k Ingezonden Repliek te Alkmaar. De strijd om de „Betty Bonn" Anna Paulowna, 18 Nov. 1936. Mijnheer de Redacteur. Ik ontken niet dat de heer Hooimeier in zijn stuk van Maandag zijn beste beentje voor heeft gezet en de oppervlakkige lezer zal misschien meenen dat mijn schrijven van vorige week geheel op losse schroeven is gezet. Toch is dit geenszins het geval. Wie zich de moeite heeft willen geven beide ingezonden stukken te bewaren en ze na elkaar nog eens aandachtig over te lezen, zal bemerken dat Hooimeier de groote lii- ïien van mijn stuk en de er in vervatte ge dachten onaangeroerd laat en mij slechts be strijdt op onderdeelen. En bij die bestrijding maakt hij de overigens gebruikelijke fout van ingezonden-stukkenschrijvers om de we derpartij woorden in den mond te leggen die deze niet heeft gebezigd. Dit betreur ik ten zeerste. Het dwingt mij om allerlei dingen te weerleggen, die met de kern van de zaak waarom het gaat zoo weinig te maken hebben. En hierin schuilt het gevaar dat de honderden lezers die onze pennestrijd volgen, een totaal verkeerden in druk krijgen van den opzet onzer tweespalt, omdat we hen zelf voorgaan om af te dalen tot een bckvechterij, waaraan alle tijd en moeite verspild is. Wederlegging. Ik begin dan ook met te zeggen, dat ik dit schrijven met tegenzin aanvang. Het is niettemin noodzakelijk. Om nu voorgoed van deze taak te worden ontlast, neme men Hooi- meier's ingezonden stuk er bij. En overwege dan eens goed of mijn pleidooi, Vrijdagmid dag bij ontvangst van het raadsverslag meteen voor de vuist weg opgeschreven en gepost, inderdaad door Hooimeier's stuk (waarover hij 4 dagen heeft kunnen naden ken) is ontzenuwd. Ik laat het oordeel graag aan de lezers over. Nu zal ik dan op H.'s beweringen in gaan. lo. Ik zou de rustige gemoedelijkheid en humor, den Westfrics eigen, gemist hebben. Wanneer U wist, welk een stemming uw ♦'oorden in den Raad bij het oude vrijzin nige bevolkingsdeel hebben verwekt, zou u mij een compliment moeten maken over de wijze waarop ik mijn pleidooi voor haar be langen heb gehouden. Het ging zeer velen lang niet ver genoeg. De wensch die mij altoos en nog bezielt om over de verdeeldheid een basis te vormen, waarop zich werkelijk één Poldersch gemeenschapsleven kan ont wikkelen, heeft mij weerhouden scherp te worden. Nochtans was ik van meening dat ik een krachtig het oog moest houden, waar uit de overtuiging kon spreken dat de vrij zinnigen van oordeel zijn dat hunnerzijds al lang genoeg is gezwegen. Uiteraard was mijn pleidooi niet voor humoristische be handeling vatbaar. 2o. Mijn stuk zou niet degelijk genoeg zijn want het is onvolledig. Inderdaad, mijn historische beschouwing heeft een fragmentarisch karakter gehad. Ik kon moeilijk alles behandelen in zoo'n kort bestek. Ik heb dan ook zooals ik schreef „een blik willen werpen" en het voornaamste ge bruikt voor den opbouw van mijn betoog. Niet alleen Brabantsche gezinnen, maar ook Zceuwsche families hebben hier een bestaan gevonden. En ook andere landstreken heb ben het hunne, zij het in mindere mate, bij gedragen. T.z.t. hoop ik hierover wel eens te schrijven. 3o. „De karakteristiek van den Westfrics gegeven (onkërksch en godloos) is tijdelijk misschien juist geweest, maar historisch ze ker niet, en ook heden wel ver bezijden de waarheid". De heer H. laat dit door voor beelden volgen en concludeert: er is geen te genstelling Westfriesch of niet, maar een te- Stelling geloof en ongeloof. Dit is een punt om even bij stil te staan, omdat hier mijn betoog staat of valt. H.'s bewering slaat op mijn zinsnede: „in die kerkelijke verbonden heden vonden zij (de Zuienaars) weinig of geen Poldcrschc elementen. Westfriesland staat bekend om zijn onkerkschheid die soms don naam van Godloosheid wel verdient." H betwist dit laatste, wat ik niet ver wacht had. Wanneer ik, de meeningen overnemend van zoovele vergaderingen van de Ned. Herv. Kerk, constateer hoevele pastorieën in W.-F. leeg staan, hoe gering het kerkbezoek is en hoeveel moeite de kerkbesturen hebben de lidmaatschaps penningen binnen te krijgen (zelfs waar het is) dan had ik als vrijzinnig protestant bij val verwacht van een gereformeerde, zij het dan niet uit geref. maar uit algem. christe lijke overwegingen. Die kwalificatie van on kerkschheid (niet te vereenzelvigen met Godloosheid) kan W.-F. en tenminste niet het Noordel. deel niet ontnomen worden door de loffelijke uitzonderingen, die den heer II. noemt. Trouwens dit is voor ons hoofdzaak: hoe was hier de situatie toen de tweede kolonisatie aanving. (Ik merk op dat ik op dit stuk geen historische beschouwingen heb gegeven; wat H. hierover dus zegt, ga ik voorbij). De situatie was hier deze: een licht- West-Friesch geaarde bevolking, voor het grootste deel vrijzinnig hervormd en verder deels in een matige R.K. parochie, in een kleine, hoewel geloofskrachtige, Ger. kerk en in een eveneens kleine vergadering van Orth. Hervormden, vereenigd. Toen is de ontginning van Breezand ge komen door de Zuienaars. Niet een stuk of tien, maar honderden. Wie nu beweert dat de Zuienaar met ons vrijzinnigen alléén ver schilt in geloof, voelt de dingen niet aan. Zij hebben wel degelijk een andere geaard heid. En juist door hun aantal èn hun an dere mentaliteit èn hun bijeenwonen in het Westdeel èn hun specifiek bollenvak, dat zoo weinig betrekkingen heeft met de vee teelt en akkerbouw aan de Oostzijde van de Middcnvliet, hebben zij Breezand hun stempel gegeven. En dat dit een stempel is geworden, is in hoodfzaak een gevolg van de kerkelijke verbondenheden, waarin ze zich hebben georganiseerd. Want die kerkelijke vereeniging is èn voor de R.K. èn voor de orthodoxen een factor die op hun leven grooten invloed uitoefent. En ont staat in de verbondenheden een groeps- mentaliteit. Nu beweer ik dat aan de vor ming van die groepsmentaliteit, zooals die thans, na de afloop der tweede kolonisatie is. de geaardheid van de oude-Poldersche katholieken en oude-Poldersche orthodoxen veel en veel minder heeft bijgedragen dan de Zuid-Hollandsche geaardheid der bollen- menschen. Nogmaals: die hebben door hun aantal en het feit dat ze een met ons verschillende mentaliteit bezitten, het ka rakter van die groepsmentaliteit bepaald. Hier minder, daar meer. Het minst in de R.K. parochie Anna Paulowna, het meest in de gloednieuwe R.K. parochie Breezand. Met de R.K. van de Spoorbuurt verschillen de vrijzinnigen over het algemeen van ge- loofstint, met die van Breezand van ge- loofstint èn geaardheid. En ook met de Gereformeerden en Orth. Protestanten verschillen wij meer dan in geloofssoort alleen. Ook daar is een groeps mentaliteit (Hooimeijer's Polderschap ten spijt) die van de onze verschilt. Van mijn stelling dat hier een contro verse „West-Fries of niet" is, neem ik derhalve geen woord terug. Wanneer de heer H. een tegenstelling ge loof of ongeloof ingang tracht te doen vin den met verwerping van de mijne, breng ik daartegen twee dingen in: lo. Wij vrijzinnigen wenschen niet als ongeloovigen te worden beschouwd. 2o. De sympathie, het elkaar aanvoelen van R.K. cn Orth. Prot. wortelt niet zoozeer in een bondgenootschap tegenover het „on geloof" der vrijzinnigen, als in de overeen stemming hunner groepsmentaliteit, welke die uit de Zuid is. .Tuist, omdat die zoo anders is dan de Westfriesche, daarom vinden R.K. en Orth.. elkaar. Ik moet nog opmerken dat die kerkelijke omwallingen aan het voortbestaan van die tegenstelling Westfriés of niet een langer leven toestaan dan voor het heil van den Polder als geheel gewenscht is. Huwelijk en maatschappelijk verkeer vindt bijna uit sluitend binnen de kerkelijke groepeering plaats. Op vereenigingsgebied - dat de men schen met elkaar in contact brengt is het een en al sectarisrae met een ongeken de hevigheid. Geen wonder dat de raad de eenige plaats waar de geheele gemeente samen komt zoozeer tegen gestelde mentalitei ten laat zien. Er is dan ook weinig gele genheid om elkaar vóórdien te leeren kennen en elkaar's levensbeschouwingen tot een compromis uit te wisselen. De heer H. zegt zich er met kracht tegen te verheffen dat de Zuienaars als indrin gers etc. zullen worden beschouwd. Dit is toch werkelijk, op zijn zachtst uit gedrukt, een ongezond argument des hee- ren H. Waar heb ik dat beweerd? Ik heb de grootste waardeering voor hun pioniersarbeid, en mijn jaaroverzichten voor dit blad, mijn bezoeken aan den heer Lubbert en Van den Berg zijn evenveel getuigenissen van mijn belangstelling en medeleven. 4e. Ik venvar het kerkelijk met politiek terrein. Inderdaad heb ik dat vereenzelvigd, hoe wel ik het verschil ken. Ik ken ook het partijprogram van de A.R.; art. 3 daarvan luidt: „Ook op staatkundig terrein belijdt zij (de partij n.1.) de eeuwige beginselen van Gods woord: zóó evenwel, dat het staatsgezag noch rechtstreeks noch door de uitspraak van eenige kerk, maar alleen in de consciëntie (het geweten) der over heidspersonen, aan de voorschriften van God gebonden zij". Waar evenwel dit ge weten van Colijn tot Hooimeijer zich ge heel richt op het woord Gods, neergelegd in het Boek der Boeken, zie ik weinig ver schil en bovendien leert de praktijk ons A.R. en Ger. Kerk bijna geheel te vereen zelvigen. 5e. Dat Uw vraag aan den burgemeester zoo weinig principieel was, kunt U zelf het best aanvoelen. Nochtans druischte het dermate in tegen de gevoelens der vrij zinnigen dat een spoedige en kernachtige bestrijding niet mocht uitblijven. „Onrust" was er zeker, doch deze komt niet voort uit „onevenwichtigheid" mijner zijds. Ik wist drommels goed wat ik schreef omdat ik de gedachten al drie jaar bij me droeg en gedeeltelijk al eens voor mezelf op papier had gezet. De citeering van De Genestet komt niet te pas. Wat U zegt dat ik zelf maar moest invullen was: Dom volkje, dat niet denkt als wij, En wroet voor zijn partij, Dat hen de duivel haal....« Wat zijn we liberaal! Door ons van deze gedachte te verden ken slaat H. de plank finaal mis, en on dermijnt zijn eigen vooropstelling dat hij mijn „goede trouw" aanneemt, 6e Dansen, danswoede, kosten van pu bliek vermaak en algemeen volksbelang. Met de heer H. is ieder weldenkend mensch het er over eens dat de danswoede geen pas geeft en dat ter wille van hen die zichzelf geen maat weten op te leggen, van overheidswege regels moeten worden gesteld. De kwestie is nu deze, dat we het er niet over eens zijn hoe streng die nonnen moe ten worden gesteld. Laten we voorop stel len dat het dansen op zichzelf als openbaar amusement niet gewenscht wordt door A. R. en C. H.. Het is uit hoofde van dien be grijpelijk dat naar hun gevoelen de kwa lificatie „danswoede" heel spoedig op zijn plaats is De R.K. en de Vrijzinnigen zijn van een geheel ander gevoelen. Dansen op zichzelf als een gezellige en aangename bezigheid beschouwend, houden zij er ech ter wel degelijk gedachten op na waar deze vorm van van ontspanning de grenzen der betamelijkheid overschrijdt. En daarom kan de heer H. „zelfs van R.K. en liberale zijde" vertogen tegen dans woede aanhalen. De heer H. zou zelfs van mijn hand een veroordeeling van de dans woede kunnen krijgen. Waarschijnlijk zouden de normen hem te slap zijn. Naar mijn persoonlijke meening zou het heusch niet overdreven zijn, in dien in Anna Paulowna met haar 5S00 in woners elke week een bal was. Het zou zich aansluiten bij de opvattingen die le ven in de vrijzinnige èn de R.K. bevolking, waarvan de jongelui toch eens in de week hun verzetje willen hebben en nu naar an dere plaatsen gaan. Dit „verzetje" moge niet hoog grijpen ik geef het toe. Maar een feit is dat het een zoo ingewortelde wijze van ontspan ning is, dat beperking van de gelegenheid ervoor vruchteloos is, tenminste -plaatselijk. Ikk om nu weer op de kwestie terug, dat onze Poldersche jongelui langs de overal mooie wegen de omliggende plaatsen weten te vinden. Hierop gaat de heer H. niet in en ik wil daarom met De Genestet zeggen: Neem alles aan; dat's 't beste deel Ook financieel! M. a. w. laat de heer H. bedenken dat dat als ze toch uit willen het dan maar beter is dat ze in eigen plaats uitgaan. Dan houden we het geld tenminste hier en ont vangt de gemeente meer vermakelijkheidsbe lasting. Leerzaam zou het voor den heer H. en ook voor den Burgemeester zijn eens te letten op wat te Wieringen gebeurd is. Toen Burgem. Kolff zag dat alles naar den „vasten wal" ging, omdat hij op Wieringen slechts zeer beperkte vrijheid gaL heeft hij het roer omgegooid, overtuigd dat* hij dat geld dan nog liever in eigen plaats zag verteren. En, heer H., in Amsterdam hebben jullie nu je zin. De A.R. heer de Vlugt is burge meester. Maar elke zaak die wil laten dan sen, krijgt vergunning, mits deze uiteraard aan de wettelijke eischen voldoet. Dr. De Vlugt is een A.R., die ondanks zijn principes met twee beenen op den grond blijft. Tenslotte wijs ik er op dat de uitgaven van de jongelui niet overdreven mogen wor den. Er zijn er niet zoo heel veel die meer dan een daalder op zak hebben. Ik heb er geen bezwaar tegen dat ze zich daarvan elke week eens een keertje „meneer" willen voe len na zes dagen aardappelkuilen of bollen- rooien. Het zijn dan de normen die het vrijzinnig volksdeel zichzelf stelt en weet te stellen, die dat uitgaan reglementeeren. Inderdaad zijn we strijdende op het stuk van die normenstellerij. Hierover zwijg ik: „East is east and West is West and never the twain shall meet". (Het bekende gevleu gelde woord van Rudyard Kipling: Oost is oost en west is west en nooit zullen de twee elkaar ontmoeten.) S. Ik houdt vol dat u onvoldoende werke lijkheidszin toonde, toen u vroeg om min der hals en uitvoeringen met bal. U had moeten weten hoe de vrijzinnigen er al een paar jaar over misnoegd waren te moeten erkennen, dat de vrijheid van uit gaan hier ter plaatse al danig in de door U en Lubbert gewenschte zin was beperkt. U drukte zich wel degelijk uit alsof het geen pas gaf de heerschende toestand te laten voortduren. En die actie moest vroeg of laat tot tegen actie leiden. Ik heb het nu voor de belangen en de tradities van het vrijzinnige deel opge nomen, dat, ik schrijf het zonder dralen neer, altijd het principe gehuldigd heeft en nog huldigt: leven en laten leven. De vrijzinnigen wenschen te leven naar hun tra dities. Nu moge u zich „Uw broeders hoeder" voelen, ten aanzien van zijn uitgaan en zijn vereenigingsleven moet de vrijzinnige die goede bedoelingen heusch van de hand wij zen. Hier is een kloof van traditie en wijze van opvoeding, die niet zoo maar te over bruggen is. H. JONKER Hz. Strafzitting van Vrijdag 20 November. K o e d ij k. EEN NACHTELIJKE RAMP. In den donkeren nacht van 20 Juli pas seerde door Koedijk een auto, waarin geze ten waren een paar jonge schippersknechts uit Zuidscharwoude, Marinus K. en Theo L. Deze zoetwatermatrozen verkeerden in een extra jolige bui. Vermoedelijk veel sjans gehad op een boerekermisbal in den om trek en creëerden nu de overigens tamelijk miserabele aardigheid een paar tomaten te slingeren tegen de woning van den 55-jari gen koopman Nicolaas Schuit, met gevolg dat een ruit sneuvelde en de resten van den vermorzelden tomaat, de met vurig rood pluche bekleede clubfauteuil, die bij het raam stond, leelijk besmeurde. De twee nachtelijke dorpskomiekelingen werden echter opgespoord en stonden he den terecht ter zake baldadigheid en thans tot de orde geroepen door een geldboete elk van 6 gulden of 6 dagen, alsmede betaling van 75 cent als vergoeding voor de gebro ken ruit. Alkmaar. ONDERHOUDEN VAN VERKEERSREGE LEN IS DAAR VOORAL WEER TROEF! Een zeer precair verkeerspunt, waar goed uitkijken ten zeerste is geboden, is het kruispunt EmmastraatNieuwlandersingel. 't Is daar dikwerf wat je noemt „bal" en ook de overigens kranige chauffeur van 'n welbekende Alkmaarsche Taxi-onderneming Piet O., had op 22 Augustus een strafschop te incasseercn, omdat hij verzuimde rechts den doorgang te verleenen. Een aanrijding met den wagen van den heer Anton Albers was het resultaat De schade werd weliswaar onderling geregeld, maar voor chauffeur Piet had' het ongeval het onprettige gevolg dat bü na 7 jaar onberispelijk dienstbetoon voor het eerst met den strafrechter in aan raking kwam. De ambtenaar nu juist niet al te mild met zijn loftuigingen erkende echter loyaal, dat Piet O. als chauffeur gunstig bekend stond en requireerde slechts f 10 boete of 10 dagen, een straf die de kantonrechter nog tot f 5 boete of 5 dagen verminderde. Schoorl. HET BRANDENDE LANTAARNTJE, DAT GEEN EFFECT SORTEERDE. Op 20 Augustus, hartje vacantietijd dus, was de 18-jarige Amsterdamsche scholier Fred. R. uit kampeeren in 't lieflijk dorpje Schoorl. Toen hij op dien avond per fiets een tochtje maakte, verzuimde hij een goed brandende lantaarn mee te voeren en reed dus in 't donker. Maar zóó donker kon 't niet zijn of hij liep nu tegen 'n wettelijke lamp, met 't gevolg, dat hij heden tot f2.50 of 2 dagen werd veroordeeld. Fred, die de moeite had genomen zijn colleges te verzuimen en met de fiets naar Alkmaar was gekomen, kon wel hui len van spijt, daar zijn zakcentjes voor- loopig naar Vrouwe Justitia zullen verhui- zen. Nu kwam de Alkmaarsche paardenknecht Jan K. voor een zelfde feit zich verantwoor den. Daar Jan geen groote reis had behoe ven te maken, werd hij 50 ct. hooger aan geslagen en kreeg dus f 3 boete of 3 een zame afzondcringsdagen aan den oever van de Hoevervaart, een wel poëtisch, maar stille, eenzame sloot, dus geen afwisseling. H e i 1 o o. 'T ALLERNIEUWSTE SMOESJE. Dat oude remmen doorgaans niet meer best functionneeren is lochisch, doch dat nieuwe remmen geen effect sorteeren, is iels wat ons onbegrijpelijk voorkomt en toch dacht de 30-jarige Ileilooër chauffeur Johannes van T. met dit smoesje bij den kantonrechter aan te komen, toen hij zich 1 verantwoorden moest voor 't feit, dat hij geen deugdelijke remmen had op zijn mo* torfiets. De ambtenaar zelf 'n verwoed mo- L torrijder, maar ook een geducht kenner, trok zich er niets van aan en eischte f2q boete of 25 dagen. Uitspraak f15 of 10 d. Alkmaar. NU MANKEERDE DE REFLECTOR. Voor 10 ets. heb je een nieuwe, Edelachtf bare, en ik wilde er net een gaan koopen, merkte Nicolaas M.. los-arbeider te Alk maar op, en toen kwam er een agent op mij af, en nu sta ik voor U, mijnheer de Rechter. Vlugger er bij zijn met je .reflec tor, man, de veiligheid eischt 't nu een maal. Eisch f4 of 4 dagen. Uitspraak f2 of 1 dag. Alkmaar. HOE KOMEN DE ONGELUKKEN! *t Is maar goed, dat de Alkmaarsche po litie goed let op heeren motorrijders en automobilisten want alles wordt maar losgelaten op de argelooze wandelaars. Op 12 November kwam Dynosius Kn., schoen maker te Broek op Langendijk, zóó raar op zijn motor aantuffen, op een der drukste en meest, gevaarlijke kruispunten, dat een actieve agent hom aanhield en naar zijn v rijbewijs informeerde. Zijn optreden bracht redding aan de menschheid, daar 't bleek, I dat de aangehoudene niet eens bevoegd was een motorrijwiel te besturen, 't Spreekt vanzelf, dat de schoenmaker stevig aan f, don tand werd gevoeld en een flinke boete van f 7.50 of 5 dg. werd opgelegd. De eisch was zelfs 't dubbele. S c h o o rl. RECIITSHOUDEN, WIELRIJDERS! Ja, 't is zoo, ik heb links gereden, maar 't ging in mijn onschuld, vertelde de 28- jarige arbeider Cornelis de Gr., die op 13 November vanuit den Laanweg komende, links de bocht had genomen. Daar kun nen groote ongelukken mee gebeuren, ver maande de Kantonrechter. Ik zal 't nooit meer doen, zei Cornelis, die zeker dacht dat de Kantonrechter, net zoo goed is als St. Nicolaas, maar dat zat hem niet glad. Hij kreeg f3 of 2 dagen. NOG EEN LICHTLOOZE. Adrianus K. te Alkmaar was op 19 Aug. naar Heiloo geweest om zijn zieke zuster te bezoeken. Dit bezoek had nogal lang geduurd en op den terugweg was 't reeds duister geworden terwijl hij geen lantaarn had. 't Was natuurlijk kip, ik heb je. Eisch f5 of 5 dg. Uitspraak f2.50 of 2 dg. F e ullleton door Friedrich Lindem a n En zacht voegde zjj er aan toe: En waartegen lk mg tot het laatste oogenblik zal verzetten. In dit nachtelijk gesprek had Nancy Tre- vor mij met enkele zinnen haar heele ellende en somberheid verteld. Zij was opgegroeid te Londen, in de onge bondenheid, de levendigheid van een wereld stad. En nu was zjj met haar vader haar moeder leefde niet meer in deze kleine Provinciestad terechtgekomen, in deze plaats met haar ambtenaarsgedoe, haar militaire hiërarchie. Zij was bang hier te verschrom pelen. Ik, die toentertijd zelf nog jong was, die zelf de onrust der jeugd nog in 't bloed had, kon haar goed begrijpen. Op dezen 20-jarigen leeftijd is niets drukkenders en somberders dan te denken aan het gevaar zelfs al is het een denkbeeldig gevaar te verschrom pelen, in een sleur te geraken, zoo te wor den als de ouderen reeds zijn. Misschien is het eigenlijk niets anders dan de vrees voor het oud-worden. Dit alles tezamen moest logischer wijze dubbel inwerken op een meisje met de karak tereigenschappen van een Nancy Trevor. Met een voor haar jaren rijpe blik had zij wezen en karakter van deze stad gepeild en had nu regelmatig angst voor haar toekomst. Wat waren er voor mogelijkheden voor haar? Geen enkele. Wanneer zij niet mee wilde doen met het gekletst, als zij er voor be dankte tennisspel, picknickpartijen en mili taire vertooningen tot de hoofdzaak van haar bestaan te maken, bleef er niets anders over dan haar dagen in grauwe ledigheid door te brengen of te wachten tot een huwelijk haar uit deze gevangenis bevrijdde. Aan den anderen kant was Nancy Trevor de vrouw er niet naar, geduldig te blijven wachten. Tot nu toe was zjj echter aan han den en voeten gebonden. Haar lot was aan dat van haar vader vastgeklonken. In zoo verre had Bully gelijk, dat de dochter de eigenschappen van den vader had. Waarom de Rijksadvocaat naar Gibraltar overgeplaatst was, was iets, dat Nancy slechts vaag behandelde. Een bepaalde reden was er niet aan te wijzen. Het was ook geen straf geweest, meer een eervolle bevordering, waarbij men Trevor op een prettige manier uit Londen was kwijt geraakt. De doorslag had zeker het feit ge geven, dat Trevor nooit een goed College- gever en slecht paedagoog geweest was. Daarvoor was hij te onrustig, te levendig, te ijverig. Dit kon ik evenwel uit Nancy's redenee ringen duidelijk opmaken: Hijzelf voelde zijn overplaatsing als een smaad, die zoo mogelijk diende uitgewischt te worden. Voor hem was er maar één genoegdoening: terug naar Londen. Alles wat hij ondernam, gebeurde met de zen zijdelingschen blik op Londen. Hjj ver langde koortsachtig naar het oogenblik, waarop hij werkelijk, zooals hij geloofde zijn groote kundigheden zou kunnen bewijzen, waarna men hem op zeer eervolle wijze we derom naar Londen zou terugroepen. En waar moest men in Gibraltar deze ge legenheid vandaan halen? Er was voor hem eenvoudig geen mogelijkheid te toonen, wat hij waard was. De meeste gevallen vielen on der de militaire bevoegdheden en de enkele diefstallen, of messenstekerijen onder opge wonden Spanjaarden, kregen nauwelijks drie regels in de „Gibraltar Chronicle". Het was voor hem een voortdurende kwel ling hier te moeten leven. Voor deze van hun eigen voortreffelijkheid overtuigde provincia len moest Trevor toch altijd de man blijven, die Londen van zich afgeschoven had; Afgeschoven naar Gibraltar, tenminste als zooiets bestaan kon. Men zou gaan gelooven in een Strafkolonie te wonen. Men voelde zich zelfs door Trevor naar beneden gehaald. En dat nam men hem kwalijk, hem persoon lijk en niet Londen. Ja, zelfs zoo sterk, dat deze man hen voorkwam als een catastrofe, als een schand vlek, die men niet ontloopen kon, doch inte gendeel nog moest inviteeren en met zijn officieelen titel moest aanspreken, want in ieder geval was hij een der hooggeplaatste ambtenaren, hoogste vertegenwoordiger van de Rechtbank te Gibraltar. Nancy wist dit heel goed. Zij sprak er over, toen wij aan het strand der Catalan-baai lagen. Eigenaardig, maar na dien avond in de Officiers-Club en na de nachtelijke wandeling, hadden wij elkaar steeds weer, 'haast bijna lederen dag, weten te vinden, zonder dat wij iets afgesproken hadden. En zonder, dat ik het zelf wilde of slechts behoefde te willen, volgde ik haar op haar wegen. De Catalan-baai is een kleine bocht aan den Middellandschen zeekant van het schier eiland van Gibraltar. Vlak tegen den voet der rotsen aangedrukt staan een paar armoe dige steenen huisjes, waarin een handjevol Spaansche visschers wonen. Alleen in de eigenlijke zomermaanden ontstaat zooiets als een badbedrijf op het smalle strand, dat in de bocht tusschen de vooruitspringende rotsen en steenklompen aangeslipt is. Dit was een der lievelingsplaatsen van Nancy Trevor. Waar ook de Engelschen zich spoedig de Spaansche opvatting, dat men hier alleen in de heetste zomermaanden kon ba den, hadden eigen gemaakt, lag de kleine baai er meestentijds geheel verlaten. Nancy had zich ook hierin niet gevoegd naar de openbare meening van Gibraltar. Zij bleef een uit het Noorden, dus baadde zij ook tijdens de kalenderwinters in deze Zuidelijke zee. En ik deed daaraan graag mee, want hier aan 't strand, hier aan zee, was Nancy Tre vor niet alleen een moedige en kundige zwem ster, maar ook een geweldig prettig kame raad. Hier werd haar oude levendigheid wak ker, dat ik menigmaal verwonderd was, hoe dit prachtig vrouwenlichaam zich strekte, en een warme kracht begon uit te stralen, die ik nooit bij haar gedacht had. Hier sprak zij over dingen, die zij te Gibraltar angstig ver borgen hield. Hier vroeg zij mij: Weet ge eigenlijk wel, dat ge u i>.et mij hopeloos compromitteert? Ik kon haar alleen maar lachend aankijken: Waarom compromitteeren Alleen dan toch maar omdat het er naar uitziet, alsof ik mijn heele leven in Gibraltar denk door te brengen. Zij keek mij aan. Nu, dat ziet er ook werkelijk zoo naar uit. Hoedat? Ge hebt me toch eenigen tijd geleden reeds meegedeeld, dat ge nog drie of vier dagen wou blgven? Dat is nu al meer dan een week geleden. Nu, wat heb ge daarop te zeggen? In waarheid moest ik antwoorden: Eerlijk gezegd, ik weet het zelf niet. Er waren, en het was mij nog^- nooit zoo duidelijk opgevallen, intusschen veranderingen ingetreden, die al mijn aanvankelgke plannen in 't water gesmeten hadden en mij in een maalstroom meegetrokken hadden, waaruit ik mij zoo gauw niet kon bevrijden. Op 20 December 's morgens in alle vroegte, trommelde iemand waanzinnig hard tegen mijn kamerdeur. Half in slaap bromde ik: „Wat is er aan de hand? Een brief. Wat bliksem nog toe, daarvoor is er toch een portier. Neen. Persoonlijk te overhandigen! Dan ben ik er persoonlijk niet! Basta. En ik draaide mij weer in bed om. Maar de boodschapper liet zich niet wegsturen. Vloekend sprong ik uit bed. Opende de deur. Geef op. Mistroostig draaide ik den brief om en om. Een witte omslag zonder na dere aanduiding. Alleen mijn naam, „Hotel Bristol", en het opschrift: „Persoonlijk". Zelfs met een uitroepteeken. Nog vlak bij de deur ruk ik het omslag open en lees. De Rijksadvocaat verzoekt mij om een spoedig onderhoud. Onderschrift: Hij is ook heden, al is het Zondag, den geheelen morgen in zijn werkkamer, Gerechtshof, ka mer drie, te spreken. Mijn aanvankelijke woede over deze op dringerige manier om mij in mijn slaap te storen, veranderde in een toenemende verwon dering. Rijksadvocaat? onderhoud? Ook van daag, op Zondag, te spreken? Wonderlijke ge schiedenis. Zou er iets met Nancy Nee, met Nancy kon het onmogelijk ver-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 6