De ontmanteling van Kasteel Radboud te Medemblik Terug in Teheran Burgemeester Peters verfraait zijn stad Verhalendie niet waar bleken te zijn Maandag 30 November 1936. Tweede blad eeuwen heeft hij daar ge staan, de trouwe wachter aan medemblik's oostelijke toegangspoort. Naar aanleiding van de totstandko ming van een overeenkomst tus- schen -het Rijk en de gemeente Medemblik inzake de vrijmaking van het kasteel Radboud te Medemblik schrijft men onsi Eeuwen heeft hij daar gestaan, de trouwe wachter aan Medemblik's oostelijke toe gangspoort. Eeuw in, eeuw uit heeft hij, de schier onvergankelijke, gewaakt over het stille, vergeten stadje aan den rand der Zui derzee. Het kasteel Radboud. Eens de veste van den machtigen Frie- schen koning Radboud. De tijd gaat door Ontelbare malen is de zon boven Radboud op» en ondergegaan. Menschenlevens kwamen en gingen Hij, de onsterfelijke, bleef. Interessant is het de geschiedenis van het kasteel in de oude, vergeelde kronieken na te slaan. Verhalen van branden en oorlogen doen ons weten, dat hij niet voor ,aardsche tegenheên" bleef gespaard. Meermalen brachten roode haan en projectielen uit ka tapulten en vuurroeren aan het bouwwerk schade toe. Doch het bleef in stand en trot seerde jaar na jaar, eeuw na eeuw. Dat de Medemblikker bevolking haar Wacht am Tore" steeds die eer heeft bewo gen, kan niet ^ovden gezegd. Het feit, dat voor slechts eenige tientallen jaren een aantal bij het kasteel behoorende torens werd gesloopt, teneinde puin te ver krijgen voor den aanleg en versterking van den zeedijk wijst er op, dat oudheidkundig gevoel aan de Medemblikkers vreemd was. Een aantal monumentale torens gesloopt om puin te verkrijgen...! Gelukkig heeft de Staat der Nederlanden zich hierna met kasteel Radboud bemoeid teneinde te voorkomen, dat in de toekomst niet meerdere schade aan het kasteel zou den worden toegebracht. Hoewel de Staat hiermede te kennen gaf, dat het behoud van het kasteel een lands belang was en dat het bezit daarvan op prijs werd gesteld, in Medemblik bleek men de waarde van wijlen Radboud's paleis niet te beseffen. Want wat gaat men doen? Een timmerfabriek, later getransformeerd tot conservenfabriek, wordt onmiddellijk voor den voorgevel van Radboud gebouwd. Bo vendien werd de geheele zijgevel ook nog aan het gezicht onttrokken, door vlak voor langs een aantal woningen neer te plakken. Nog was het niet mooi genoeg! Wat kon den ouden, toruwen wachter, die zeker ver bolgen zal zijn geweest over de schandelijke behandeling door de achterkleinkinderen van zijn grooten meester, koning Radboud, nog meer worden aangedaan? Let wel: besloten werd het huisvuil en andere fascaliën te deponeeren op den ouden stadswal, naast den noordelijken zijgevel van het kasteel. De smaad, welke het oude stamslot hierdoor werd aangedaan, was er gerlijk, en gaf er van blijk, dat niet in het minst werd beseft, welke waarde het oude kasteel voor geheel Nederland en in het bij BURGEMEESTER PETERS Het kasteel Radboud te Medemblik, het oudste van Noord Holland, zal thans verder ontmanteld worden door afbraak van aangrenzende pakhuizen en woningen. Een kijkje op de Westzijde, die reeds geheel vrijgemaakt is zonder voor de stad Medemblik vertegen woordigde. Men krijge bij het lezen van het voren staande echter niet den indruk, dat ieder Medemblikker dezen gang van zaken goed keurde. Verscheidene malen werd getracht de vuilnisbelt naar een andere plaats over te brengen, doch bij trachten bleeft het. Steeds weer hadden deze pogingen niet het gewenschte resultaat. En Radboud, het oude, luisterrijke slot bleef verscholen achter Medemblik's faeca- liën... Door een plotselinge gebeurtenis kwam de Radboud-ontruimingskwes- tie weer opeens in het middelpunt der belangsteling te staan. Een brand, zooals de huidige Me demblikker bevolking nog nooit had medegemaakt, verwoeste in 1931 de conservenfabriek, die voor het ka- steel steed^ eeh sla-in-den-weg heeft beteekend. Plotseling kwamen de voorstan ders der Radboud-vrijmaking weer voor den dag en betoogden dat thans het moment gekomen was om het kasteel volkomen te rehabiliteeren. Verscheidene malen vergaderde de ge meenteraad over deze kwestie, doch blijk baar was het vinden van een oplossing zeer moeilijk, want Radboud bleef in de hem onwaardige omgeving. Door de puinhoopen, die op het terrein van den brand waren achtergebleven, was deze omgeving er zelfs nog minder op ge worden! Ondanks de pogingen die door de Ver- eeniging voor Monumentenzorg en de oud heidkundige vereeniging „Hendrick de Keijzer" werden gedaan om te komen tot vrijmaking van Radboud bleek het gemeen tebestuur daar nóg niet direct voor te vin den. Het was reeds spoedig een publiek geheim, dat het over deze kwestie in den boezem van .het gemeentebestuur niet boterde. Het toe val wilde n.1. dat de (inmiddels reeds over leden) eigenaar van de afgebrande conser venfabriek tevens wethouder der gemeente was. Een raadslid heeft nu eenmaal z'n vóór- en tegenstanders. Gaat het om een zaak, waarbij een der raadsleden is betrokken, dan ziet men meestal, dat de zaak, waarom het gaat, wordt vergeten, doch dat er meer wordt gelet op dat raadslid. Het hangt van de gevoelens jegens dat lid af of men al of niet vóór de zaak is. Arme Medemblikker gemeenteraad, arme gemeente Medemblik, arm kasteel Radboud. Door de hierboven gereleveerde strubbe lingen bleef de vrijmakingszaak in porte feuille en bleek op z'n doode punt te zijn gekomen. 1932. Een goed jaar in Medemblik's ge schiedenis. Burgemeester Peters aanvaardt zijn ambt. Naast de groote gaven, die deze burger vader op bestuursterrein ten toon spreidt, blijkt reeds dadelijk zijn streven het aesthe- tisch aanzien van zijn gemeente te verbete ren. Welk een taak de heer Peters op de schouders nam toen hij de Radboud-vrijma- kings-koek ging aansnijden, zal deze zelf wel niet hebben vermoed. Doch vastberaden nam hij deze kwestie ter hand en spoedig was het duidelijk, dat de burgemeester niet zou rusten, voordat het door hem gestelde ideaal zou zijn bereikt. De handen in een wespennest steken is pijnlijk. Evenzoo brengt het onaangenaam heden met zich, zich te gaan mengen in kwesties, waarin voor- en tegenstanders zich reeds zoo dikwijls in de haren hebben ge zeten. Doch burgemeester Peters deed het. Hij stoorde zich niet aan dit onaangename, omdat hij, over persoonlijke aangelegenhe den heen ziende, slechts het gemeentebelang zuiver voor oogen hield. De ontmanteling van het kasteel was z.L en zeer terecht een belang der gemeente, dat niet mag worden vertrapt terwille van persoonlijke gevoelens. Dank zij diens doorzettingsvermogen slaagde de burgemeester er in het meeren- deel der gemeenteraadsleden na veel onder handelen voor zijn voorstellen te winnen, doch ook smaakte hij het genoegen zijn voorstellen te zien geaccepteerd door het Rijk, dat een belangrijk aandeel in de te maken kosten moest bijdragen. Het terrein der voormalige conservenfa briek werd geheel ontruimd en tevens werd Radboud verlost van de weerzinwekkende vuilnisbelt, die naar elders in de stad werd overgebracht. Burgemeester Peters ging echter verder. Hij zag Medemblik's kans! De thans ook vrij gekomen stadswallen» boden immers een uitgezochte gelegenheid voor het daarop aanleggen van eèn plantsooèri. Het groote aantal werkloozen, dat Medem blik in dien tijd had te verzorgen, baarde steeds weer zorg. Welke werkobjecten moesten daarvoor worden aangewezen. Doch thans was het gevonden. Een plant- soenaanleg, zeldzaam in Westfriesland kwam tot stand en gaf de vroeger zoo ont- eerende omgeving van Radboud thans een aanzien, die buiteijgewoon weldadig aan doet. De schitterende plantsoenen met hun Theehuis, hun speeltuin voor kinderen, hun* hertenkamp, hun volières, hun doolhof, hun schitterende planten- heesters- en boomen- groei, hebben Medemblik en haar kasteel niet onbelangrijk vooruitgebracht. Toch was het ontruimingsvraagstuk nog niet geheel en al opgelost. De ^voon- en pakhuizen, die men inder tijd voor den zijgevel van Radboud had gebouwd, die in den loop der jaren 't aan zien van krotwoningen hebben gekregen stonden nog ter plaatse. Buitengeyvoon verheugend is daarom het thans van officieele zijde bevestigde bericht, dat thans tussclien het Rijk en de gemeen te Medemblik een overeenkomst is tot stand gekomen inzake het sloopen van bedoelde woningen en het aanleggen van een plant soen op het vrijkomende terrein. Voor Burgemeester Peters de kroon op het werk, dat door hem in deze is verricht Hem komt de eere toe Medemblik te heb ben omhoog gebracht. Voor de gemeente Medemblik een verbe tering, die wel zij het slechts betrekke lijk kleine financieele offers heeft ge vraagd, doch rijkelijk vruchten zal afwer pen. Voor het kasteel Radboud een verdiende rehabilitatie. Voor het algemeen een geruststelling, om dat Radboudvrijmakingszaak thans is uit gestreden en de gemoederen der anders zoo rustige medemblikkers wederom tot rust kunnen komen. Jaren zal hij daar nog staan, de oude, trouwe wachter aan Medemblik's Oostelijke toegangspoort, dankbaar denkende aan hem die het gedane onrecht te niet heeft ge daan. of uw linker-richtingaan- wijzer steekt u natuurlijk altoos tijdig uit, voor u 'n bocht naar links neemt Weet u, dat zoo'n teeken geen tooverstaf is? En., dat u dus uw beurt moet afwachten ïn!S Teheran. In November. DIÜN tweeden dag van mijn verblijf te Teheran maakte ik in de hier om dezen tijd van het jaar toch nog warme zon een korte wandeling en daarbij viel het me op, dat menschen, die ik opper vlakkig kende, me groetten met de uiterste verbazing. Enkele, zoo bemerkte ik, keken me nog verwonderd na, alsof mijn ver schijning iéts buitengewoon vreemds was. Wat dit betefekende begreep ik niet, tot een nadere bekende me hartelijk, maar al even verbaasd begroette met de woorden: „Kerel, ben je dan niet dood?" Deze eenigs- zins zonderlinge vraag kreeg ik denzelfden dag en ook de volgende dagen verschei dene malen te hooren. Op de een of andere onnaspeurlijke wijze was het gerucht ont staan, dat ik in Afrika het leven had gela ten. De lezingen over dit tragische voorval waren zeer verschillend en goede kamera den hadden, zoo werd me verteld, over deze verschillende lezingen van mijn sterven de grootste oneenigheid gehad. Volgens den een was ik in Afrika door den een of anderen zwarten wilden stam dood gemarteld. Gru welijke bijzonderheden werden daarbij ver teld. Volgens anderen (zeker geen Italiaansch gezinden) was ik, terwijl ik me bij een troep Abessinische krijgslieden bevond, door de Italianen gevangen genomen en door hen zonder vorm van procés gefusilleerd. De waarheid was eenigszins anders: Nadat ik te Dirédawa (om het zoo uit te drukken) „in handen der Italianen was gevallen", heb ben deze me ontzettend veel champag ne laten drinken. Als een maatregel van- straf of wraak heb ik dit evenwel niet aangezien. Volgens een derde lezing had ik het leven gelaten bij een luchtaanval, doch over de plaats was men het niet geheel eens. Vol gens sommigen zou dit zijn gebeurd te Des- sié, volgens anderen te Harrar. Het is niet de eerste maal, dat men der gelijke verhalen over me vertelt. Ongeveer tien jaar geleden zat ik te Rotterdam in een koffiehuis aan de leestafel en daar sprak een heer me diep4 bewogen aan. Ik herinnerde hem zoozeer aan een journalist die gedurende den burgeroorlog in Rusland ellendig was omgekomen, zoo vertelde me de brave man. Gewond, maar nog niet dood was deze journalist met andere gevallenen le vend begraven. Toen ik den braven, diep be wogen man naar den naam van den zoo el lendig om het leven gekomen journalist vroeg bleek het... dat ik de levcnd-begra- vene was. Ik dien erbij te voegen, dat ik toen na een afwezigheid van ongeveer zeven jaar pas in West-Europa was teruggekeerd en de laatste tijden niet meer van me had la ten hooren. Ik kon den man, die me het sombere ver haal over mijn droevig einde vertelde, om zoo te zeggen „uit de eerste hènd" gerust stellen, maar ik geloof niet, dat hij er blijde mede was. Tallooze malen had hij, die me vroeger slechts enkele malen had gezien, vermoedelijk het verhaal over mijn droevig lot verteld, waarschijnlijk telkens opge smukt met nieuwe gruwelijke bijzonderhe den en zich zoodoende herhaalde malen in gezelschap een aandachtig gehoor verschaft en nu ontviel hem plotseling deze prachtige geschiedenis. Om den man te troosten over het feit, dat ik nog leefde, heb ik hem een glas bier aan geboden, maar geheel tevreden was hij toch nog niet, geloof ik. Hoe ontstaan zulke geruchten? Het is moeilijk te zeggen. Waarschijnlijk hebben eenigen te Teheran gedurende mijn verblijf in Afrika het vermoeden uitgesproken, dat ik er wel eens mijn leven kon inschieten. Mis schien, dat de een of ander bij zulke ge sprekken heeft misverstaan en het vermoe den als zekerheid heeft verder verteld, waar bij dan de verbeeldingskracht van latere vertellers allerlei prachtige bijzonderheden heeft gevonden. Eigenaardig is het, dat later in koffie huizen en restaurants menschen. die me van gezicht en naam, echter niet persoon lijk kennen, telkens weder me aankeken, met iets van angst in de oogen. Zoo stellig hebben ze aan het verhaal van mijn dood geloofd, dat ze blijkbaar in mij niet anders konden zien, dan een geestverschijning, van wie het onbehoorlijk was, daar te zitten, ge braden kippetjes te eten, bier te drinken en sigaretten te rooken. Dit was het eerste zonderlinge geval, dat me te Teheran overkwam. Er zou echter nog meer volgen. Overal vroeg ik naar mijn ouden Tsjechi- schen reismakker. Bij den havenbouw aan de Kaspische Zee werkte hij niet meer, zoo vernam ik spoedig, maar waar was hij dan wel? Te Teheran vertoefde hij niet, dat was zeker. In maanden had men hem er niet gezien. Had hij Iran verlaten en was hij te ruggekeerd naar zijn vaderland? Vele ma len had hij mij geschreven, zoo hoorde ik van een gemeenschappelijken kennis, doch slechts één brief van hem heeft me bereikt in Afrika. Zijn mijn brieven hem ooit in handen gekomen? Het is twijfelachtig. Steeds navragend kwam ik in den nevel der onnaspeurlijke geruchten. Iemand ver telde me, dat mijn oude makker zich bevindt in het noordoosten van Iran, waar hij werk- zaan zou zijn, bij den houw van een suiker fabriek. Een ander wist me met evenveel ze kerheid mede te deelen, dat hij werkzaam is bij den spoonvegaanleg ergens nabij de Perzische Golf, ver in het zuiden. Van beide menschen kreeg ik een vaag adres, waar heen ik heb geschreven. Zullen deze brieven ooit aankomen? Ik heb er zeer weinig ver trouwen in, doch in elk geval zet ik mijn onderzoekingen voort. Echter, Iran is zeer groot en de afstanden zijn er geweldig. Een der eerste bezoeken, welke ik te Tehe ran bracht, gold het Nedèrlandsche gezant schap en daar kreeg ik. onschuldig en toch verklaarbaar, den wind van voren. De Nederlandsche minister te Teheran heeft zich ruim twee jaar geleden, toen ik voor het eerst in Iran kwam, voor mij als waarborg gesteld en zoo kreeg ik voor mijn motorfiets met zijspanwagentje recht van doorvoer en zelfs van oponthoud in Iran. Toen door verschillende omstandigheden (het lang uitblijven van mijn visum voor En- gelsch-Indië, het vroeg invallen van den winter met veel sneeuw, die voorloopig een verder trekken met een motorfiets met zij spanwagentje verhinderde) ik langer in Iran moest blijven, dan oorspronkelijk mijn plan was, verliep mijn termijn van het recht van doorvoer voor mijn machine en dus liet ik haar door de douane in een kleine garage onder zegel zetten. Zoodra ik verder kon en wilde trekken, zou men de zegels er weder afnemen en me recht tot uitvoer verleencn. Door dezen maatregel was fle Nederlandsche minister ontheven van alle verantwoorde lijkheid voor mijn machine en ik deelde hem dit indertijd ook mondeling mede. Ik begaf me kort daarop naar de havenbou wers aan de Kaspische Zee en aanvaardde bij mijn terugkomst vandaar de reis naar het oorlogsterrein in Afrika, echter niet, dan nadat ik nog eens de zaak van mijn machine met den directeur der douane had overlegd. Volgens zijn verklaring bestond er niet het minste bezwaar, dat mijn motorfiets met zijspanwagentje zoo lang onder zegel in Iran bleef. Hierover behoefde ik me dus niet den minsten zorg te maken, te minder daar ik de huur voor de garage voor vele maanden vooruit had betaald. Nu kreeg ik van den Nederlandschen mi nister te hooren, dat enkele maanden voor mijn terugkomst de douane plotseling had ontdekt, dat de door mij ingevoerde machine nimmer was uitgevoerd. Dat deze machine door de douane zelf was onder zegel gesteld, schijnt men er over het hoofd te hebben gezien. Hoe dit zij, de minister werd ver antwoordelijk gesteld, naar mijn meening ten volle ten onrchte, en hij moest de waar borgsom van 135 tuman, thans ongeveer 150 gulden, betalen. Dit geld had hij reeds neer gelegd, toen ik weder bij hem verscheen. Het eerste wat mij te doen stond, was aan te toonen, dat mijn machine nog immer stond onder douar>« zegel en er dus gehan deld was in volkomen overeenstemming met de bestaande voorschriften en wetten, zoo dat de betaling door den minister ten on rechte had plaats gehad. Ilc nam een rijtuigje en liet mij naar mijn garage rijden. Toen ik daar aankwam, zag ik al dadelijk iets bijzonders. Ik had bij mijn vertrek naar Afrika de garage goed afgesloten en boven dien aan de deur nog een goed, stevig hang slot gehangen. Er hing ook nu een hangslot, maar het was het mijne niet. Ik vroeg eens na bij de buren en vernam, dat mijn motorfiets met zijspanwagentje zich reeds sedert maan den niet meer in de garage bevond. De klei ne garage was volkomen leeg, zoo vertelde men mij, maar waar mijn machine was ge bleven, kon of wilde niemand me zeggen. De man, van wien ik de garage indertijd had gehuurd, bleek intusschen verhuisd en niet gemakkelijk te vinden. En zoo begon een jacht naar de verdwe nen machine. j. k. BREDERODE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 5