k
Ingezonden
Repliek
te Alkmaar.
De strijd om de
„Betty
Bonn"
Anna Paulowna, 18 Nov. 1936.
Mijnheer de Redacteur.
Ik ontken niet dat de heer Hooimeier in
zijn stuk van Maandag zijn beste beentje
voor heeft gezet en de oppervlakkige lezer
zal misschien meenen dat mijn schrijven
van vorige week geheel op losse schroeven
is gezet. Toch is dit geenszins het geval.
Wie zich de moeite heeft willen geven beide
ingezonden stukken te bewaren en ze na
elkaar nog eens aandachtig over te lezen,
zal bemerken dat Hooimeier de groote lii-
ïien van mijn stuk en de er in vervatte ge
dachten onaangeroerd laat en mij slechts be
strijdt op onderdeelen. En bij die bestrijding
maakt hij de overigens gebruikelijke fout
van ingezonden-stukkenschrijvers om de we
derpartij woorden in den mond te leggen die
deze niet heeft gebezigd.
Dit betreur ik ten zeerste. Het dwingt mij
om allerlei dingen te weerleggen, die met
de kern van de zaak waarom het gaat zoo
weinig te maken hebben. En hierin schuilt
het gevaar dat de honderden lezers die onze
pennestrijd volgen, een totaal verkeerden in
druk krijgen van den opzet onzer tweespalt,
omdat we hen zelf voorgaan om af te dalen
tot een bckvechterij, waaraan alle tijd en
moeite verspild is.
Wederlegging.
Ik begin dan ook met te zeggen, dat ik
dit schrijven met tegenzin aanvang. Het is
niettemin noodzakelijk. Om nu voorgoed van
deze taak te worden ontlast, neme men Hooi-
meier's ingezonden stuk er bij. En overwege
dan eens goed of mijn pleidooi, Vrijdagmid
dag bij ontvangst van het raadsverslag
meteen voor de vuist weg opgeschreven en
gepost, inderdaad door Hooimeier's stuk
(waarover hij 4 dagen heeft kunnen naden
ken) is ontzenuwd. Ik laat het oordeel graag
aan de lezers over.
Nu zal ik dan op H.'s beweringen in
gaan.
lo. Ik zou de rustige gemoedelijkheid en
humor, den Westfrics eigen, gemist hebben.
Wanneer U wist, welk een stemming uw
♦'oorden in den Raad bij het oude vrijzin
nige bevolkingsdeel hebben verwekt, zou u
mij een compliment moeten maken over de
wijze waarop ik mijn pleidooi voor haar be
langen heb gehouden. Het ging zeer velen
lang niet ver genoeg. De wensch die mij
altoos en nog bezielt om over de verdeeldheid
een basis te vormen, waarop zich werkelijk
één Poldersch gemeenschapsleven kan ont
wikkelen, heeft mij weerhouden scherp te
worden. Nochtans was ik van meening dat
ik een krachtig het oog moest houden, waar
uit de overtuiging kon spreken dat de vrij
zinnigen van oordeel zijn dat hunnerzijds
al lang genoeg is gezwegen. Uiteraard was
mijn pleidooi niet voor humoristische be
handeling vatbaar.
2o. Mijn stuk zou niet degelijk genoeg zijn
want het is onvolledig.
Inderdaad, mijn historische beschouwing
heeft een fragmentarisch karakter gehad. Ik
kon moeilijk alles behandelen in zoo'n kort
bestek. Ik heb dan ook zooals ik schreef „een
blik willen werpen" en het voornaamste ge
bruikt voor den opbouw van mijn betoog.
Niet alleen Brabantsche gezinnen, maar ook
Zceuwsche families hebben hier een bestaan
gevonden. En ook andere landstreken heb
ben het hunne, zij het in mindere mate, bij
gedragen. T.z.t. hoop ik hierover wel eens te
schrijven.
3o. „De karakteristiek van den Westfrics
gegeven (onkërksch en godloos) is tijdelijk
misschien juist geweest, maar historisch ze
ker niet, en ook heden wel ver bezijden de
waarheid". De heer H. laat dit door voor
beelden volgen en concludeert: er is geen te
genstelling Westfriesch of niet, maar een te-
Stelling geloof en ongeloof. Dit is een punt
om even bij stil te staan, omdat hier mijn
betoog staat of valt. H.'s bewering slaat op
mijn zinsnede: „in die kerkelijke verbonden
heden vonden zij (de Zuienaars) weinig of
geen Poldcrschc elementen. Westfriesland
staat bekend om zijn onkerkschheid die soms
don naam van Godloosheid wel verdient."
H betwist dit laatste, wat ik niet ver
wacht had. Wanneer ik, de meeningen
overnemend van zoovele vergaderingen van
de Ned. Herv. Kerk, constateer hoevele
pastorieën in W.-F. leeg staan, hoe gering
het kerkbezoek is en hoeveel moeite de
kerkbesturen hebben de lidmaatschaps
penningen binnen te krijgen (zelfs waar het
is) dan had ik als vrijzinnig protestant bij
val verwacht van een gereformeerde, zij het
dan niet uit geref. maar uit algem. christe
lijke overwegingen. Die kwalificatie van on
kerkschheid (niet te vereenzelvigen met
Godloosheid) kan W.-F. en tenminste
niet het Noordel. deel niet ontnomen
worden door de loffelijke uitzonderingen,
die den heer II. noemt.
Trouwens dit is voor ons hoofdzaak:
hoe was hier de situatie toen de tweede
kolonisatie aanving. (Ik merk op dat ik
op dit stuk geen historische beschouwingen
heb gegeven; wat H. hierover dus zegt, ga
ik voorbij).
De situatie was hier deze: een licht-
West-Friesch geaarde bevolking, voor het
grootste deel vrijzinnig hervormd en verder
deels in een matige R.K. parochie, in een
kleine, hoewel geloofskrachtige, Ger. kerk
en in een eveneens kleine vergadering van
Orth. Hervormden, vereenigd.
Toen is de ontginning van Breezand ge
komen door de Zuienaars. Niet een stuk of
tien, maar honderden. Wie nu beweert dat
de Zuienaar met ons vrijzinnigen alléén ver
schilt in geloof, voelt de dingen niet aan.
Zij hebben wel degelijk een andere geaard
heid. En juist door hun aantal èn hun an
dere mentaliteit èn hun bijeenwonen in het
Westdeel èn hun specifiek bollenvak, dat
zoo weinig betrekkingen heeft met de vee
teelt en akkerbouw aan de Oostzijde van de
Middcnvliet, hebben zij Breezand hun
stempel gegeven. En dat dit een stempel
is geworden, is in hoodfzaak een gevolg
van de kerkelijke verbondenheden, waarin
ze zich hebben georganiseerd. Want die
kerkelijke vereeniging is èn voor de R.K.
èn voor de orthodoxen een factor die op hun
leven grooten invloed uitoefent. En ont
staat in de verbondenheden een groeps-
mentaliteit. Nu beweer ik dat aan de vor
ming van die groepsmentaliteit, zooals die
thans, na de afloop der tweede kolonisatie
is. de geaardheid van de oude-Poldersche
katholieken en oude-Poldersche orthodoxen
veel en veel minder heeft bijgedragen dan
de Zuid-Hollandsche geaardheid der bollen-
menschen. Nogmaals: die hebben door hun
aantal en het feit dat ze een met ons
verschillende mentaliteit bezitten, het ka
rakter van die groepsmentaliteit bepaald.
Hier minder, daar meer. Het minst in de
R.K. parochie Anna Paulowna, het meest
in de gloednieuwe R.K. parochie Breezand.
Met de R.K. van de Spoorbuurt verschillen
de vrijzinnigen over het algemeen van ge-
loofstint, met die van Breezand van ge-
loofstint èn geaardheid.
En ook met de Gereformeerden en Orth.
Protestanten verschillen wij meer dan in
geloofssoort alleen. Ook daar is een groeps
mentaliteit (Hooimeijer's Polderschap ten
spijt) die van de onze verschilt.
Van mijn stelling dat hier een contro
verse „West-Fries of niet" is, neem ik
derhalve geen woord terug.
Wanneer de heer H. een tegenstelling ge
loof of ongeloof ingang tracht te doen vin
den met verwerping van de mijne, breng
ik daartegen twee dingen in:
lo. Wij vrijzinnigen wenschen niet als
ongeloovigen te worden beschouwd.
2o. De sympathie, het elkaar aanvoelen
van R.K. cn Orth. Prot. wortelt niet zoozeer
in een bondgenootschap tegenover het „on
geloof" der vrijzinnigen, als in de overeen
stemming hunner groepsmentaliteit, welke
die uit de Zuid is. .Tuist, omdat die zoo
anders is dan de Westfriesche, daarom
vinden R.K. en Orth.. elkaar.
Ik moet nog opmerken dat die kerkelijke
omwallingen aan het voortbestaan van die
tegenstelling Westfriés of niet een langer
leven toestaan dan voor het heil van den
Polder als geheel gewenscht is. Huwelijk
en maatschappelijk verkeer vindt bijna uit
sluitend binnen de kerkelijke groepeering
plaats. Op vereenigingsgebied - dat de men
schen met elkaar in contact brengt is
het een en al sectarisrae met een ongeken
de hevigheid.
Geen wonder dat de raad de eenige
plaats waar de geheele gemeente samen
komt zoozeer tegen gestelde mentalitei
ten laat zien. Er is dan ook weinig gele
genheid om elkaar vóórdien te leeren
kennen en elkaar's levensbeschouwingen
tot een compromis uit te wisselen.
De heer H. zegt zich er met kracht tegen
te verheffen dat de Zuienaars als indrin
gers etc. zullen worden beschouwd.
Dit is toch werkelijk, op zijn zachtst uit
gedrukt, een ongezond argument des hee-
ren H. Waar heb ik dat beweerd?
Ik heb de grootste waardeering voor hun
pioniersarbeid, en mijn jaaroverzichten
voor dit blad, mijn bezoeken aan den heer
Lubbert en Van den Berg zijn evenveel
getuigenissen van mijn belangstelling en
medeleven.
4e. Ik venvar het kerkelijk met politiek
terrein.
Inderdaad heb ik dat vereenzelvigd, hoe
wel ik het verschil ken. Ik ken ook het
partijprogram van de A.R.; art. 3 daarvan
luidt: „Ook op staatkundig terrein belijdt
zij (de partij n.1.) de eeuwige beginselen
van Gods woord: zóó evenwel, dat het
staatsgezag noch rechtstreeks noch door
de uitspraak van eenige kerk, maar alleen
in de consciëntie (het geweten) der over
heidspersonen, aan de voorschriften van
God gebonden zij". Waar evenwel dit ge
weten van Colijn tot Hooimeijer zich ge
heel richt op het woord Gods, neergelegd
in het Boek der Boeken, zie ik weinig ver
schil en bovendien leert de praktijk ons
A.R. en Ger. Kerk bijna geheel te vereen
zelvigen.
5e. Dat Uw vraag aan den burgemeester
zoo weinig principieel was, kunt U zelf het
best aanvoelen. Nochtans druischte het
dermate in tegen de gevoelens der vrij
zinnigen dat een spoedige en kernachtige
bestrijding niet mocht uitblijven.
„Onrust" was er zeker, doch deze komt
niet voort uit „onevenwichtigheid" mijner
zijds. Ik wist drommels goed wat ik schreef
omdat ik de gedachten al drie jaar bij me
droeg en gedeeltelijk al eens voor mezelf
op papier had gezet.
De citeering van De Genestet komt niet
te pas. Wat U zegt dat ik zelf maar moest
invullen was:
Dom volkje, dat niet denkt als wij,
En wroet voor zijn partij,
Dat hen de duivel haal....«
Wat zijn we liberaal!
Door ons van deze gedachte te verden
ken slaat H. de plank finaal mis, en on
dermijnt zijn eigen vooropstelling dat hij
mijn „goede trouw" aanneemt,
6e Dansen, danswoede, kosten van pu
bliek vermaak en algemeen volksbelang.
Met de heer H. is ieder weldenkend
mensch het er over eens dat de danswoede
geen pas geeft en dat ter wille van hen
die zichzelf geen maat weten op te leggen,
van overheidswege regels moeten worden
gesteld.
De kwestie is nu deze, dat we het er niet
over eens zijn hoe streng die nonnen moe
ten worden gesteld. Laten we voorop stel
len dat het dansen op zichzelf als openbaar
amusement niet gewenscht wordt door A.
R. en C. H.. Het is uit hoofde van dien be
grijpelijk dat naar hun gevoelen de kwa
lificatie „danswoede" heel spoedig op zijn
plaats is De R.K. en de Vrijzinnigen zijn
van een geheel ander gevoelen. Dansen
op zichzelf als een gezellige en aangename
bezigheid beschouwend, houden zij er ech
ter wel degelijk gedachten op na waar
deze vorm van van ontspanning de grenzen
der betamelijkheid overschrijdt.
En daarom kan de heer H. „zelfs van
R.K. en liberale zijde" vertogen tegen dans
woede aanhalen. De heer H. zou zelfs van
mijn hand een veroordeeling van de dans
woede kunnen krijgen.
Waarschijnlijk zouden de normen hem te
slap zijn. Naar mijn persoonlijke meening
zou het heusch niet overdreven zijn, in
dien in Anna Paulowna met haar 5S00 in
woners elke week een bal was. Het zou
zich aansluiten bij de opvattingen die le
ven in de vrijzinnige èn de R.K. bevolking,
waarvan de jongelui toch eens in de week
hun verzetje willen hebben en nu naar an
dere plaatsen gaan.
Dit „verzetje" moge niet hoog grijpen
ik geef het toe. Maar een feit is dat het
een zoo ingewortelde wijze van ontspan
ning is, dat beperking van de gelegenheid
ervoor vruchteloos is, tenminste -plaatselijk.
Ikk om nu weer op de kwestie terug, dat
onze Poldersche jongelui langs de overal
mooie wegen de omliggende plaatsen weten
te vinden. Hierop gaat de heer H. niet in
en ik wil daarom met De Genestet zeggen:
Neem alles aan; dat's 't beste deel
Ook financieel!
M. a. w. laat de heer H. bedenken dat
dat als ze toch uit willen het dan maar
beter is dat ze in eigen plaats uitgaan. Dan
houden we het geld tenminste hier en ont
vangt de gemeente meer vermakelijkheidsbe
lasting. Leerzaam zou het voor den heer H.
en ook voor den Burgemeester zijn eens te
letten op wat te Wieringen gebeurd is. Toen
Burgem. Kolff zag dat alles naar den „vasten
wal" ging, omdat hij op Wieringen slechts
zeer beperkte vrijheid gaL heeft hij het roer
omgegooid, overtuigd dat* hij dat geld dan
nog liever in eigen plaats zag verteren.
En, heer H., in Amsterdam hebben jullie
nu je zin. De A.R. heer de Vlugt is burge
meester. Maar elke zaak die wil laten dan
sen, krijgt vergunning, mits deze uiteraard
aan de wettelijke eischen voldoet. Dr. De
Vlugt is een A.R., die ondanks zijn principes
met twee beenen op den grond blijft.
Tenslotte wijs ik er op dat de uitgaven
van de jongelui niet overdreven mogen wor
den. Er zijn er niet zoo heel veel die meer
dan een daalder op zak hebben. Ik heb er
geen bezwaar tegen dat ze zich daarvan elke
week eens een keertje „meneer" willen voe
len na zes dagen aardappelkuilen of bollen-
rooien.
Het zijn dan de normen die het vrijzinnig
volksdeel zichzelf stelt en weet te stellen,
die dat uitgaan reglementeeren.
Inderdaad zijn we strijdende op het stuk
van die normenstellerij. Hierover zwijg ik:
„East is east and West is West and never
the twain shall meet". (Het bekende gevleu
gelde woord van Rudyard Kipling: Oost is
oost en west is west en nooit zullen de twee
elkaar ontmoeten.)
S. Ik houdt vol dat u onvoldoende werke
lijkheidszin toonde, toen u vroeg om min
der hals en uitvoeringen met bal.
U had moeten weten hoe de vrijzinnigen
er al een paar jaar over misnoegd waren te
moeten erkennen, dat de vrijheid van uit
gaan hier ter plaatse al danig in de door U
en Lubbert gewenschte zin was beperkt. U
drukte zich wel degelijk uit alsof het geen
pas gaf de heerschende toestand te laten
voortduren.
En die actie moest vroeg of laat tot tegen
actie leiden. Ik heb het nu voor de belangen
en de tradities van het vrijzinnige deel opge
nomen, dat, ik schrijf het zonder dralen neer,
altijd het principe gehuldigd heeft en nog
huldigt: leven en laten leven. De
vrijzinnigen wenschen te leven naar hun tra
dities. Nu moge u zich „Uw broeders hoeder"
voelen, ten aanzien van zijn uitgaan en zijn
vereenigingsleven moet de vrijzinnige die
goede bedoelingen heusch van de hand wij
zen. Hier is een kloof van traditie en wijze
van opvoeding, die niet zoo maar te over
bruggen is.
H. JONKER Hz.
Strafzitting van Vrijdag 20 November.
K o e d ij k.
EEN NACHTELIJKE RAMP.
In den donkeren nacht van 20 Juli pas
seerde door Koedijk een auto, waarin geze
ten waren een paar jonge schippersknechts
uit Zuidscharwoude, Marinus K. en Theo L.
Deze zoetwatermatrozen verkeerden in een
extra jolige bui. Vermoedelijk veel sjans
gehad op een boerekermisbal in den om
trek en creëerden nu de overigens tamelijk
miserabele aardigheid een paar tomaten te
slingeren tegen de woning van den 55-jari
gen koopman Nicolaas Schuit, met gevolg
dat een ruit sneuvelde en de resten van
den vermorzelden tomaat, de met vurig
rood pluche bekleede clubfauteuil, die bij
het raam stond, leelijk besmeurde.
De twee nachtelijke dorpskomiekelingen
werden echter opgespoord en stonden he
den terecht ter zake baldadigheid en thans
tot de orde geroepen door een geldboete elk
van 6 gulden of 6 dagen, alsmede betaling
van 75 cent als vergoeding voor de gebro
ken ruit.
Alkmaar.
ONDERHOUDEN VAN VERKEERSREGE
LEN IS DAAR VOORAL WEER TROEF!
Een zeer precair verkeerspunt, waar goed
uitkijken ten zeerste is geboden, is het
kruispunt EmmastraatNieuwlandersingel.
't Is daar dikwerf wat je noemt „bal" en
ook de overigens kranige chauffeur van 'n
welbekende Alkmaarsche Taxi-onderneming
Piet O., had op 22 Augustus een strafschop
te incasseercn, omdat hij verzuimde rechts
den doorgang te verleenen. Een aanrijding
met den wagen van den heer Anton Albers
was het resultaat De schade werd weliswaar
onderling geregeld, maar voor chauffeur
Piet had' het ongeval het onprettige gevolg
dat bü na 7 jaar onberispelijk dienstbetoon
voor het eerst met den strafrechter in aan
raking kwam.
De ambtenaar nu juist niet al te mild
met zijn loftuigingen erkende echter loyaal,
dat Piet O. als chauffeur gunstig bekend
stond en requireerde slechts f 10 boete of
10 dagen, een straf die de kantonrechter
nog tot f 5 boete of 5 dagen verminderde.
Schoorl.
HET BRANDENDE LANTAARNTJE, DAT
GEEN EFFECT SORTEERDE.
Op 20 Augustus, hartje vacantietijd dus,
was de 18-jarige Amsterdamsche scholier
Fred. R. uit kampeeren in 't lieflijk dorpje
Schoorl. Toen hij op dien avond per fiets
een tochtje maakte, verzuimde hij een goed
brandende lantaarn mee te voeren en reed
dus in 't donker. Maar zóó donker kon 't
niet zijn of hij liep nu tegen 'n wettelijke
lamp, met 't gevolg, dat hij heden tot f2.50
of 2 dagen werd veroordeeld.
Fred, die de moeite had genomen zijn
colleges te verzuimen en met de fiets
naar Alkmaar was gekomen, kon wel hui
len van spijt, daar zijn zakcentjes voor-
loopig naar Vrouwe Justitia zullen verhui-
zen.
Nu kwam de Alkmaarsche paardenknecht
Jan K. voor een zelfde feit zich verantwoor
den. Daar Jan geen groote reis had behoe
ven te maken, werd hij 50 ct. hooger aan
geslagen en kreeg dus f 3 boete of 3 een
zame afzondcringsdagen aan den oever
van de Hoevervaart, een wel poëtisch, maar
stille, eenzame sloot, dus geen afwisseling.
H e i 1 o o.
'T ALLERNIEUWSTE SMOESJE.
Dat oude remmen doorgaans niet meer
best functionneeren is lochisch, doch dat
nieuwe remmen geen effect sorteeren, is
iels wat ons onbegrijpelijk voorkomt en
toch dacht de 30-jarige Ileilooër chauffeur
Johannes van T. met dit smoesje bij den
kantonrechter aan te komen, toen hij zich 1
verantwoorden moest voor 't feit, dat hij
geen deugdelijke remmen had op zijn mo*
torfiets. De ambtenaar zelf 'n verwoed mo- L
torrijder, maar ook een geducht kenner,
trok zich er niets van aan en eischte f2q
boete of 25 dagen. Uitspraak f15 of 10 d.
Alkmaar.
NU MANKEERDE DE REFLECTOR.
Voor 10 ets. heb je een nieuwe, Edelachtf
bare, en ik wilde er net een gaan koopen,
merkte Nicolaas M.. los-arbeider te Alk
maar op, en toen kwam er een agent op
mij af, en nu sta ik voor U, mijnheer de
Rechter. Vlugger er bij zijn met je .reflec
tor, man, de veiligheid eischt 't nu een
maal. Eisch f4 of 4 dagen. Uitspraak f2
of 1 dag.
Alkmaar.
HOE KOMEN DE ONGELUKKEN!
*t Is maar goed, dat de Alkmaarsche po
litie goed let op heeren motorrijders en
automobilisten want alles wordt maar
losgelaten op de argelooze wandelaars. Op
12 November kwam Dynosius Kn., schoen
maker te Broek op Langendijk, zóó raar
op zijn motor aantuffen, op een der drukste
en meest, gevaarlijke kruispunten, dat een
actieve agent hom aanhield en naar zijn v
rijbewijs informeerde. Zijn optreden bracht
redding aan de menschheid, daar 't bleek, I
dat de aangehoudene niet eens bevoegd
was een motorrijwiel te besturen, 't Spreekt
vanzelf, dat de schoenmaker stevig aan f,
don tand werd gevoeld en een flinke boete
van f 7.50 of 5 dg. werd opgelegd. De eisch
was zelfs 't dubbele.
S c h o o rl.
RECIITSHOUDEN, WIELRIJDERS!
Ja, 't is zoo, ik heb links gereden, maar
't ging in mijn onschuld, vertelde de 28-
jarige arbeider Cornelis de Gr., die op 13
November vanuit den Laanweg komende,
links de bocht had genomen. Daar kun
nen groote ongelukken mee gebeuren, ver
maande de Kantonrechter. Ik zal 't nooit
meer doen, zei Cornelis, die zeker dacht dat
de Kantonrechter, net zoo goed is als St.
Nicolaas, maar dat zat hem niet glad. Hij
kreeg f3 of 2 dagen.
NOG EEN LICHTLOOZE.
Adrianus K. te Alkmaar was op 19 Aug.
naar Heiloo geweest om zijn zieke zuster
te bezoeken. Dit bezoek had nogal lang
geduurd en op den terugweg was 't reeds
duister geworden terwijl hij geen lantaarn
had. 't Was natuurlijk kip, ik heb je. Eisch
f5 of 5 dg. Uitspraak f2.50 of 2 dg.
F e ullleton
door Friedrich
Lindem a n
En zacht voegde zjj er aan toe:
En waartegen lk mg tot het laatste
oogenblik zal verzetten.
In dit nachtelijk gesprek had Nancy Tre-
vor mij met enkele zinnen haar heele ellende
en somberheid verteld.
Zij was opgegroeid te Londen, in de onge
bondenheid, de levendigheid van een wereld
stad. En nu was zjj met haar vader haar
moeder leefde niet meer in deze kleine
Provinciestad terechtgekomen, in deze plaats
met haar ambtenaarsgedoe, haar militaire
hiërarchie. Zij was bang hier te verschrom
pelen.
Ik, die toentertijd zelf nog jong was, die
zelf de onrust der jeugd nog in 't bloed had,
kon haar goed begrijpen. Op dezen 20-jarigen
leeftijd is niets drukkenders en somberders
dan te denken aan het gevaar zelfs al is
het een denkbeeldig gevaar te verschrom
pelen, in een sleur te geraken, zoo te wor
den als de ouderen reeds zijn.
Misschien is het eigenlijk niets anders dan
de vrees voor het oud-worden.
Dit alles tezamen moest logischer wijze
dubbel inwerken op een meisje met de karak
tereigenschappen van een Nancy Trevor.
Met een voor haar jaren rijpe blik had zij
wezen en karakter van deze stad gepeild en
had nu regelmatig angst voor haar toekomst.
Wat waren er voor mogelijkheden voor
haar?
Geen enkele. Wanneer zij niet mee wilde
doen met het gekletst, als zij er voor be
dankte tennisspel, picknickpartijen en mili
taire vertooningen tot de hoofdzaak van haar
bestaan te maken, bleef er niets anders over
dan haar dagen in grauwe ledigheid door te
brengen of te wachten tot een huwelijk haar
uit deze gevangenis bevrijdde.
Aan den anderen kant was Nancy Trevor
de vrouw er niet naar, geduldig te blijven
wachten. Tot nu toe was zjj echter aan han
den en voeten gebonden. Haar lot was aan
dat van haar vader vastgeklonken. In zoo
verre had Bully gelijk, dat de dochter de
eigenschappen van den vader had.
Waarom de Rijksadvocaat naar Gibraltar
overgeplaatst was, was iets, dat Nancy
slechts vaag behandelde.
Een bepaalde reden was er niet aan te
wijzen.
Het was ook geen straf geweest, meer een
eervolle bevordering, waarbij men Trevor op
een prettige manier uit Londen was kwijt
geraakt. De doorslag had zeker het feit ge
geven, dat Trevor nooit een goed College-
gever en slecht paedagoog geweest was.
Daarvoor was hij te onrustig, te levendig, te
ijverig.
Dit kon ik evenwel uit Nancy's redenee
ringen duidelijk opmaken: Hijzelf voelde zijn
overplaatsing als een smaad, die zoo mogelijk
diende uitgewischt te worden.
Voor hem was er maar één genoegdoening:
terug naar Londen.
Alles wat hij ondernam, gebeurde met de
zen zijdelingschen blik op Londen. Hjj ver
langde koortsachtig naar het oogenblik,
waarop hij werkelijk, zooals hij geloofde zijn
groote kundigheden zou kunnen bewijzen,
waarna men hem op zeer eervolle wijze we
derom naar Londen zou terugroepen.
En waar moest men in Gibraltar deze ge
legenheid vandaan halen? Er was voor hem
eenvoudig geen mogelijkheid te toonen, wat
hij waard was. De meeste gevallen vielen on
der de militaire bevoegdheden en de enkele
diefstallen, of messenstekerijen onder opge
wonden Spanjaarden, kregen nauwelijks drie
regels in de „Gibraltar Chronicle".
Het was voor hem een voortdurende kwel
ling hier te moeten leven. Voor deze van hun
eigen voortreffelijkheid overtuigde provincia
len moest Trevor toch altijd de man blijven,
die Londen van zich afgeschoven had;
Afgeschoven naar Gibraltar, tenminste als
zooiets bestaan kon. Men zou gaan gelooven
in een Strafkolonie te wonen. Men voelde
zich zelfs door Trevor naar beneden gehaald.
En dat nam men hem kwalijk, hem persoon
lijk en niet Londen.
Ja, zelfs zoo sterk, dat deze man hen
voorkwam als een catastrofe, als een schand
vlek, die men niet ontloopen kon, doch inte
gendeel nog moest inviteeren en met zijn
officieelen titel moest aanspreken, want in
ieder geval was hij een der hooggeplaatste
ambtenaren, hoogste vertegenwoordiger van
de Rechtbank te Gibraltar.
Nancy wist dit heel goed. Zij sprak er over,
toen wij aan het strand der Catalan-baai
lagen. Eigenaardig, maar na dien avond in de
Officiers-Club en na de nachtelijke wandeling,
hadden wij elkaar steeds weer, 'haast bijna
lederen dag, weten te vinden, zonder dat wij
iets afgesproken hadden. En zonder, dat ik
het zelf wilde of slechts behoefde te willen,
volgde ik haar op haar wegen.
De Catalan-baai is een kleine bocht aan
den Middellandschen zeekant van het schier
eiland van Gibraltar. Vlak tegen den voet
der rotsen aangedrukt staan een paar armoe
dige steenen huisjes, waarin een handjevol
Spaansche visschers wonen. Alleen in de
eigenlijke zomermaanden ontstaat zooiets
als een badbedrijf op het smalle strand, dat
in de bocht tusschen de vooruitspringende
rotsen en steenklompen aangeslipt is.
Dit was een der lievelingsplaatsen van
Nancy Trevor. Waar ook de Engelschen zich
spoedig de Spaansche opvatting, dat men hier
alleen in de heetste zomermaanden kon ba
den, hadden eigen gemaakt, lag de kleine
baai er meestentijds geheel verlaten.
Nancy had zich ook hierin niet gevoegd
naar de openbare meening van Gibraltar. Zij
bleef een uit het Noorden, dus baadde zij ook
tijdens de kalenderwinters in deze Zuidelijke
zee.
En ik deed daaraan graag mee, want hier
aan 't strand, hier aan zee, was Nancy Tre
vor niet alleen een moedige en kundige zwem
ster, maar ook een geweldig prettig kame
raad. Hier werd haar oude levendigheid wak
ker, dat ik menigmaal verwonderd was, hoe
dit prachtig vrouwenlichaam zich strekte,
en een warme kracht begon uit te stralen, die
ik nooit bij haar gedacht had. Hier sprak zij
over dingen, die zij te Gibraltar angstig ver
borgen hield. Hier vroeg zij mij:
Weet ge eigenlijk wel, dat ge u i>.et
mij hopeloos compromitteert?
Ik kon haar alleen maar lachend aankijken:
Waarom compromitteeren Alleen dan
toch maar omdat het er naar uitziet, alsof
ik mijn heele leven in Gibraltar denk door te
brengen.
Zij keek mij aan.
Nu, dat ziet er ook werkelijk zoo naar
uit.
Hoedat?
Ge hebt me toch eenigen tijd geleden reeds
meegedeeld, dat ge nog drie of vier dagen
wou blgven? Dat is nu al meer dan een week
geleden. Nu, wat heb ge daarop te zeggen?
In waarheid moest ik antwoorden:
Eerlijk gezegd, ik weet het zelf niet.
Er waren, en het was mij nog^- nooit zoo
duidelijk opgevallen, intusschen veranderingen
ingetreden, die al mijn aanvankelgke plannen
in 't water gesmeten hadden en mij in een
maalstroom meegetrokken hadden, waaruit ik
mij zoo gauw niet kon bevrijden.
Op 20 December 's morgens in alle vroegte,
trommelde iemand waanzinnig hard tegen
mijn kamerdeur.
Half in slaap bromde ik: „Wat is er aan
de hand?
Een brief.
Wat bliksem nog toe, daarvoor is er
toch een portier.
Neen. Persoonlijk te overhandigen!
Dan ben ik er persoonlijk niet! Basta.
En ik draaide mij weer in bed om. Maar
de boodschapper liet zich niet wegsturen.
Vloekend sprong ik uit bed. Opende de
deur. Geef op. Mistroostig draaide ik den
brief om en om. Een witte omslag zonder na
dere aanduiding. Alleen mijn naam, „Hotel
Bristol", en het opschrift: „Persoonlijk".
Zelfs met een uitroepteeken.
Nog vlak bij de deur ruk ik het omslag
open en lees. De Rijksadvocaat verzoekt mij
om een spoedig onderhoud. Onderschrift: Hij
is ook heden, al is het Zondag, den geheelen
morgen in zijn werkkamer, Gerechtshof, ka
mer drie, te spreken.
Mijn aanvankelijke woede over deze op
dringerige manier om mij in mijn slaap te
storen, veranderde in een toenemende verwon
dering. Rijksadvocaat? onderhoud? Ook van
daag, op Zondag, te spreken? Wonderlijke ge
schiedenis. Zou er iets met Nancy
Nee, met Nancy kon het onmogelijk ver-