeurtenissen in hun samenhang te rangschikken. „Waarom ben je naar beneden gekomen?" vroeg hij. „Ik zou jou dezelfde vraag kunnen stellen." „En een verstandiger antwoord krijgen. Er was iemand hier in de kamer. Ik heb hem niet gezien alleen gevoeld." Larry glimlachte. „Ik heb je gewaarschuwd, Jan. Je zult nog eens leeren, naar een goeden raad te luisteren." Tegelijkertijd verfrommelde hij het papiertje, dat hij in de hand had, maar Jan zag het nog net. „Wat heb je daar?" vroeg hij. Larry bedacht zich en liet het hem zien. Jan las langzaam de weinige woorden, die er op stonden, en stak het briefje toen in zijn zak. „Waar lag dat?" „Op je tafel." Jan had het antwoord geweten, voor hij de vraag had gedaan. Hij liep naar de tafel, schakelde een kleine leeslamp aan en staarde naar de twee helften van de ebbenhouten liniaal. „Doe die deur eens dicht, Kaye, als je wilt," zei hij. „Ik heb het gevoel, dat de Strooper een beetje al te dicht bij is." Zonder te spreken voldeed Larry aan dat verzoek. „Ik veronderstel, dat wij de zaak niet hoeven te doorzoeken,' zei Jan met zwakke stem. „Die vent komt en gaat, waar en waar heen hij wil." „Gaat?" herhaalde Larry twijfelend. „Ik vraag me af, wat onze onschuldige Crale op 't oogenblik aan 't doen is." Dat vroeg Jan zich ook af, maar die ge dachte werd onderdrukt door een aanval van zwakte, die hem deed wankelen. Larry greep hem nog op tijd en hield hem staande. ,,'t Is alweer over," protesteerde Jan, scha kelde het licht uit en liep onzeker naar de deur. Larry volgde hem en ging meer naar boven. Zoodra hij Jan zijn kamer binnen had zien gaan, liep hij door naar de kamer van Kaye, voelde of de deur gesloten was en duwde ze open. Na even gewacht te hebben, knipte hg zijn lantaarntje aan, en zag, wat hij verwacht had te zien: de kamer was leeg en het bed niet beslapen. Hij stapte naar binnen, trok de deur ach ter zich dicht en ging in een stoel zitten. Zijn polshorloge zei hem, dat het precies twintig minuten vóór twee was, en hij nam zich voor, Crale's terugkomst af te wachten of eigen lijk de terugkomst van den Strooper. Want hij twijfelde er niet aan of de per soon in kwestie zou terugkomen. Hg had dien nacht immers maar één van zijn oorspronke lijke strookjes bunnen buitmaken, en zou gauw genoeg ontdekken, dat het anders valsch was en van geen waarde voor het op sporen van de smaragden. Zeer tevreden strekte Larry zgn bcenen uit en wachtte. Maar superintendant Kaye had volstrekt geen haast. Hij stond naast Brown in de por tiek van het portiershuis en keek door de laan naar de villa, die gedeeltelijk achter de boomen verborgen lag. „Vanancht zullen we onzen slag slaan. Brown," zei hij. „Larry zal gauw iets gaan ondernemen. Waarschijnlijk is hij al bezig." Brown, die zich verheugde in zijn pas her vonden vrgheid, toonde meer belangstelling in de woorden van zijn meerdere, dan hij de laatste drie dagen gewoon was geweest. „Bedoelt u, dat hg zal probeeren, dat pa piertje van Jan in handen te krijgen?" vroeg hti. „Ja, en als ik me niet vergis, zal de Stroo per ook van de partij zijn. Hij noch Larry zal Reigate willen verlaten voor zg elkaar ont moet hebben." Hij keek op zgn horloge. „Tien vóór twee. Ik zal ginds eens gaan kijken. Eerzame but lers hooren al uren in bed te liggen." „En wat moet ik doen den nacht hier doorbrengen?" vroeg Brown. „Denk je, dat ik je daarvoor uit je hok ge haald heb? Je moet naar Reigate om Keating te halen. Geef hem dezen brief, dan weet hg, wat hg te doen heeft." Brown nam den brief aan en keek erg twijfelachtig. „Inspecteur Keating wekken, om twee uur 's morgens, is geen verkieslijk baantje, mijn heer," zei hij. „Bovendien zou er iets kunnen gebeuren, voor ik terugkom è.ls ik tenmin ste terugkom. Inspecteur Keating is erg on gemakkelijk, als hij in zijn slaap gestoord wordt." „Dat hindert niet, haal hem toch maar. Waarschijnlijk zal er heel wat gebeuren, ter wijl je weg bent, maar dat speel ik wel klaar. Je zou maar in den weg loopen, en Sam ook. Ik heb niet graag een olifant bg me in een nogal kiesch geval." Brown haalde de schouders op. „Goed, ik zal hem halen," zei hij bedrukt en ging, in de schaduw der boomen, op weg. Een minuut of wat later ging Kaye ook, maar in tegenovergestelde richting. Door dé bijkeuken verschafte hij zich; zonder zich te

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 5