Ontbossching
Economische Kroniek
Heerhugowaard
ABDIJSIROOP
De strijd om de
„Betty
Bonn"
UIT DE HISTORIE
Uw kind zal morgen
niel meer hoesten
AKKER' S verstèrkte
HOE ZIJN DE VOORUITZICHTEN VOOR
HET KOMENDE JAAR?
IS HET BEGIN VAN HET EIND
DER AUTARKIE DAAR?
We staan veer aan de overgang. En het
is bijna traditioneel geworden om bij de be
ëindiging van het oude jaar, bij het begin
van het nieuwe de vraag te stellen: Wach
ter, wat is er van den nacht?
Hoe ziet het er in het economisch maat
schappelijk leven uit? Zijn de gunstige
perspectieven welke men bij den aanvang
van 1936 meende waar te nemen, werkelijk
heid geworden?
Op deze laatste vraag meenen we bevesti
gend te mogen antwoorden. In liet alge
meen genomen valt verbetering te constatee-
ren. Zoo zijn onmiskenbaar verschillende
goederenprijzen gestegen. Die hausse is nog
steeds niet ten einde, zoodat we mogen ver
wachten, dat de opwaartsche beweging zich
in 1937 zal voortzetten.
Bij een en ander doet het er hoegenaamd
niet toe, hoe de prijzen van die goederen
waren in jaren, die reeds lang achter den
rug zijn. De mensch is vaak graag geneigd
te gaan vergelijken, waar geen vergelijking
mogelijk is. Wanneer b.v. vandaag de prijs
van eenig goed 50 is, terwijl die voor tien
jaar 100 was, dan is daarmee niet bewezen,
dat de toestand aan het eind van 1926 dus
beter was dan nu. Was de prijs in 1926 bij
100 snel aan het dalen, dan werd het toen
slechter, is ze bij 50 nu aan het stijgen, dan
wordt het nu beter. Slechter worden betee-
kent dalende winst, toenemende malaise. Be
ter worden beteckent ruimere winsten, toe
nemende welvaart.
Vast staat, dat op het oogenblik dus de
prijzen van tal van goederen stijgen, wat
derhalve neerkomt op een verbeterende con
junctuur ten aanzien van die artikelen. Het
zijn er talrijke: metalen, granen, oliën, vezel
stoffen, suiker, rubber, enz.
Er is dus verbetering.
Helaas echter mogen we deze verbetering
niet zoo hoog aanslaan, als we graag zouden
willen doen. Immers, voor een goed deel
spruit ze voort uit de enorme bedrijvigheid,
die is veroorzaakt door bestellingen voor de
bewapening. Do arbeid daarmee verricht, we
hebben het al zoo dikwijls doen uitkomen,
is practisch vrijwel geheel onproductief. Men
zou die arbeid slechts productief mogen noe
men, voor zoover de internationale veilig
heid, de vrede er door wordt bevestigd, voor
zoover de oorlog er door wordt afgewend.
Men dient, evenals overal, ook hier de
juiste maat te houden, die echter moeilijk
is te vinden. Bij de ongebreidelde bewape
ningswedloop, die over de heele wereld is
aangevangen, is van „maat" hoegenaamd
geen sprake meer. De landen, die er het
hardst aan meedoen, leggen zich geen en
kele beperking op. Van „productiviteit" is
dan ook geen sprake meer en de geheele
beweging dreigt te voeren tot iets, wat men
juist het tegenovergestelde van productief
zou mogen noemen: tot iets destructiefs, iets
vernietigends. Immers, iets vernietigenders
dan oorlog laat zich nauwelijks denken.
Bij .dit alles dient men te overwegen, dat
zélfs een bewapening, die van gcringen om
vang is en die uitsluitend beoogt de orde en
de veiligheid te handhaven op de bevolking
drukt als een last. Het gaat er mee als met
politie, onderwijs en zooveel andere dingen
meer: de gemeenschap moet iets afstaan om
ze te kunnen bekostigen.
Bij bewapeningen, waaraan alles wordt
opgeofferd en voor zoover zijn we in en
kele landen heen wordt de last tot een
druk, waaronder het volk dreigt te zullen
worden verpletterd. De welstand moet dalen,
tenzij door andere omstandigheden bij
voorbeeld door nieuwe uitvindingen, door
het aanboren van nieuwe bronnen de pro
ductie der maatschappelijke verbruiksartike-
len zoodanig wordt opgevoerd, dat deze ver
meerdering opweegt tegen alles wat aan de
bewapening wordt ten koste gelegd.
De verarming wordt dan opgeheven door
een gelijktijdig ontstane verrijking.
We mogen wel zeggen, dat dit laatste ver
schijnsel zich allerminst heeft voorgedaan.
Het zou kunnen zijn, dat de regeeringen
van de naar autarkie strevende landen iets
dergelijks hadden gehoopt, uitgekomen is
het allerminst. Want. de levensstandaard is
er doorloopend gedaald en men is er thans
zoover heen, dat het gebrek voor de deur
staat.
Voor zoover nu de prijsstijging der goede
ren afkomstig is van de ten top gevoerde
oorlogsindustrie, dient men ze ecnigszins
gereserveerd op te nemen. Van meer betee-
kenis dunken ons de hoogcre prijzen der le
vensmiddelen, die met oorlogsdoeleinden
niets te maken hebben. Ook hier duiden die
stijgende prijzen op een toenemende vraag,
een vraag, die, althans ten deele, afkomstig
moet zijn uit gebieden, welke tot dusverre
gesloten waren. Dit zou er op kunnen wij
zen, dat de autarkieën als het ware door
den nood worden doorbroken, dat het
systeem zou hebben gefaald en dat het nor
male goederenverkeer van weleer bezig is
zich, trots alle hindernissen, een weg te
banen.
Indien zulks het geval is, beteekent het
echter tevens,, dat de bewapeningsindustrie
noodgedwongen zal moeten worden beperkt,
omdat de waarden, waarmee tot dusverre
de grondstoffen der oorlogsindustrie werden
betaald, noodig zullen blijken voor de finan
ciering dier levensmiddelen.
Hoe echter zijn de vooi-uitzichten voor ons
land in het bijzonder?
Bedriegen de verschijnselen niet, dan is
bij ons den laatsten tijd inderdaad sprake
van een opleving. Niet overal doet deze zich
gelden, de eene plaats, de eene streek, profi
teert er meer van dan de andere, waarbij we
in het midden willen laten de vaak moeilijk
te beantwoorden vraag of een en ander het
gevolg is van de devaluatie, waartoe voor
eenigen tijd in Nederland werd beslqten.
Er is geen twijfel aan, of deze teekenen
van opleving zijn hier te lande vrij laat tot
uitdrukking gekomen. Elders nam men ze
reeds lang geleden waar, althans meende
men ze waar te nemen. Zoo weiden in ver
schillende landen na belangrijke waarde
verminderingen van het betaalmiddel ople
vingen geconstateerd, oplevingen echter,
die later weer tot staan kwamen. Daar
naast dient men te overwegen, dat Neder
land behoort tot de landen, die aan bewape
ning mee het allerminst ten koste leggen.
Waar verder nauwelijks delfstoffen in' on
zen grond worden aangetroffen en we dus
niet beliooren tot degenen, die voor leve
ring van grondstoffen voor de oorlogsindu
strie in aanmerking konden komen, is het
duidelijk, dat de bloei voortspruitend uit de
bewapeningsindustrie aan ons moest voor
bij gaan.
Wanneer- we nu nagaan, hoe onze export,
van landbouw- eh veeteeltproducten in
kwantiteit en in waarde zoodanig is gedaald,
dat gerust van een afbraak mag worden ge
sproken, hoe juist deze goederen ons voor
naamste productie-overschot uitmaakten,
terwijl bij den uitvoer er van tot dusverre
nog weinig verbetering valt waar te nemen,
dan is het duidelijk, dat een der hoofdfac
toren voor een opleving ten onzent voorals
nog ontbreekt.
De aanpassing mag hier enkele nieuwe
industrieën hebben in het leven geroepen,
de devaluatie mag onze doorvoer, onze groo-
te scheepvaart, enkele exportindustrieën ten
goede zijn gekomen, we zijn er nog lang niet.
Want een waarlijk weer gezond worden
van onze nationale economische samenle
ving moet omvatten: ruimte voor onze bo-
dempróducten.
Daarvoor is weer noodig: opheffing der
autarkieën elders. En juist uit dit standpunt
gezien lijkt het van gewicht, dat de door
zetting der autarkie onmogelijk schijnt te
worden.
Het mogen dan in de eerste plaats granen
zijn, waaraan bij onze Oostelijke buren drin
gende behoefte bestaat, ook onze vetten, on
ze kaas, onze eieren, kool, groenten worden
er met den dag onontbeerlijker.
Wanneer het graan de eerste bres moet
slaan, het zij zoo. De overige artikelen zul
len dan op den duur toch niet achterblij
ven.
We mogen het gerust weten: wij hebben
Duitschland brood- en broodnoodig. Maar
alleen een Duitschland, dat voornemens is
in vrede met de wereld te leven, dat onze
goederen niet alleen wil betrekken, maar
dat er andere goederen voor in ruil wil
goven.
Een Duitschland, dat alles opoffert aan
bewapening, dat zijn schulden weigert te
betalen, kan als klant niet in aanmerking
komen.
Het merkwaardige verschijnsel begint zich
echter te openbaren, dat Duitschland ons
langzamerhand meer begint noodig te heb
ben dan wij Duitschland. Wij hebben blijk
baar de langere adem, wat geen wonder is,
wijl men zich ginds uitput in bewapening.
Zoo schijnt het, dat de harde noodzaak
ten slotte voert tot inkeer, dat aan de dwaze
bewapeningsmanie een halt wordt geboden,
Laten we hopen, dat deze perspectieven
zich in den loop van het komende jaar mo
gen verwezenlijken. En wel zonder dat
daarbij de vrede wordt verstoord, wat zoo
wel vöor ons als voor onze naburen slechts
nadeelige gevolgen zou hebben.
Want een uitbarsting zou naar alle waar
schijnlijkheid alle goede vooruitzichten weer
bederven. De bewapening zou meer dan ooit
onze exportgoederen kunnen betalen.
Vrede brengt handel en handel behoeft
vrede.
Wanneer in 1987 de vrede gehandhaafd
blijft en de kansen daarop schijnen niet
slecht moge dan het inzicht, dat het
dwaasheid is zich buiten mate op oorlog
voor te bereiden, bij onze buren veld win
nen. En zoo ze hiertoe zelf niet kunnen ko
men, mogen dan de verschijnselen als zou
den ze door de harde noodzaak tot dat in
zicht worden gedwongen, op waarheid ge
grond blijken te zijn.
In dat geval gelooven we, dat voor Neder
land de zwaarste tijden achter den rug
zijn. Ook voor het Duitsche volk. Want,
eigenaardig: waar er twee samen handelen
hebben er in den regel twee voordeel!
van de
HET BOSCH EN ZIJN OMGEVING.
(Dertig jaar geleden.)
Zooals we in het leven naast een groote
verscheidenheid van uitingen ook weer een
zekere eenheid waaxmemen, zoo zien we dit
ook bij de droogmakingen. Na moeizame
voorbereiding volgt het leggen der dijken,
het droogmalen, de verkaveling, de egali
satie.
Slaan we het oog naar de Wieringer-
meer, dan zien we daar thans gebeuren, wat
ongeveer 300 jaar geleden in onzen polder
plaats vond. Op de perceelen verschijnen de
woningen. Omdat nog geen intensieve teelt
wordt bedreven, is de oppervlakte der be
drijven groot en de woningen zijn naar even
redigheid daarvan.
Alleen een groot verschil is er met toen.
Beleend met de watèr-jammcr, die soms we
ken en weken aanhield in het natte jaargetij
en de velden soms gedurende den ganschen
winter in de ban van het water sloeg, bouw
den onze voorvaderen de woningen in de
nieuwe polders op z.g. hooge erven. Al naar
mate den welstand of den aard van den
grondeigenaar, werden, als eenmaal een be
paalde plek voor een woning was aangewe
zen, daarom heen slooten, soms zelfs geheele
singels gegraven, om van de uitgeworpen
specie een terrein te maken, dat als het. ge
wone land onder stond, nog als een klein
eilandje daar boven uit kwam.
Zelfs verrezen enkele tamelijk luxueuze
woningen, waarin boven de gewone beschik
bare ruimte voor den boer nog een of zelfs
meerdere heerschapskamers waren aange
bracht, geschikt om de familie van den eige
naar gedurende korteren of langeren tijd te
herbergen. Naderhand bij de splitsing der be
drijven, hetgeen in de Hugowaard v.n.1. in
het centrum en het Noordeind zeer ver door
gedreven werd, stonden die groote behuizin
gen daar als koningen zonder land, als vor
sten zonder gevolg, als don Quichottes te
midden van menschen van normale geeste
lijke middelmaat en van hun hooge stand
plaatsen keken zij, dikwijls toch nog eer
waardig in hun verwaarloozing, met iets als
van groteske minachting neer op de omge
ving, die zij eens beheerschten. Zeer verschil
lend was het lot dier woningen die niet meer
in hun omgeving pasten; niet meer aan het
doel, waarvoor zij gebouwd werden, beant
woordden en op een heel enkele uitzondering
na. deelden zij na korteren of langeren lij-
denstijd, dikwijls na een geschiedenis van
steeds meer in verval geraken, bijna allen
hetzelfde lot. De Hugowaard kreeg naast
zijn naam van „Blauwe Reigerspolder" nog
den naam van „Brandpolder'.
Ruim vijf minuten ten Noorden van de
Halte Middenweg stond aan de Oostzijde
van den weg op den meest noordelijken
hoek van kavel D 39, die met de ten noor
den daarvan gelegen kavel D 40 bij de ver
kaveling aan één eigenaar was toegewe
zen, in al zijn verval toch nog imponeerend
en getuigende van vroegere grootschheid
van opzet ,,'t Ouwe Huis Zuidelijk de
deur, die eens toegang had gegeven tot de
koestallen, doch omstreeks 19Ö0 direct voer
de in een vertrek, dat als „achterend", te
vens keuken dienst deed. Dan verder aan
het front twee ramen, waarachter de woon
kamer met oudcrwetsche schouw. Meer
naar het Noorden nog twee ramen; daar
achter de vroegere pronkkamer of binnen
kamer. Dan hooger in het front opnieuw
twee ramen. Daarachter bevond zich de
ruime logeerkamer, ook „opkamer" ge
noemd, met er onder de geweldige kelder,
waarvan een klein raampje van zware
ijzeren tralies voorzien, blijk gaf. In het
midden „de berg", omgeven door machtige
vierkantsstijlen, rustend op de diep in het
blauwzand gefundeerde steenen voelingen.
Het geheel werd door drie gezinnen be
woond, want de voormalige paardenstal,
die zich achter de hooiberging bevond was
eveneens tot woning ingericht. Vervallen
was het rieten dak en vervallen was alles
aan 't Ouwe Huis, maar het was beschut
door hooge esschen en populieren, die zich
op het erf bevonden en door het aan de
westzijde van den Middenweg zich bevin
dende bosch, dat zich daar ongeveer 100 M.
breed en 250 M. diep uitstrekte.
Voor het bosch was eenigste geval
langs den Middenweg van Verlaat af tot
Oudorp toe de westelijke berm een me
ter of drie verbreed en de iepenboomen
stonden ook niet in de 11 K.M. lange rij,
iedere 5 M. een boom, doch er een M. of
drie buiten, zoodat. er naast den rijweg een
onbestraat open vlak bleef, waar de woon
wagens, in den tijd, toen er nog geen spe
ciaal aangewezen plaatsen voor hen waren
vastgesteld, gedurende het geheele jaar be
schut door het bosch voor de westenwin
den een veilige en gewilde staanplaats
•vonden.
Vanuit de in groenen weerschijn van oud
glas glinsterende hooge ramen van 't Ouwe
Huis had men een prachtig gezicht op het
ongewone gedoe van de zwei'vers van den
weg, die er vaak meerdere dagen verble
ven en er een klein zigeuncrwereldje deden
opleven met drukke bezigheid van vlech
ten en krammen, van mannen die visch-
aten of er met „muziek" op uit gingen en
van vrouwen, die breed uit voor in de ope
ning van de wagens zich in het zonnetje
koesterden of wel er met zakken over den
schouder op uit togen, om naar kwade ton-
als U het nog heden de nieuwe ver-
stèrkte Abdijsiroop geeft; Daardoor
zal die afmattende hoest ophouden
en de benauwende slijm loskomen.
Akker's Abdijsiroop, thans nog versterkt
en nog genee?krachtiger gemaakt, door
toevoeging van de hoest-bedwlngende stof
codeïne, werkt als een balsem op de borst,
keel en longen. Ze bevat een 20-tal kruiden,
zooals de Aconiet en de Drosera, die ook
door de geneeskundigen thans worden be
schouwd als de heilzaamste stoffen ter be
strijding van de ademhalings-stoornissen.
Elke lepel Abdijsiroop werkt verrassend
snel op de ademhalings-organen, lost de
slijm op. stopt den hoest, neemt de be
nauwdheid weg en geneest de ïauwe ont
stoken plekken der slijmvliezen, ,,'s We
relds béste Hoest-siroop", zoo noemt men:
Verlaagde prijien. 75 ct., f 1.25, f 2-, f 3.50 p. flacon
gen wel eens beweerden, daarin de op de
erven argeloos rondloopende hoenders, „zoo
lang te verbergen."
De achtergrond werd gevormd door de
ruige met wilde basterdvarens en mos over
woekerde wilgenstompen van het bosch,
waaruit in overvloed de twijgen opschoten,
zich weerspiegelend in het altijd eenigszins
zwart ziende water van de hreede weg
sloot.
Van het vroege voorjaar tot laat in den
herfst hoorde men het-roe-koe-kóe-koe van
de talrijke koolduiven met een enkele keer
er tusschendoor het zachte „gekoer" (gekir)
van de kleinere om den hals wit geringde
koerduif, gezeten tusschen de takken? van
een hooge „hakedoorn" (meidoornboom) van
waaruit zij met trouwe, ronde kraaloogen
neerzag op de wereld -beneden.
In en om de wilgenknoesten zelf heerschte
vanaf het vroege voorjaar- eveneens druk
leven. Talrijke kleinere vogels vonden er
broedplaats Slechts het kennersoog ont
waarde er het kleine, kwieke boomkruiper
tje als het in druk beweeg op de groen
bruine, ruw generfde schors heen en weer
hupte.
Verderop in andere nuances van groen en
statiger en rechter van lijf en leden schoten
esch en els op. Voornamelijk de esch was
trotsch. Zij toch leverde de zoozeer begeer
de rechte slieten, die de boeren en bouwers
noodig hadden voor honderd en een kleine
dingen. Een enkele maal zag men een twijg
in wonderbaarlijke verkromming van groei.
Dat was hout, dat ofschoon mismaakt, door
den bosclvman expres niet gesnoeid was om
dat hij in den groei van het jeugdige twijgje
reeds den vorm van een of ander gebruiks
artikel ontwaarde.
Allerlei voorwerpen haalde hij zich
zoo uit het bosch als daar waren:
kolven van zichten, bijlstelen, hef
ten voor hakmessen, ponderhaken,
die dienst deden bij het aanponderen
van het hooi op den wagen of bij
het optrijschen naar boven in den
berg, gaffels, die in den heel goeden
verren tijd, voorzien van een paar
spijkers aan de toppen, dienst deden
om de gerookte hammen van de
spekhaak te pikken, toen zelfs den
armsten boer het zich veroorloven
kon om in den herfst zelf een var
ken te slachten.
Daar waar de mooiste en slankste es-
schenslieten opschoten, verschenen in het
voorjaar ook de jongens om met een of
ander werktuig in alle stilte de reeds lang
F eullleton
door Friedrich
Lindem a n
34.
Sir Douglas' gezicht werd nog rooder.
maar zijn stem nog zachter, nog vriendelijker,
toen hij zich tot Trevor wendde:
Ik geloof, meneer de Rijksadvocaat dat
wij den getuige Deerkson veilig kunnen over
slaan. Hem komt als passagier in ieder geval
geen enkel deel van het bergloon toe.
Maar Trevor liet niét los.
Neem me niet kwalijk, president, maar
ik zou toch graag een antwoord hebben op
mijn vraag. Kapitein Spurling, waar is de
passagier Emmo Deerkson?
Spurling kwam overeind, niet vlug, niet als
iemand, die voelde dat de geheele ruimte plot
seling met. een ondragelijke spanning belast
was.
Misschien wildé hij den indruk wekken, als
ging hem deze nieuwigheid in het geheel
weinig aan, alsof hij van den afloop van deze
zitting reeds zeker was.
De stuurman, die op dit moment duidelijk
de laatste nevel zijner dronkenschap kwijt
raakte, keek angstig naar hem op.
De kapitein, klein, grauw, zielig, stond er
met vooruitgestoken gezicht. Zijn oogen zoch
ten een rustpunt aan den wand.
Toen Spurling nog aarzelde met zijn ant
woord, hielp Douglas hem vaderlijk welwillend
op weg:
Emmo Deerkson, nietwaar?
Op dit oogenblik had Spurling de plek op
den wand gevonden, waarop hij zijn oogen
strak vestigde; hij antwoordde schep, snel.
Hij had plotseling weer de harde scherpe
stem als bij zijn eerste verhoor. Merkwaardig,
dacht ik, hoe veranderlijk deze stem is. Nu
men hem zoo hoort, zoo men weer gemakke
lijk aan zijn schuld kunnen gelooven.
Hij sprak kort, maar met een ondertoon die
zeer deed.
Ja, hy is hier van boord gegaan en door
gevaren, toen men ons vasthield.
Maar vanaf dit moment zweepten Trevor's
vragen weer achter hem aan.
Met welk schip?
Met de „Swainby".
Wanneer?
15 December.
Dus twee dagen, nadat de „Frisco"
binnengekomen was?
Ja.
Sir Douglas kwam ertusschen, hij was
bang dat de behandeling vertraging zou
ondervinden, misschien ook bang voor den on-
aangenamen glans in Trevor's oogen.
Prachtig. Hiermede is de zaak voldoende
opgehelderd. Ik geloof, dat ook meneer de
Rijksadvocaat thans tevreden is. Secretaris,
noteert u, dat...
Maar Trevor was niet meer te houden. Een
nieuwe mogelijkheid.
Toch zou ik den beklaagde nog willen
Sir Douglas sloeg met zijn hand op tafel.
Meneer de Rijksadvocaat.
Trevor, zonder eenige haast, maakte een
halve buiging voor den President.
Excuseer. Wilde zeggen: den getuige
vragen, waarom deze passagier eerst vandaag
te voorschijn komt. In geen enkele lijst, die
voorgelezen werd, stond zijn naam vermeld.
Spurling, precies zoo kalm:
Ik heb den naam er pas later bijge
schreven.
Wanneer?
Nadat men mij de origineele lijst terug
gegeven heeft. Men heeft daar toch wel een
afschrift van.
Trevor wees op den gelen bundel, die de
schrijver in zijn hand hield.
En dat?
Spurling keek er niet eens naar.
...is het origineel, dat ik vanmox-gen mee
brengen moest.
Waarom hebt ge den naam er pas later
bijgeschreven
Ik was het vergeten.
Hoe is dat mogelijk?
Omdat er gewoonlijk geen passagiers mee
gaan. Bovendien kwam Deerkson pas kort
voor het vertrek aan boord.
Waarom naamt ge hem eigenlijk mee?
Omdat hij ons een behoorlijken prijs bood.
Was er dan een bepaalde reden waarom
hij juist met u mee wilde gaan?
Neen.
Hoe oud was hij?
Erg jong. Ik schat ongeveer twintig.
t— Wat voor beroep
Weet ik niet.
Weet ge iets naders van hem?
Neen.
Hebt ge niet met hem gesproken?
Weinig.
Waarheen wilde hij?
Genua.
Waarheen ging de „Swainby"?
Een seconde lang aarzelde Spurling. Genoeg,
lat een der leden van de Rechtbank zeggen
kon:
j Naar Londen.
I Onrust in de zaal.
Trevor met verheffing van stem:
En waarom koos hij juist dit schip ter
wijl hij toch met u naar Genua wilde?
Dat weet ik niet. Misschien had hij haast.
Een merkwaardige haast. Is u dat niet
opgevallen, meneer de getuige?
Dit was het moment, waarop Sir Douglas
weer tusschenbeide meende te moeten komen.
Ik geloof, meneer de Rijksadvocaat, dat
wij een weinig op zijwegen terechtkomen.
Bovendien geloof ik, dat de zaak voldoende
helder is.
Kapitein Spurling heeft zeer zeker een
groot verzuim begaan, maar waar de eenige
passagier toch niet in aanmerking komt voor
aanspraak op bergloon, kunnen we dit punt
wel laten rusten.
Nu sprong Trevor op:
Neen, ik protesteer. Ik verzoek om op
heffing van de zitting en verdaging!
Ook sir Douglas' stem verloor voor het eerst
de zachtheid:
Meneer de Rijksadvocaat, ik maak u er
op attent, dat de uitspraak reeds gevallen is!
Dan verzoek ik heropening.
Ik zou niet weten, dat deze passagier
voor ons van bijzondere beteekenis zou kunnen
zijn.
Maar wel voor mij.
Meneer de Rijksadvocaat, wij hebben
hier in behandeling een aanspraak op bergloon.
Maar ik reken het tot mijn plicht.
Nu sprong de kleine Douglas met hoogrood
gelaat als een gummibal overeind. Zijn stem
krijschte zelfs van woede:
Ik onderbreek de zitting. Myne heeren,
meneer de Rijksadvocaat, als 't u belieft.
Met deze woorden stormde hij het lokaal
uit. De vier medeleden renden achter hem
aan.
Trevor's handen raapten bliksemsnel de
papieren by elkaar, toen volgde ook hy.
Een oogenblik was het verrassend stil in
deze ruimte.
Dus was het Trevor naar alle waarschijnlijk
heden toch nog gelukt zijn wil door te zeteru
Een ongeloofelijke kerel. Een smerig zaakje,
die passagier. Verdwenen, zoo maar ineens
verdwenen, als... ja, als de bemanning der
„Betty Bonn".
Nu begon het geroezemoes der stemmen op
nieuw.
Op de bank der getuigen bleef het doodstil.
Spurling was gaan ziten en keek somber voor
zich uit. Zijn menschen wierpen af en toe een
schuinen hulpzoekenden blik op hem. In hun
verbeelding zagen zij alles weer misloopen.
Misschien wisten zij ook iets meer van den
zonderlingen passagier af. Maar Spurling ver
roerde geen lid.
Wat er achter de deur plaats vond, kon ik
wel raden. Een verbitterde stryd: Trevor
vocht voor zijn proces, voor zichzelf, voor zijn
toekomst.
Hij had de lui van de „Frisco" te Gibral
tar noodig. Hij wist maar al te goed, wan
neer zij eenmaal tien zeemijlen de haven uit
waren, zij voor hem voorgoed van de baan
waren. Het liefst zou hij ze allen tegelijk in
arrest hebben gesteld. Maar Sir Douglas was
onzeker geworden door het tot op heden on
gunstig resultaat van het onderzoek. Hij was
omgepraat door de bemoeiingen van den Con
sul en Thompson.
Alle officieele instanties, waartoe hg zich
gewend had, te Londen, Washington, hadden
zich wel is waar niet tegen een onderzoek
verklaard, zoodat alles „wettelijk volkomen
juist" was. Maar hem ontbrak de moed tot
een bepaald besluit. Buitendien hij kon niet
het eene doen en het andere laten. Hij kon
de „Betty Bonn" niet vrijgeven en de „Frisco"
vasthouden. Hij durfde het echter ook niet
riskeeren, de „Betty Bonn" niet vrij te ge-