Ontbossching Economische Kroniek Heerhugowaard ABDIJSIROOP De strijd om de „Betty Bonn" UIT DE HISTORIE Uw kind zal morgen niel meer hoesten AKKER' S verstèrkte HOE ZIJN DE VOORUITZICHTEN VOOR HET KOMENDE JAAR? IS HET BEGIN VAN HET EIND DER AUTARKIE DAAR? We staan veer aan de overgang. En het is bijna traditioneel geworden om bij de be ëindiging van het oude jaar, bij het begin van het nieuwe de vraag te stellen: Wach ter, wat is er van den nacht? Hoe ziet het er in het economisch maat schappelijk leven uit? Zijn de gunstige perspectieven welke men bij den aanvang van 1936 meende waar te nemen, werkelijk heid geworden? Op deze laatste vraag meenen we bevesti gend te mogen antwoorden. In liet alge meen genomen valt verbetering te constatee- ren. Zoo zijn onmiskenbaar verschillende goederenprijzen gestegen. Die hausse is nog steeds niet ten einde, zoodat we mogen ver wachten, dat de opwaartsche beweging zich in 1937 zal voortzetten. Bij een en ander doet het er hoegenaamd niet toe, hoe de prijzen van die goederen waren in jaren, die reeds lang achter den rug zijn. De mensch is vaak graag geneigd te gaan vergelijken, waar geen vergelijking mogelijk is. Wanneer b.v. vandaag de prijs van eenig goed 50 is, terwijl die voor tien jaar 100 was, dan is daarmee niet bewezen, dat de toestand aan het eind van 1926 dus beter was dan nu. Was de prijs in 1926 bij 100 snel aan het dalen, dan werd het toen slechter, is ze bij 50 nu aan het stijgen, dan wordt het nu beter. Slechter worden betee- kent dalende winst, toenemende malaise. Be ter worden beteckent ruimere winsten, toe nemende welvaart. Vast staat, dat op het oogenblik dus de prijzen van tal van goederen stijgen, wat derhalve neerkomt op een verbeterende con junctuur ten aanzien van die artikelen. Het zijn er talrijke: metalen, granen, oliën, vezel stoffen, suiker, rubber, enz. Er is dus verbetering. Helaas echter mogen we deze verbetering niet zoo hoog aanslaan, als we graag zouden willen doen. Immers, voor een goed deel spruit ze voort uit de enorme bedrijvigheid, die is veroorzaakt door bestellingen voor de bewapening. Do arbeid daarmee verricht, we hebben het al zoo dikwijls doen uitkomen, is practisch vrijwel geheel onproductief. Men zou die arbeid slechts productief mogen noe men, voor zoover de internationale veilig heid, de vrede er door wordt bevestigd, voor zoover de oorlog er door wordt afgewend. Men dient, evenals overal, ook hier de juiste maat te houden, die echter moeilijk is te vinden. Bij de ongebreidelde bewape ningswedloop, die over de heele wereld is aangevangen, is van „maat" hoegenaamd geen sprake meer. De landen, die er het hardst aan meedoen, leggen zich geen en kele beperking op. Van „productiviteit" is dan ook geen sprake meer en de geheele beweging dreigt te voeren tot iets, wat men juist het tegenovergestelde van productief zou mogen noemen: tot iets destructiefs, iets vernietigends. Immers, iets vernietigenders dan oorlog laat zich nauwelijks denken. Bij .dit alles dient men te overwegen, dat zélfs een bewapening, die van gcringen om vang is en die uitsluitend beoogt de orde en de veiligheid te handhaven op de bevolking drukt als een last. Het gaat er mee als met politie, onderwijs en zooveel andere dingen meer: de gemeenschap moet iets afstaan om ze te kunnen bekostigen. Bij bewapeningen, waaraan alles wordt opgeofferd en voor zoover zijn we in en kele landen heen wordt de last tot een druk, waaronder het volk dreigt te zullen worden verpletterd. De welstand moet dalen, tenzij door andere omstandigheden bij voorbeeld door nieuwe uitvindingen, door het aanboren van nieuwe bronnen de pro ductie der maatschappelijke verbruiksartike- len zoodanig wordt opgevoerd, dat deze ver meerdering opweegt tegen alles wat aan de bewapening wordt ten koste gelegd. De verarming wordt dan opgeheven door een gelijktijdig ontstane verrijking. We mogen wel zeggen, dat dit laatste ver schijnsel zich allerminst heeft voorgedaan. Het zou kunnen zijn, dat de regeeringen van de naar autarkie strevende landen iets dergelijks hadden gehoopt, uitgekomen is het allerminst. Want. de levensstandaard is er doorloopend gedaald en men is er thans zoover heen, dat het gebrek voor de deur staat. Voor zoover nu de prijsstijging der goede ren afkomstig is van de ten top gevoerde oorlogsindustrie, dient men ze ecnigszins gereserveerd op te nemen. Van meer betee- kenis dunken ons de hoogcre prijzen der le vensmiddelen, die met oorlogsdoeleinden niets te maken hebben. Ook hier duiden die stijgende prijzen op een toenemende vraag, een vraag, die, althans ten deele, afkomstig moet zijn uit gebieden, welke tot dusverre gesloten waren. Dit zou er op kunnen wij zen, dat de autarkieën als het ware door den nood worden doorbroken, dat het systeem zou hebben gefaald en dat het nor male goederenverkeer van weleer bezig is zich, trots alle hindernissen, een weg te banen. Indien zulks het geval is, beteekent het echter tevens,, dat de bewapeningsindustrie noodgedwongen zal moeten worden beperkt, omdat de waarden, waarmee tot dusverre de grondstoffen der oorlogsindustrie werden betaald, noodig zullen blijken voor de finan ciering dier levensmiddelen. Hoe echter zijn de vooi-uitzichten voor ons land in het bijzonder? Bedriegen de verschijnselen niet, dan is bij ons den laatsten tijd inderdaad sprake van een opleving. Niet overal doet deze zich gelden, de eene plaats, de eene streek, profi teert er meer van dan de andere, waarbij we in het midden willen laten de vaak moeilijk te beantwoorden vraag of een en ander het gevolg is van de devaluatie, waartoe voor eenigen tijd in Nederland werd beslqten. Er is geen twijfel aan, of deze teekenen van opleving zijn hier te lande vrij laat tot uitdrukking gekomen. Elders nam men ze reeds lang geleden waar, althans meende men ze waar te nemen. Zoo weiden in ver schillende landen na belangrijke waarde verminderingen van het betaalmiddel ople vingen geconstateerd, oplevingen echter, die later weer tot staan kwamen. Daar naast dient men te overwegen, dat Neder land behoort tot de landen, die aan bewape ning mee het allerminst ten koste leggen. Waar verder nauwelijks delfstoffen in' on zen grond worden aangetroffen en we dus niet beliooren tot degenen, die voor leve ring van grondstoffen voor de oorlogsindu strie in aanmerking konden komen, is het duidelijk, dat de bloei voortspruitend uit de bewapeningsindustrie aan ons moest voor bij gaan. Wanneer- we nu nagaan, hoe onze export, van landbouw- eh veeteeltproducten in kwantiteit en in waarde zoodanig is gedaald, dat gerust van een afbraak mag worden ge sproken, hoe juist deze goederen ons voor naamste productie-overschot uitmaakten, terwijl bij den uitvoer er van tot dusverre nog weinig verbetering valt waar te nemen, dan is het duidelijk, dat een der hoofdfac toren voor een opleving ten onzent voorals nog ontbreekt. De aanpassing mag hier enkele nieuwe industrieën hebben in het leven geroepen, de devaluatie mag onze doorvoer, onze groo- te scheepvaart, enkele exportindustrieën ten goede zijn gekomen, we zijn er nog lang niet. Want een waarlijk weer gezond worden van onze nationale economische samenle ving moet omvatten: ruimte voor onze bo- dempróducten. Daarvoor is weer noodig: opheffing der autarkieën elders. En juist uit dit standpunt gezien lijkt het van gewicht, dat de door zetting der autarkie onmogelijk schijnt te worden. Het mogen dan in de eerste plaats granen zijn, waaraan bij onze Oostelijke buren drin gende behoefte bestaat, ook onze vetten, on ze kaas, onze eieren, kool, groenten worden er met den dag onontbeerlijker. Wanneer het graan de eerste bres moet slaan, het zij zoo. De overige artikelen zul len dan op den duur toch niet achterblij ven. We mogen het gerust weten: wij hebben Duitschland brood- en broodnoodig. Maar alleen een Duitschland, dat voornemens is in vrede met de wereld te leven, dat onze goederen niet alleen wil betrekken, maar dat er andere goederen voor in ruil wil goven. Een Duitschland, dat alles opoffert aan bewapening, dat zijn schulden weigert te betalen, kan als klant niet in aanmerking komen. Het merkwaardige verschijnsel begint zich echter te openbaren, dat Duitschland ons langzamerhand meer begint noodig te heb ben dan wij Duitschland. Wij hebben blijk baar de langere adem, wat geen wonder is, wijl men zich ginds uitput in bewapening. Zoo schijnt het, dat de harde noodzaak ten slotte voert tot inkeer, dat aan de dwaze bewapeningsmanie een halt wordt geboden, Laten we hopen, dat deze perspectieven zich in den loop van het komende jaar mo gen verwezenlijken. En wel zonder dat daarbij de vrede wordt verstoord, wat zoo wel vöor ons als voor onze naburen slechts nadeelige gevolgen zou hebben. Want een uitbarsting zou naar alle waar schijnlijkheid alle goede vooruitzichten weer bederven. De bewapening zou meer dan ooit onze exportgoederen kunnen betalen. Vrede brengt handel en handel behoeft vrede. Wanneer in 1987 de vrede gehandhaafd blijft en de kansen daarop schijnen niet slecht moge dan het inzicht, dat het dwaasheid is zich buiten mate op oorlog voor te bereiden, bij onze buren veld win nen. En zoo ze hiertoe zelf niet kunnen ko men, mogen dan de verschijnselen als zou den ze door de harde noodzaak tot dat in zicht worden gedwongen, op waarheid ge grond blijken te zijn. In dat geval gelooven we, dat voor Neder land de zwaarste tijden achter den rug zijn. Ook voor het Duitsche volk. Want, eigenaardig: waar er twee samen handelen hebben er in den regel twee voordeel! van de HET BOSCH EN ZIJN OMGEVING. (Dertig jaar geleden.) Zooals we in het leven naast een groote verscheidenheid van uitingen ook weer een zekere eenheid waaxmemen, zoo zien we dit ook bij de droogmakingen. Na moeizame voorbereiding volgt het leggen der dijken, het droogmalen, de verkaveling, de egali satie. Slaan we het oog naar de Wieringer- meer, dan zien we daar thans gebeuren, wat ongeveer 300 jaar geleden in onzen polder plaats vond. Op de perceelen verschijnen de woningen. Omdat nog geen intensieve teelt wordt bedreven, is de oppervlakte der be drijven groot en de woningen zijn naar even redigheid daarvan. Alleen een groot verschil is er met toen. Beleend met de watèr-jammcr, die soms we ken en weken aanhield in het natte jaargetij en de velden soms gedurende den ganschen winter in de ban van het water sloeg, bouw den onze voorvaderen de woningen in de nieuwe polders op z.g. hooge erven. Al naar mate den welstand of den aard van den grondeigenaar, werden, als eenmaal een be paalde plek voor een woning was aangewe zen, daarom heen slooten, soms zelfs geheele singels gegraven, om van de uitgeworpen specie een terrein te maken, dat als het. ge wone land onder stond, nog als een klein eilandje daar boven uit kwam. Zelfs verrezen enkele tamelijk luxueuze woningen, waarin boven de gewone beschik bare ruimte voor den boer nog een of zelfs meerdere heerschapskamers waren aange bracht, geschikt om de familie van den eige naar gedurende korteren of langeren tijd te herbergen. Naderhand bij de splitsing der be drijven, hetgeen in de Hugowaard v.n.1. in het centrum en het Noordeind zeer ver door gedreven werd, stonden die groote behuizin gen daar als koningen zonder land, als vor sten zonder gevolg, als don Quichottes te midden van menschen van normale geeste lijke middelmaat en van hun hooge stand plaatsen keken zij, dikwijls toch nog eer waardig in hun verwaarloozing, met iets als van groteske minachting neer op de omge ving, die zij eens beheerschten. Zeer verschil lend was het lot dier woningen die niet meer in hun omgeving pasten; niet meer aan het doel, waarvoor zij gebouwd werden, beant woordden en op een heel enkele uitzondering na. deelden zij na korteren of langeren lij- denstijd, dikwijls na een geschiedenis van steeds meer in verval geraken, bijna allen hetzelfde lot. De Hugowaard kreeg naast zijn naam van „Blauwe Reigerspolder" nog den naam van „Brandpolder'. Ruim vijf minuten ten Noorden van de Halte Middenweg stond aan de Oostzijde van den weg op den meest noordelijken hoek van kavel D 39, die met de ten noor den daarvan gelegen kavel D 40 bij de ver kaveling aan één eigenaar was toegewe zen, in al zijn verval toch nog imponeerend en getuigende van vroegere grootschheid van opzet ,,'t Ouwe Huis Zuidelijk de deur, die eens toegang had gegeven tot de koestallen, doch omstreeks 19Ö0 direct voer de in een vertrek, dat als „achterend", te vens keuken dienst deed. Dan verder aan het front twee ramen, waarachter de woon kamer met oudcrwetsche schouw. Meer naar het Noorden nog twee ramen; daar achter de vroegere pronkkamer of binnen kamer. Dan hooger in het front opnieuw twee ramen. Daarachter bevond zich de ruime logeerkamer, ook „opkamer" ge noemd, met er onder de geweldige kelder, waarvan een klein raampje van zware ijzeren tralies voorzien, blijk gaf. In het midden „de berg", omgeven door machtige vierkantsstijlen, rustend op de diep in het blauwzand gefundeerde steenen voelingen. Het geheel werd door drie gezinnen be woond, want de voormalige paardenstal, die zich achter de hooiberging bevond was eveneens tot woning ingericht. Vervallen was het rieten dak en vervallen was alles aan 't Ouwe Huis, maar het was beschut door hooge esschen en populieren, die zich op het erf bevonden en door het aan de westzijde van den Middenweg zich bevin dende bosch, dat zich daar ongeveer 100 M. breed en 250 M. diep uitstrekte. Voor het bosch was eenigste geval langs den Middenweg van Verlaat af tot Oudorp toe de westelijke berm een me ter of drie verbreed en de iepenboomen stonden ook niet in de 11 K.M. lange rij, iedere 5 M. een boom, doch er een M. of drie buiten, zoodat. er naast den rijweg een onbestraat open vlak bleef, waar de woon wagens, in den tijd, toen er nog geen spe ciaal aangewezen plaatsen voor hen waren vastgesteld, gedurende het geheele jaar be schut door het bosch voor de westenwin den een veilige en gewilde staanplaats •vonden. Vanuit de in groenen weerschijn van oud glas glinsterende hooge ramen van 't Ouwe Huis had men een prachtig gezicht op het ongewone gedoe van de zwei'vers van den weg, die er vaak meerdere dagen verble ven en er een klein zigeuncrwereldje deden opleven met drukke bezigheid van vlech ten en krammen, van mannen die visch- aten of er met „muziek" op uit gingen en van vrouwen, die breed uit voor in de ope ning van de wagens zich in het zonnetje koesterden of wel er met zakken over den schouder op uit togen, om naar kwade ton- als U het nog heden de nieuwe ver- stèrkte Abdijsiroop geeft; Daardoor zal die afmattende hoest ophouden en de benauwende slijm loskomen. Akker's Abdijsiroop, thans nog versterkt en nog genee?krachtiger gemaakt, door toevoeging van de hoest-bedwlngende stof codeïne, werkt als een balsem op de borst, keel en longen. Ze bevat een 20-tal kruiden, zooals de Aconiet en de Drosera, die ook door de geneeskundigen thans worden be schouwd als de heilzaamste stoffen ter be strijding van de ademhalings-stoornissen. Elke lepel Abdijsiroop werkt verrassend snel op de ademhalings-organen, lost de slijm op. stopt den hoest, neemt de be nauwdheid weg en geneest de ïauwe ont stoken plekken der slijmvliezen, ,,'s We relds béste Hoest-siroop", zoo noemt men: Verlaagde prijien. 75 ct., f 1.25, f 2-, f 3.50 p. flacon gen wel eens beweerden, daarin de op de erven argeloos rondloopende hoenders, „zoo lang te verbergen." De achtergrond werd gevormd door de ruige met wilde basterdvarens en mos over woekerde wilgenstompen van het bosch, waaruit in overvloed de twijgen opschoten, zich weerspiegelend in het altijd eenigszins zwart ziende water van de hreede weg sloot. Van het vroege voorjaar tot laat in den herfst hoorde men het-roe-koe-kóe-koe van de talrijke koolduiven met een enkele keer er tusschendoor het zachte „gekoer" (gekir) van de kleinere om den hals wit geringde koerduif, gezeten tusschen de takken? van een hooge „hakedoorn" (meidoornboom) van waaruit zij met trouwe, ronde kraaloogen neerzag op de wereld -beneden. In en om de wilgenknoesten zelf heerschte vanaf het vroege voorjaar- eveneens druk leven. Talrijke kleinere vogels vonden er broedplaats Slechts het kennersoog ont waarde er het kleine, kwieke boomkruiper tje als het in druk beweeg op de groen bruine, ruw generfde schors heen en weer hupte. Verderop in andere nuances van groen en statiger en rechter van lijf en leden schoten esch en els op. Voornamelijk de esch was trotsch. Zij toch leverde de zoozeer begeer de rechte slieten, die de boeren en bouwers noodig hadden voor honderd en een kleine dingen. Een enkele maal zag men een twijg in wonderbaarlijke verkromming van groei. Dat was hout, dat ofschoon mismaakt, door den bosclvman expres niet gesnoeid was om dat hij in den groei van het jeugdige twijgje reeds den vorm van een of ander gebruiks artikel ontwaarde. Allerlei voorwerpen haalde hij zich zoo uit het bosch als daar waren: kolven van zichten, bijlstelen, hef ten voor hakmessen, ponderhaken, die dienst deden bij het aanponderen van het hooi op den wagen of bij het optrijschen naar boven in den berg, gaffels, die in den heel goeden verren tijd, voorzien van een paar spijkers aan de toppen, dienst deden om de gerookte hammen van de spekhaak te pikken, toen zelfs den armsten boer het zich veroorloven kon om in den herfst zelf een var ken te slachten. Daar waar de mooiste en slankste es- schenslieten opschoten, verschenen in het voorjaar ook de jongens om met een of ander werktuig in alle stilte de reeds lang F eullleton door Friedrich Lindem a n 34. Sir Douglas' gezicht werd nog rooder. maar zijn stem nog zachter, nog vriendelijker, toen hij zich tot Trevor wendde: Ik geloof, meneer de Rijksadvocaat dat wij den getuige Deerkson veilig kunnen over slaan. Hem komt als passagier in ieder geval geen enkel deel van het bergloon toe. Maar Trevor liet niét los. Neem me niet kwalijk, president, maar ik zou toch graag een antwoord hebben op mijn vraag. Kapitein Spurling, waar is de passagier Emmo Deerkson? Spurling kwam overeind, niet vlug, niet als iemand, die voelde dat de geheele ruimte plot seling met. een ondragelijke spanning belast was. Misschien wildé hij den indruk wekken, als ging hem deze nieuwigheid in het geheel weinig aan, alsof hij van den afloop van deze zitting reeds zeker was. De stuurman, die op dit moment duidelijk de laatste nevel zijner dronkenschap kwijt raakte, keek angstig naar hem op. De kapitein, klein, grauw, zielig, stond er met vooruitgestoken gezicht. Zijn oogen zoch ten een rustpunt aan den wand. Toen Spurling nog aarzelde met zijn ant woord, hielp Douglas hem vaderlijk welwillend op weg: Emmo Deerkson, nietwaar? Op dit oogenblik had Spurling de plek op den wand gevonden, waarop hij zijn oogen strak vestigde; hij antwoordde schep, snel. Hij had plotseling weer de harde scherpe stem als bij zijn eerste verhoor. Merkwaardig, dacht ik, hoe veranderlijk deze stem is. Nu men hem zoo hoort, zoo men weer gemakke lijk aan zijn schuld kunnen gelooven. Hij sprak kort, maar met een ondertoon die zeer deed. Ja, hy is hier van boord gegaan en door gevaren, toen men ons vasthield. Maar vanaf dit moment zweepten Trevor's vragen weer achter hem aan. Met welk schip? Met de „Swainby". Wanneer? 15 December. Dus twee dagen, nadat de „Frisco" binnengekomen was? Ja. Sir Douglas kwam ertusschen, hij was bang dat de behandeling vertraging zou ondervinden, misschien ook bang voor den on- aangenamen glans in Trevor's oogen. Prachtig. Hiermede is de zaak voldoende opgehelderd. Ik geloof, dat ook meneer de Rijksadvocaat thans tevreden is. Secretaris, noteert u, dat... Maar Trevor was niet meer te houden. Een nieuwe mogelijkheid. Toch zou ik den beklaagde nog willen Sir Douglas sloeg met zijn hand op tafel. Meneer de Rijksadvocaat. Trevor, zonder eenige haast, maakte een halve buiging voor den President. Excuseer. Wilde zeggen: den getuige vragen, waarom deze passagier eerst vandaag te voorschijn komt. In geen enkele lijst, die voorgelezen werd, stond zijn naam vermeld. Spurling, precies zoo kalm: Ik heb den naam er pas later bijge schreven. Wanneer? Nadat men mij de origineele lijst terug gegeven heeft. Men heeft daar toch wel een afschrift van. Trevor wees op den gelen bundel, die de schrijver in zijn hand hield. En dat? Spurling keek er niet eens naar. ...is het origineel, dat ik vanmox-gen mee brengen moest. Waarom hebt ge den naam er pas later bijgeschreven Ik was het vergeten. Hoe is dat mogelijk? Omdat er gewoonlijk geen passagiers mee gaan. Bovendien kwam Deerkson pas kort voor het vertrek aan boord. Waarom naamt ge hem eigenlijk mee? Omdat hij ons een behoorlijken prijs bood. Was er dan een bepaalde reden waarom hij juist met u mee wilde gaan? Neen. Hoe oud was hij? Erg jong. Ik schat ongeveer twintig. t— Wat voor beroep Weet ik niet. Weet ge iets naders van hem? Neen. Hebt ge niet met hem gesproken? Weinig. Waarheen wilde hij? Genua. Waarheen ging de „Swainby"? Een seconde lang aarzelde Spurling. Genoeg, lat een der leden van de Rechtbank zeggen kon: j Naar Londen. I Onrust in de zaal. Trevor met verheffing van stem: En waarom koos hij juist dit schip ter wijl hij toch met u naar Genua wilde? Dat weet ik niet. Misschien had hij haast. Een merkwaardige haast. Is u dat niet opgevallen, meneer de getuige? Dit was het moment, waarop Sir Douglas weer tusschenbeide meende te moeten komen. Ik geloof, meneer de Rijksadvocaat, dat wij een weinig op zijwegen terechtkomen. Bovendien geloof ik, dat de zaak voldoende helder is. Kapitein Spurling heeft zeer zeker een groot verzuim begaan, maar waar de eenige passagier toch niet in aanmerking komt voor aanspraak op bergloon, kunnen we dit punt wel laten rusten. Nu sprong Trevor op: Neen, ik protesteer. Ik verzoek om op heffing van de zitting en verdaging! Ook sir Douglas' stem verloor voor het eerst de zachtheid: Meneer de Rijksadvocaat, ik maak u er op attent, dat de uitspraak reeds gevallen is! Dan verzoek ik heropening. Ik zou niet weten, dat deze passagier voor ons van bijzondere beteekenis zou kunnen zijn. Maar wel voor mij. Meneer de Rijksadvocaat, wij hebben hier in behandeling een aanspraak op bergloon. Maar ik reken het tot mijn plicht. Nu sprong de kleine Douglas met hoogrood gelaat als een gummibal overeind. Zijn stem krijschte zelfs van woede: Ik onderbreek de zitting. Myne heeren, meneer de Rijksadvocaat, als 't u belieft. Met deze woorden stormde hij het lokaal uit. De vier medeleden renden achter hem aan. Trevor's handen raapten bliksemsnel de papieren by elkaar, toen volgde ook hy. Een oogenblik was het verrassend stil in deze ruimte. Dus was het Trevor naar alle waarschijnlijk heden toch nog gelukt zijn wil door te zeteru Een ongeloofelijke kerel. Een smerig zaakje, die passagier. Verdwenen, zoo maar ineens verdwenen, als... ja, als de bemanning der „Betty Bonn". Nu begon het geroezemoes der stemmen op nieuw. Op de bank der getuigen bleef het doodstil. Spurling was gaan ziten en keek somber voor zich uit. Zijn menschen wierpen af en toe een schuinen hulpzoekenden blik op hem. In hun verbeelding zagen zij alles weer misloopen. Misschien wisten zij ook iets meer van den zonderlingen passagier af. Maar Spurling ver roerde geen lid. Wat er achter de deur plaats vond, kon ik wel raden. Een verbitterde stryd: Trevor vocht voor zijn proces, voor zichzelf, voor zijn toekomst. Hij had de lui van de „Frisco" te Gibral tar noodig. Hij wist maar al te goed, wan neer zij eenmaal tien zeemijlen de haven uit waren, zij voor hem voorgoed van de baan waren. Het liefst zou hij ze allen tegelijk in arrest hebben gesteld. Maar Sir Douglas was onzeker geworden door het tot op heden on gunstig resultaat van het onderzoek. Hij was omgepraat door de bemoeiingen van den Con sul en Thompson. Alle officieele instanties, waartoe hg zich gewend had, te Londen, Washington, hadden zich wel is waar niet tegen een onderzoek verklaard, zoodat alles „wettelijk volkomen juist" was. Maar hem ontbrak de moed tot een bepaald besluit. Buitendien hij kon niet het eene doen en het andere laten. Hij kon de „Betty Bonn" niet vrijgeven en de „Frisco" vasthouden. Hij durfde het echter ook niet riskeeren, de „Betty Bonn" niet vrij te ge-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 10