Hoe de Boschnegers
dansten!
Zographos maakt
balans op
Tocht door het
oerbosch van
Suriname
„.DE VOETEN STAMPEN, DE
HANDEN GEBAREN, DE HALS
KETTINGEN RINKELEN, DE
HAREN ZWIEREN, DE MON
DEN ZIJN FEL TOEGEKNEPEN,
OF STAAN WREED GRIJN
ZEND HALF OPEN.„ ALLES
STAAT IN ROODEN SCHIJN...
EEN TAFEREEL UIT EEN MID-
DELEEUWSCHE HEL.„
In het Nieuwsbl. van het Noorden vertelt
Caroline van Lancker-van Dommelen in een
artikelenreeks over menschen en toestanden
in Suriname. Zij geeft in het volgende een
interessante beschrijving van een bezoek aan
een dansfeest der Boschnegers.
...Weer vangt vanaf een zijweg de tocht door
het oerbosch aan. Weer moeten we uitstap
pen en te voet onzen weg zoeken. Er zijn dien
dag een paar tropische buien neergekomen
en het gaat .door modder en plassen voetje
voor voetje. Om ons dansen dichte zwermen
muggen, die zelfs door den sigarettenrook der
dames en heeren niet geheel te verdrijven
zijn.
Wij hebben .geschenken" bij ons. Ik heb
mijn tooneelschmink geïnspecteerd en alles
wat ik maar even missen kan, meegenomen
als verrassing voor de feestvierenden. We
zijn veel vroeger dan dien vorigen nacht. De
maan is nog niet op, en er zijn drijvende,
donkere wolken.
Loopèn, ook al ben Je een goede tippelaar
ster, is een korvée hoor, als het door de rim
boe gaat. Je glijdt om de haverklap uit; als
je de eene plas wilt ontgaan, kom je in een
nog diepere terecht. Na een uur ben ik klets
nat in mijn gabardinejas. Wij zijn al voorbij
alleenstaande hutten gekomen waar ook
trom- en fluit muziek klinkt, maar dit zijn op
zich zelf staande partijtjes. We moeten ver
der. Een vriendelijke, stokoude hutbewoner
duidt het uit. Zijn stem is schril en hoog als
van een piepende vogel.
Weer ettelijke honderden meters verder,
weer een hutje waar feest gevierd wordt,
weer gaat de Wit op kondschap uit. En nu
gaat een vlugge jonge kerel met ons mee,
als parlementair. Onaangediend kunnen wij
ons zoo maar niet melden.
Nu zijn we tOcli zeker vlak bij, want je
hoort rumoer van geluiden en weer trom
slagen. Zien doe je echter zoo goed als niets.
Hier moeten we wachten. De Wit zal per
missie gaan vragen, samen met den zwarten
kroeskop.
Is het niet nog precies hetzelfde als in de
tijden, dat de eerste ontdekkingsreizigers bij
vreemde stammen belandden? Werd er toen
ook niet gepourparlcerd, over geschenken
onderhandeld en voorwaarden gesteld? Lang
duren de besprekingen niet. Een reusachtige
neger komt met de Wit terug
om ons te verwelkomen. Een jong meisje,
of is het misschien al een getrouwd
vrouwtje, draagt een brandende fakkel. Een
stuk hout, van hardachtige substantie zeker,
want 't knappert en knistert en brandt met
felle vlam. Dat doet me weer aan onze Oost
denken waar de dessabewoners, als ze 's
avonds en 's nachts .op weg gaan naar een
ander dorp of stad, ook zoo'n primitieve fak
kel in de hand houden.
We kunnen nu den naasten omtrek- over
zien. Een breede greppel waar nu het regen
water in staat, loopt rondom het erf. Over
een aller primitiefst wiebelende, zwiepende
vlonder moeten we. Onder een afdakje staat
zoo waar een geit. Nog 'n paar open schuur
tjes er naast en dan zijn we aan het hoofd
gebouw. Vanwege de regenbuien is het feest
naar binnen verplaatst, maar gelukkig is het
geen ruimte, die aan alle kanten afgesloten
is. Eigenlijk bestaat de bouw uit niets an
ders dan een enorm schuin dak, dat tot op
een halven meter van den grond reikt, ge
stut op ruwe palen en balken. Die halve
meter ruimte is vrijgelaten, zoodat de gasten
ook naar binnen kunnen komen kruipen,
als zij niet door de deuropening willen gaan,
die geen deur heeft. Een los schot van iets
wat veel van gevlochten biezen weg heeft,
doet dienst als afsluiting. Een machtige kau-
kautrie, een „heilige" boom staat op het voor
erf,, zoodat zijn kruin over het dak van palm
bladeren is uitgespreid.
De dans wordt niet onderbroken als wij
binnen komen, en ook de muzikanten gaan
rustig door. Maar een oudere negervrouw,
de aanvoerster zooals later blijkt, komt naar
ons toe, en maakt het manuaal van ons te
willen omhelzen. Ze legt haar handen op
onze schouders en brengt haar gezicht dicht
bij het onze. Zoo ieder op z'n beurt.
Langs de twee zijkanten staan ruwe ban
ken; planken op een stuk boomstam en daar
op zit het niet dansend gezelschap. Tegenover
den ingfqig ,aan het korte eind, zitten de
heeren, musici: 3 negers. Eén met een groote
trom, één met een kleinere, en de derde met
plankjes: groote klapperhoutjes van een 40
c.M. lang, een centimeter of 8 breed en een
vinger dik. Dat is zijn muziekinstrument. Als
gekken zijn de trommelslagers in de weer. De
muis van de hand vervangt onze trommel
stokken. Met kracht komen de handpalmen
neer op het vel van den trom en ook de vin
gers bespelen het instrument in razend
tempo, terwijl de klepperman wel een be
zetene lijkt. Trouwens, de dansers
worden zoo opgezweept door die krankzin
nige opwindende muziek, dat zij zelf als
bezetenen te keer gaan. Dit is te zeggen, ge
luiden stooten zij niet uit, maar de lijven
hebben niets menscheJijks meer.
Voor ons is plaats gemaakt ter zijde van
de muziek. Zitbanken uit een stuk hout ge
sneden, de zitting iets uitgehold en versierd
met brandsnijwerk en koperen kopspijker-
tjes. Er branden fakkels, maar. de rook trekt
weg door het bladerendak, gelukkig. De
presenten" worden uitgepakt. Vooral een
kruik Bols is welkom,
En nu zien wfj ïets dat bepaald ©en die
pere beteekenis moet hebben.
De aanvoerster neemt een slok, dien zij in
den mond houdt en gaat dan het gezelschap
rond. Eerst geeft zij ieder de omhelzing, zoo
als zij het ons deed en dan brengt zij haar
mond op de lippen van de ander, en bevoch
tigt die met een drup van het kostelijk nat.
De tromslagers en de klepperman krijgen
hun beurt, zoo goed als alle dansenden, even
als de rustenden, de kinderen en de zuigelin
gen. Met een paar slokken laaft zij op deze
wijze heel het gezelschap. Heel economisch,
maar... nogal onsmakelijk naar onze opvat
ting.
's Lands wijs, *s lands eer. Die druppel
geestrijk vocht werkt blijkbaar toch als een
stimulans. De dansenden worden losser,
vuriger, sneller in hun bewegingen, de
muzikanten jagen er een razend rhythme
in.
Er wordt niet in paren gedanst: leder
op zichzelf. Zij vormen een carré, met de
gezichten naar de muziek, en gaan en
masse vooruit, weer achteruit, vooruit,
achteruit. Er blijft een ruimte van zoowat
twee meter voor hen open, waar ze heen en
terug over dansen.'Stel u dit dansen echter
niet voor op de manier, zooals wij dit ge
wend zijn. Het lichaam blijft niet in rech
ten stand, en draait ook niet in de rondte.
O nee. Van uit de lendenen wordt het bo
venlichaam gebogen, zoodat de romp met
de heupen een rechte hoek vormt. Het hoofd
echter houden ze achterover, zoodat ze dus
vooruit blijven zien. De bovenarmen ook
vooruit gestrekt; de benedien arm een wei
nig schuin omhoog: de handen met ge
spreide vingers vlak omhoog, van uit het
polsgewricht. De voeten maken kleine
schuifelpasjes, met af en toe een stampbe
weging. De beenen blijven recht, maar
van uit de heupen is de romp voortdurend
in beweging; in trillingen, schuddingen,
schokkend, wiegend, in cirkelbeweging of
hoekig en ook de handen zijn aparte le
vende dingen geworden, met vijf levende
vingers, die buigen, grijpen, wringen, krom
men, terwijl het hoofd ook aldoor maar in
beweging is. Wat verstard schijnt, dat is
het gelaat; maar toch wisselt het van uit
drukking. Het is zoo iets vreemds en demo
nisch, die starre oogen, die je grooter ziet
worden in het gezicht. Nu en dan zingen
ze er bij. Het klinkt als bezweringszangien.
Doller, fanatieker zweept de muziek hen op,
de trom slingert geluid door de ruimte ais
geeselslagen, die de primitieve ziel dezer
wilden wellustig martelt. De voeten stam
pen, de handen gebaren, de halskettingen
rinkelen, de haren zwieren, de monden zijn
fel toegeknepen, of staan wreed grijnziend
half open, de gezichten glimmen, de bloote
mannenlijven druipen van zweet, de kleu
rige lappen, waarmee de vrouwen zich op
gesierd hebben, zwaaien. Vooruit, achter
uit, vooruit, achteruit. In den rossen fakkcl-
gloed begint stof op te warrelen. Alles staat
in rooden schijn. Een tafereel uit een mid-
deleeuwsche hel.
Af en toe maakt een der dansenden zich los
van de groep, komt naar voren, danst voor
de anderen uit. De aanvoerster hitst haar of
hem nog meer op; de heele dansende troep
stampt steeds woester met de bloote voeten
op den grond om den cadans aan te geven.
De toeschouwers zingen, eentonig-nasaal, met
soms ineens een scherpe uithaal er tusschen.
De solodanser, of danseres is geen willend,
denkend wezen meer; dat zie je duidelijk,
hoe die mensch in trance geraakt, om plotse
ling ineen te zinken. En terwijl de muziek
doordavert, terwijl de groote groep doordanst,
dragen sterke armen de bewustelooze in den
hoek, achter ons. Het heele lichaam trilt en
schokt door zenuwtrekkingen. Hier is werk
voor den medicijnman. In een halve kalabas-
schaal giet hij water. Steekt uit een buidel
tje, dat hij bij zich draagt, een paar blade
ren in zijn mond, kauwt er op, en spuwt
het sap in het water, dat zich lichtgroen
kleurt. Hij roert er met de vingers in, maakt
over het gezicht van den patiënt eenige
manipulaties en giet zichd en mond vol met
het vocht. Dan sproeit hij, uit vooruitgetuite
lippen het „betooverde" water, in fijne drup
pels over heel het gezicht en hals en boven
lijf van de nu roerlooze figuur, die als ver
wezen de oogen opslaat. Op dit teeken van
bewustzijn heeft de aanvoerster gewacht,
althans nu is het haar taak om in te grijpen.
Een slokje bols, waarmee zij de lippen van
de verwezen danser bevochtigt, brengt de
versufte heelemaal? weer bij en alsof er
niets gebeurt is, waggelend nog een beetje,
voegt deze zich weer bij het dansende carré.
En zoo waren ze daar als zes dagen en
nachten achter mekaar aan het dansen.
Met beklemming had ik het heele gebeuren
gade geslagen, toen een nieuw geval onze
aandacht trok. Onder de onvermoeide fana
tiekelingen had reeds een man de aandacht
getrokken. Voortdurend was hij in beweging
geweest. Hoe onstuimiger de muziek werd,
hoe onstuimiger hij danste; en hoe wilder
zijn dansen werd, hoe feller de muziek. Er
was een oogenblik, waarop de trommen zwe
gen. Alleen de man met de houten kleppers
klapperde zachtjes en toch was 't duidelijk
dat hij muziek voortbracht, die op die men
schen een aparte uitwerking had. Vooral op
dien eenen man. De anderen voelden dat ze
ker ook, zij weken van hem terug, zoo ver
dat het midden van de dansruimte vrij werd.
Hij danste, doch niet meer met vooruitge
bogen lichaam. Zijn body rekte zich, werd
langer, grooter; op twee aangesloten voeten
wiegelde hij een paar maal heen en weer
toen begon de kleine trom haar doffe klan
ken uit te strooien.
Het was nu alsof zijn lichaam in golvin
gen bewoog en er zich een metamorphose
voor onze oogen voltrok. Ik ben toch
iemand met een scherp en nuchter waar
nemingsvermogen maar wat zich daar af
speelde, zal mij mijn leven lang bijblijven,
's Mans oogen, die eerst wijd open gestaan
hadden, trokken samen; smaller werden
zij met alleen de pupillen zichtbaar. De
heele kop scheen platter te worden, de
mond kwam vooruit, steeds verder, een
slangenkop, waarin de tong vliegensvlug
heen en weer bewoog. Ineens was hij op
den grond; de armen zoo stijf tegen het
lichaam geperst dat zij één met de romp
waren. En toen dat onverklaarbare demo
nische. Dat menschenlijf kronkelde zich en
gleed over den grond, precies als een slang.
De anderen danstien nu om hem heen en hij
gleed tusschen de voeten door, kroop onder
de. lage banken, om de palen heen; een
slangenmensch, dat wegschuifelde, naar
buiten, de duisternis in, onder het lage
dak door.
De Wit verklaarde ons, dat dit een soort
van magie was. Door de muziek en de be
zweringszangen \yas de booze geest, die de
laatste weken om de nederzetting had
rondgedwaald, nu toch gevangen. Het was
de slangengeest, die in den danser gevaren
was, en die nu door den medicijnman on
schadelijk gemaakt werd.
De jachtijver.
„Hou jij hem even bezig en zorg, dat
hij niet wegloopt, dan haal ik thuis even
mijn geweer."
Bij die uitdrijving mochten wij echter
niet tegenwoordig zijn. Nu, daar verlangde
ik ook niet meer naar. Ik had genoeg van
het schouwspel, dat toch op iemands zenu
wen werkt. En omdat de dansenden weer
opnieuw begonnen, als het mogelijk was
nog fanatieker, besloten wij er, wat ons be
treft, een eind aan te maken.
Zooals wij ingehaald waren, op dezelfde
manier werden wij uitgeleide gedaan. Al
leen was de toorts niet meer noodig. Toen
wij buiten stonden, onder de heilige kau-
kautrie, waanden wij ons in een sprookjes
wereld, zoo feeëriek als het oerwoud pronk
te in puur zilveren maanlicht. Tusschen
de stammen hingen zilveren sluiers, die
zacht schenen te wapperen, zilveren franje
scheen neer te hangen van de takken, 'n
zilveren feeënrijk betooverd en betooverend.
Hoe laat was het geworden? Ach, wat
kwam dat er op aan. Wat deed de tijd er
toe en het uur? Wij hadden iets meege
maakt, dat buiten uur en tijd omging, wij
kwamen uit een wereld, die buiten tijd en
uur stond, tenminste, buiten onzen tijd en
ons uur, buiten onze wereld.
En als ik dat tafereel voor dien geest
haal, vraag ik me' af: waren het bezete
nen? Bezetenen, zooals de middeleeuwen
kenden, en zooals het oude testament ze
gekend heeft? Ik weet het niet. Het is een
groot psychologisch raadsel! Geestuitdrijving
Duivels bezwering! Heksensabbat!
..en de boschnegers dansten nog dagen
en nachten daarna!
WAT MENIGEEN NIET WEET
Vraag van de vorige week. Be ontvangsten
van een automobielverkoop er bedroegen
21000 gulden nadat hij een zeker aantal wa
gens tot een uniformen prijs had verkocht.
Had hij er één meer verkocht, en voor
elk der verkochte auto's 100 gulden min
der ontvangen, dari zouden zijn ontvang
sten toch hetzelfde zijn geweest.
Hoeveel auto's had hij verkocht, en wat
was de verkoopsprijs 'per stuk?
Antwoord: 14 auto's a f 1500.per
stuk.
De grootste tot dusver aan het licht ge
brachte opaal werd in het Australische
bekken van Lighting gevonden. Hij weegt
711 karaat. De (thans) op een na de
grootste opaal werd eveneens in AuHralië
gevonden. Deze woog evenwel slecht 232
karaat. De opaal is een edelgesteente, be
staande uit kiezelzuur anhydride met 2
tot 13% kleurloos of gekleurd dikwijls met
schitterend kleurenspel. De waterheldere
en melkwitte edele opaal is zeer kostbaar
ook andere variëteiten worden voor sie
raden gebezigd.
Onder tulband verstaat men o.a. het
traditioneéle hoofddeksel der Muzelmannen
een doek om het hoofd gewonden en vast
geknoopt. Hij werd echter ook door de oer
volken van Mexico gedragen, zooals blijkt
uit de gevonden voorwerpen der Archaïsche,
Culturen van Teotihuacan, Atzcapotzalco,
Zapotland enz. Het zijn 5 tot 10 cm. hooge
figuren, die mannen en vrouwen voorstel
len, deels naakt, deels gekleed, meestal
staande, zelden zittend. Zij zijn uit de hand
vervaardigd. De meeste hebben arm- en
halssieraden en bij enkele zijn nog sporen
van kleuren te ontdekken. Men treft er.
den tulband in vijf verschillende vormen
aatn.
Onlangs heeft de oudste en wereldbekende:
wandelstokkenfabriek te Londen haar deur
ren voor goed gesloten. Het was niet lan
ger loonend deze te fabriceeren, daar wan
delstokken uit de mode zijn geraakt. Het is
geen gezicht een krachtige sport man of
een automibüist een wandelstok te zien
Dr. J. E. West opperste leider der Ameri-
kaansche Padvinders, was toen hij zelf nog
een jongen was, afgekeurd omdat hij ho
peloos kreupel was. Maar de ontembare
geest in het zwakke lichaam liet zich niet
breken. Zijn groote wilskracht deed hem ze
gevieren en maakte hem tot een bezielend
voorbeeld.
De tempel van Bhes-Knit te Srinagert
Kasjmir (vazalstraat in Britsch Indië in
N. W. van het Himalaja-gebergte) werd
door een luimige Iersche soldaat geheel van
ledige biskwieblihken gebouwd, ter eere
van een denkbeeldige heilige.
De inboorlingen van de kust van Mala-
bar vangen visschen door ze met pijl en
boog te schieten.
Het mirakel van Bheims. Ofschoon eeu
wen geleden gebouwd weerstond de Cathe-
draal van Bheims het aanhoudend bombar
dement der Duitsche kanonnen gedurende
bijna den ganschen duur van de wereld
oorlog. 7400 granaten werden er op afge
vuurd slechts enkele richtten schade
aan. Het eenige verlies aan dooden waren
12 Duitsche soldaten.
Koning der spelers
De man te Monte Carlo, die
jaarlijks 50 millioen
francs verliest en
150 millioen
wint.
Dezer dagen heeft Nicolas
Zographos, de rijkste en be
kwaamste baccaratspeler der
Riviera zijn balans opgemaakt
en bevonden, dat hij ook dit
speelseizoen weer met een
winst van ettelijke millioenen
afsluit. Hij bezoekt thans de
hoofdsteden der wereld om van
de vermoeienissen van zijn in
spannend beroep, over welks ei
genaardigheden een zijner
vrienden interessante mededee-
lingen doet, uit te rusten.
Zographos heeft evenals Ja
nus, de Romeinsche godheid,
twee gezichten. Die hem aan de
speeltafel gezien hebben, her
kennen hem nauwelijks in de
cocktailbar, en menigeen, die
een uurtje met hem op het ter
ras van het casino geconver
seerd hebben, vergeten hem te
groeten wanneer zij kort daar
na bij het baccaratspel tegen
over hem komen te zitten. Zijn
gelaatstrekken kunnen zich
plotseling veranderen en een
anderen vorm aannemen. Zoo
even heeft hij nog gelachen en
geschertst, zijn heldere, von-
kenspattende oogen waren door
duizend fijne groefjes omringd,
zijn mondhoeken vertrokken,
het gewipte puntje van zijn
grooten neus scheen van plezier
en welbehagen te glimmen
en het volgend oogenblik ziet
men een wassen masker, uit de
uitdrukkinglooze, stille oogen
in het ledige staren. De bruine
wangen zijn slap, alleen de kor
te snor duidt aan waar men den
mond kan yermoeden, zoo dicht
zijn de lippen op elkaar gekne
pen; de neusvleugels hebben
opgehouden te trillen; Nicolas
Zographos, de koning der spe
lers, die jaarlijks vijftig mil
lioen francs verliest en honderd-
vijftig-millioen wint, is begon
nen te spelen.
Habitué's der casino's van
Monte Carlo, Deauville en Can-
nes kennen Zographos als den
kalmsten en voornamen speler.
Nimmer heeft hij zich tot het
maken van een toornig gebaar
laten verleiden, nimmer heeft
hij de kaarten neergesmeten en
na een lange reeks verliezen de
speeltafel den rug toegekeerd
of het balletje der roulette met
begeerige oogen gevolgd, nadat
hij reeds een reusachtigen berg
fiches voor zich opgestapeld
heeft. Zographos verraadt nim
mer zijn innerlijke stemmingen.
Hij kijkt even belangloos toe
wanneer hij een millioen
francs heeft verloren als wan
neer hij dubbel zooveel heeft
gewonnen.
Tegenwoordig speelt hij nog
maar zelden. „Ik moet mijn ge
zondheid ontzien", pleegt hij te
zeggen en wijst daarbij op de
grijze haren aan zijn slapen.
Waarmee niet gezegd wil zijn,
dat Zographos het casino vaar
wel heeft gezegd. Integendeel,
hij heeft meer kapitaal dan ooit
in de speeltafels geïnvesteerd,
maar laat het nu aan andere,
jongere krachten over, zijn ver
mogen te beheerschen 't te ver-
veelvuldigen of het door de vin
gers te laten wegsmelten. Ande
den zitten daar en houden de
bank of nemen deel aan het
kaart- of roulettespel, speculee-
ren met zijn geld en doen het
„directe werk" voor hem. Maar
niettemin is hij den ganschen
dag in de casino. Wel zal men
hem slechts zelden als toeschou
wer aan een speeltafel zien,
waar juist een aanzienlijk deel
van zijn vermogen op het spel
staat; meestal kijkt hij daar
toe, waar hij niet rechtstreeks
in 't spel betrokken is. „Uit ge
zondheidsoverwegingen", want
men begrijpt, dat het ook voor
een Zographos niet gemakkehjk
is, eeuwig een „pokerface", dit
wassen spelersmasker, te too-
nen, dat hij zoo bedriegelijk
weet te dragen en zonder het
welk men bij zulke gcluksspe-
len niet fortuinlijk kan zijn.
Met hetzelfde gezicht slaat hij
het verdwijnen van zijn eigen
fiches gade, als hij zelf aan de
baccarattafel zit. Op 'n keer ver
loor hij meer dan dertig mil-
lioeVi francs op één avond. Hij
stond op van zijn stoel, alsof hij
een prettig spelletje bridge had
gespeeld en dat de paar verlo
ren centimes het genoegen meer
dan waard waren. Dit is nu
acht jaar geleden. Sinds dien
tijd geniet Zographos den roep
de „beste verliezer der wereld"
te zijn.
Zographos heeft vele vrienden
en vele vijanden. Zijn concur
renten kunnen echter niet na
laten, dezen kleinen, door de
zon gebruinden man, die buiten
het casino een gezellige praer
is, te bewonderen.
Geen speelt eerlijker dan hij.
Hij laat zich niet met trucs in,
zwendelaars haat hij evenzeer
als de gelukzoekers, die naar
Monte Carlo of Deauville ko
men, om in één nacht in het
casino rijk te worden. Bacca
rat en Roulette zijn voor hem
evengoed een beroep als voor
een ander timmerman of dia
mantslijper.
„Men moet concientieus zijn"
verklaart hij, „volhoudend en
energiek. Zooals in ieder be
roep. Deze hoedanigheden zijn
de voorwaarden om een be
kwaam speler te worden".
Zographos denkt over zijn
baccarat als anderen over brid
ge. Hij noemt het een „spel der
handigheid" en bedoelt daar
mee de handigheid in het ver
bergen van zijn innerlijke ge
voelens. Men mag nimmer zijn
momenteele stemming met be
trekking tot de kaarten verra
den, en bij een hopelooze
„hand" er even onverschillig in
kijken alsof men er niet het
minste vermoeden van heeft,
dat het volgende moment een
verlies van 'n paar honderddui
zend francs moet brengen.
Evenmin mag men een paar
troefkaarten door een blij op
lichten der oogen verraden.
„Het geluk zit in de bloedcir
culatie" philosofeert Zographos
en verraadt daarmee zijn ge
heim, de oorzaak van zijn groot
succes. Hij kan namelijk zijn
bloedsomloop willekeurig be
ïnvloeden. Als het bloed hem
naar het hoofd wil stijgen om
dat hij een schitterend spel in
handen heeft gekregen, dan on
derdrukt hij die opkoking en
voorkomt daardoor het verra
derlijke „kleur krijgen" der
grooter wordende wangen. En
wanneer hem na een hoogen
inzet al het bloed naar'de voe
ten schijnt te vloeien en in zijn
maag een gevoel bespeurt, dat
men kent als men met een lift
plotseling naar beneden gaat,
of dat men krijgt bij het eens-
klaps dalen van een vliegtuig,
dan zit hij daar even be-
hcerscht en onbeweeglijk en
met een stalen gezicht, zonder
zelfs maar met het knippen
der wimpers de reactie op zijn
pech serie te verraden.
Zographos, deze even sphinx-
achtige als bewegelijke Griek,
wiens levensloop slechts zeer
vluchtig zijn armoedige af
komst en zijn jeugdige dwaas
heden vermeldt, is meermalen
millionnair, en dan geen
francs-, maar pondenmillion-
nair. Hij is veel rijker dan de
meeste andere millionnairs,
wier afkomst van krantenjon
gen tot industrie-magnaat wij
in alle romantische bijzonder
heden kennen. Men zegt, dat
hij in de hoofdstad Athene pic
colo en portiersjongen was en
zelfs schapenhoeder, voor hij
het stadsleven lucratiever yond
Maar hoe hij naar Monte Car-
lo is gekomen, dat weet nie
mand, ook niet, hoe hij zicli
zijn ruime mate van bescha
ving, zijn buitengewone mathe
matische kennis, welke hem
aan de kaarttafel van zulk een
groot nut is, en de beheer-
sching van eenige moderne ta
len, welke hem zoowel in Lon
den, Parijs als in Berlijn, „te
huis" doet voelen, eigen ge
maakt heeft. Men kent hem pas
sedert ongeveer tien jaren, toen
hij zich als lid van het „Griek-
sche Rijndicaat" tot deszelfs
draadtrekker opgewerkt en zijn
zelfstandig entrée in de casino's
van Europa gemaakt heeft
Hij beweert soms, lachend dat
hij altijd nog een goede kans
heeft zijn levensonderhoud te
verdienen, als alle casino's der
wereld gesloten werden. Hij kon
dan als „levende rekenmachi
ne" in de variété-theaters op
treden. Hij onthoudt elke kaart
in een spel, dat met 6 spellen
kaarten gespeeld wordt, en als
hij de kaarten kon hypnotisee-
ren, dan zou hij altijd de juiste
in de handen van zijn partner
spelen. De partners natuurlijk
in >faer winsten hij thans deeltC
die nu voor hem spelen om zijn
kapitaal vruchtbaar te maken.
Hij kent ook de mooiste
trucs met kaarten, waarmee hij
een belangstellend publiek uren
lang kan bezig houden. Maar
zoover komt het zelden. Reeds
na de eerste trucs zet men zich
aan de groene tafel en begint
'n partijtje te maken. Phillips-
Oppenheim, de koning der de
tective-romanschrijvers, heeft
mij verteld, dat men eerst op
staat, wanneer eenige millioe
nen van eigenaar verwisseld
zijn. Baccarat, millioenen en
Zographos zijn reeds lang één
begrip geworden.