Uitdijend heelal
Ingezonden
tig experiment te wagen. 10 gulden boete of
10 dagen was het loon voor zijn onbekookte
ambitie, een vonnis waarvan heden de heer
Officier in hooger beroep bevestiging re-
quireerde
Den Helder.
EEN BOKSPARTIJ TUSSCHEN EEN
GROOTE VRACHTAUTO EN EEN
AUTOBUS.
De expediteur Hendr. A. uit Den Helder,
ikwam op 14 Sept, te Alkmaar het terrein
van het abattoir op den Helderschen weg
afrijden, juist op het moment, dat vanuit
de richting Den Helder een soort touring-
•bus op Amsterdam naderde. De chauffeurs
kregen elkander te laat in de gaten en
door de min of meer weifelachtige bestu
ring van den expediteur had een aanrijding
plaats. De schuld van dezen chauffeur werd
door de Alkmaarsche politie vastgesteld en
A. te Alkmaar veroordeeld tot 6 gulden
[boete of 6 dagen. Van dit vonnis kwam
Henk. die blijkbaar niet gauw den moed
verloren geeft,- in appèl, echter met geen
ander resultaat, dan dat bevestiging werd
gevorderd.
Den Helder.
NEDERLANDSCHE SPOORWEGEN CON
TRA ÉELDERSCHE TOURINGCAR.
OCKEMULLER TRACHTTE VAN
KONINGSBRUGGEN TE
SCHEPPEN.
De hevige strijd, die is gestreden tusschen
de Nederlandsche Spoorwegen en de parti
culiere touringcars is thans vrijwel beëin
digd, met de wel verwachte, maar verplet
terende nederlaag van de touringcars.
De zittingsmiddag van heden werd nu
weer grootendeels gevuld door zoo'n spoor-
•wegdrama uit den ouden doos en de bra
ve heer Ockemuller, de onvermoeide pala
dijn van de Nederlandsche Spoorwegen in
hun heroischen strijd tegen de wilde auto
diensten, enorme triomfen vierde. Bussen
en toeringcars werden in volle vaart aan
gehouden, 'n leger van politiemannen in
alle schakeèringen stond gereed de sab'bo-
teurs te overvallen en aan te houden. Pas
sagiers werden in regenbuien en stormvla
gen op de straat gezet om een goed heen
komen te zoeken, in één woord, het was
een verkeerssport, die jacht op het schade
lijke gedeelte voor de portemonnaie van de
staatsspoorwegen, een jacht, welke even op
windend als succesvol was.
Thans was het nog de overwonnen oud-
strijder, de heer Hubertus K. te Den Helder,
die als wilde-busdiensthouder om zoo te
zeggen, zijn zwanenzang zong. Hii had des
tijds een autodienst onderhouden op Den
Haag en Rotterdam tegen goed-koope vracht
prijzen en het scheen dat de zaak wel flo
reerde, dank zij de krachtige reclamecam
pagne in de Heldersche Courant, Maar de
ijverige heer Ockemuller kreeg den heer K.
in de gaten, hij speurde cn controleerde tot
hij zekerheid kreeg dat de passagiers ook
op andere plaatsen dan Rotterdam uit- en
instapten en op oen kwaden dag de auto
werd aangehouden cn in beslag genomen,
terwijl de passagiers in den Haag en andere
tusschengelegen plaatsen tevergeefs op hun
busje stonden te wachten. De heer K. viel
in handen van het Kantongerecht en werd
tot f 40 boete of 10 dagen veroordeeld. Met
deze straf nam hij geen genoegen, kwam in
hooger beroep om tot de wetenschap te ko
men, dat hij van Scyllus en Gharybdus was
vervallen, aangezien de Officier in felheid
en antipathie den ambtenaar nog verre
overtrof en thans 100 pop boete of 50 dagen
requireerde.
De verdediger, mr. v. Leeuwen, overtrof
zich zelf als strafpleiter en probeerde in
een gloedvol en stevig gedocumenteerd be
toog zijn cliënt buiten het bereik der grim
mige justitie te brengen, maar het valt
sterk te betwijfelen, of het hem zal mogen
gelukken. Deze diensten staan nu eenmaal
in het overbekende boekje en zijn onher
roepelijk ten doode opgeschreven.
Of Is het toch in evenwicht? I
Het jongste astronomisch onder
zoek.
A. N. B. schrijft in de N.R.Crt.:
De moderne natuurwetenschap beweegt
zich op verre }>aden, zij schroomt voor niets
meer terug. Haar wegen zijn echter moei
lijk te volgen voor wie haar taal niet ver
staat; steeds verder schrijdt ze weg van de
dingen, die wij dagelijks ontmoeten. De phy-
sica daalt steeds verder af in de geheime
kelders van het inwendige der atomen, in
gebieden, waar nooit één menschelijk oog
een blik zal kunnen slaan. De astronomie
die, evenals de natuurkunde in de laatste
decenniën een stormachtige ontwikkeling
doormaakte, waagt zich steeds verder bui
ten de zichtbare wereld, en dingt naar een
oplossing van de vraag naar structuur en
ontwikkeling van het heelal.
Over het resultaat, waartoe de onderzoe
kingen van de laatste jaren over de bewe
ging der ver-verwijderde spiraalnevels, die
reusachtige stersystemen, geleid hebben, de
opvatting dat het heelal steeds grooter
wordt, uitdijt, is hier bij een vroegere ge
legenheid reeds geschreven. Het feitenmate
riaal, waarop de theorie van het uitdijende
heelal steunt, is intusschen weer uitgebreid,
maar heeft tevens twijfel doen rijzen aan de
juistheid der gegeven interpretatie. De over
tuiging van een groot aantal astronomen dat
ons heelal in een niet-stabielen toestand
^verkeert, in een toestand van voortdurende
expansie, is op eenigzins lossere schroeven
komen te staan, al is ze daarmede nog lang
niet gevallen. De opvatting dat het heelal
zich echter wel degelijk in een stabielen
toestand bevindt, heeft door de jongste on
derzoekingen van Hubble een krachtigen
steun gekregen. Daarover wilde ik u een en
ander vertellen.
Moge eerst nog herinnerd worden aan de
gronden die ons schenen te overtuigen van
een expansie van het heelal.
De spiraalnevels.
Vèr buiten het groote melkwegsysteem,
waar ons zonnestelsel deel van uitmaakt,
en waar ook alle voor ons zichtbare sterren
toe behooren, zweven andere reusachtige
sterrenstelsels, de z.g. nevels. Dit zijn, even
als het melkwegsysteem, samenhoopingen
van enorm veel sterren, welke zich echter op
zoo groote afstanden van ons bevinden, dat
wij de afzonderlijke sterren niet meer kun
nen onderscheiden, doch slechts het wazi
ge geheel waarnemen, waardoor die stelsels
ons toeschijnen als schitterende lichtende
wolken. Het zijn ongetwijfeld de schoonste
objecten welke voor ons aan den nachtelij
ken hemel te bewonderen vallen, slechts een
enkele is echter maar zwak voor het bloote
oog zichtbaar. De meeste van deze nevels
hebben een spiraalvormige structuur en
daarom spreekt men gewoonlijk van spiraal
nevels, ook al hebben ze soms een anderen
vorm.
De bestudeering der spiraalnevels, die
eerst met de moderne reuzentelescopen mo
gelijk is geworden, heeft ons interessante
dingen geleerd. Ze bevinden zich allen op
zeer groote afstanden van ons, afstanden
die geteld moeten worden met honderddui
zenden of millioenen lichtjaren. Een licht
jaar is de afstand die een lichtstraal in één
jaar tijd aflegt. Het licht heeft een snelheid
van 300.000 kilometer per seconde, zoodat
men voor den afstand van 1 lichtjaar vindt:
ong. 9.5 billioen kilometer. Een van de be
kendste spiraalnevels is de Andromeda-ne-
vel, die nog juist met het bloote oog zicht
baar is.
Deze bevindt zich op den respecta
belen afstand van 850.000 lichtjaren,
d.w.z. het licht dat wij op het oogen-
blik van deze nevel ontvangen werd
door deze reeds 850.000 jaren geleden
uitgezonden 1
Toch is deze afstand nog maar een peule
schilletje bij die van de nevels welke men
voor kort eerst heeft kunnen waarnemen,
die nl. op een afstand van niet minder dan
500 millioen lichtjaren staan!
Zou een dergelijke nevel bijvoorbeeld van
daag aan den dag plotseling verdwijnen,
eerst ons nageslacht dat over 500 millioen
jaren de aarde zal bevolken, zal daar ken
nis van kunnen nemen, omdat dan pas het
staartje van de momenteel door die nevel uit
gezonden lichtstraal op aarde zal zijn aan
gekomen.
Het aantal van deze nevels eilanden in de
groote, overigens vermoedelijk leeg wereld
ruimte, zou men ze kunnen noemen, is bui
tengewoon groot. Het aantal voor ons thans
zichtbare wordt geschat op ong. 100 millioen.
Voor ons thans zichtbaar wil zeggen: waar
neembaar in den grooten telescoop van de
sterrewacht van Mount Wilson in Califor-
nië. De spiegel van dezen telescoop heeft een
doorsnede van 2.5 meter. Dank zij dezen kij
ker is men in staat over de spiraalnevels
wat meer te weten komen. Nog slechts twin
tig jaren geleden kon men niet verder dan
ten hoogste 50.000 lichtjaren in de ons om
ringende wereldruimte doordringen, maar
sedert dien heeft onze horizon zich verruimd
tot op 500 millioen lichtjaren. Gelijk men
weet wordt thans gewerkt aan een nog veel
grooteren kijker met een spiegel van 5 me
ter middellijn, die over eenige jaren klaar
zal zijn. Met deze nieuwen telescoop zal
men vermoedelijk nog tot tweemaal zoo
grooten afstand in het heelal kunnen kijken.
Wat nu aan de spiraalnevels het meest
interessant is, is de grotoe snelheid waar
mede deze van ons weg schijnen te vluch
ten. Het eerste onderzoek naar de beweging
der nevels nu al weer 15 jaar geleden, lever
de reeds merkwaardige resultaten. Men
vond snelheden van 1000 tot 2000 K.M. per
seconde, waarmede deze reusachtige ster
systemen door de ruimte schenen te vlie
gen. Men meet deze snelheden uit de ver
schuiving van het spectrum (kleurenbeeld
van het ontlede licht dier nevels).
Sedert 1928 wordt door de astronomen
Hubble en Ilumasón op het observatorium
van Mount-Wilson een zorgvuldig onder
zoek ingesteld naar de beweging der spiraal
nevels, zooals deze valt af te leiden uit de
verschuiving der spectraallijnen, Aan een
nevel welke zich in het sterrebeeld de Groo
te Beer bevindt, werd tot nu toe de grootste
snelheid gemeten en wel ten bedrage van
42.000 K.M. per seconde. En wel zijn al deze
snelheden van ons wèg gericht, zonder één
uitzondering!
Dit laatste is nu het meest vreemde van
het geval. Die onverwacht groote snelheden
zonder méér, nu ja, waarom niet?, zou men
kunnen zeggen. Maar het feit, dat deze snel
heden allen juist van ons weg gericht zijn,
moet een bepaalde beteekenis hebben! Maar
er was nog meer om zich over te verwon
deren. Hubble toonde tenslotte nog aan dat
de snelheid waarmede de nevels zich van
ons verwijderen niet willekeurig groot is,
maar precies evenredig met den afstand
waarop de nevel zich van ons bevindt.
M.a.w. naarmate de nevel op grooteren af
stand van ons staat, is zijn snelheid te
grooter. En met dus steeds toenemende snel
heid vliegen de nevels van ons weg.
Het uitdijende heelal.
Het resultaat van de uitgebreide discus'
sies waar deze waarnemingen toe leiden zij
hier in slechts weinige woorden meege
deeld. De conclusie was dat ons heelal zich
in een toestand van voortdurende vergroo
ting bevindt. Niet alleen van óns bewegen
zich de nevels weg maar overal in het heel
al, waar men zich ook zou bevinden, zou
men hetzelfde waarnemen: alle sterrenstel
sels vluchten van elkaar weg. Het bekende
beeld waarmede men zich eenigszins een
voorstelling van deze opvatting kan maken,
is het volgende. Men denkt zich op een gum
miballon een aantal papiertjes geplakt.
Wordt de bol nu opgeblazen, dan komen de
papiertjes op steeds grootere afstanden van
elkaar te liggen (gemeten langs het ballon
oppervlak). Iets dergelijks is nu met onze
wereldruimte het geval. De papiertjes stel
len de groote stersystemen, de spiraalne
vels voor. Door het uitdijen van het heelal
schijnen de nevels van elkaar weg te vluch
ten, met steeds toenemende snelheden. Deze
interpretatie van de waargenomen feiten
was in goede overeenstemming met de uit
komsten van de theorie van Èinstein, zoo
die verder is uitgewerkt door de Sitter, Le-
maitre, Eddington en anderen.
Steeds zijn echter vele physici en astro
nomen blijven twijfelen aan de juistheid
van deze uitleg der waarnemingsresultaten.
Inderdaad is de meting van de snelheden
der spiraalnevels slechts een indirecte me
ting. Een werkelijke verplaatsing van de ne
vels in de richting van de gezichtslijn valt
niet te constateeren natuurlijk. Men leidt
de snelheid af uit de verplaatsing der spec
traallijnen, die in het spectrum naar den
kant van het roode licht verschoven zijn.
Is het echter wel juist deze roodverplaat-
sing als een gevolg van een voortbevveging
der nevels uit te leggen, heeft men zich af
gevraagd. Weliswaar staat het vast dat ver
plaatsing van een lichtbron in de gezichts
lijn een verschuiving van de spectraallijnen
tengevolge heeft, daar valt niet aan te twij
felen, maar de vraag is, kan een verschui
ving der spectraallijnen mogelijk ook nog
door een ander verschijnsel bewerkt wor
den? Daarop kan men slechts antwoorden:
voor zoover bekend niet. Maar onze ken
nis van den aard van het licht berust ge
heel op waarnemingen van aardsche licht
bronnen d.w.z. lichtbronnen vlak bij huis.
En bij de nevels hebben we te maken met
licht dat afstanden van een abominabel aan
tal kilometers heeft afgelegd, en „wie weet
wat er dan gebeuren kan?"
De verdeeling der nevels.
Nu zou men aan een dergelijk argument
weinig aandacht behoeven te schenken, wa
re het niet dat er andere redenen zijn die
het succes van de theorie van het uitdijende
heelal komen bedreigen.
Hubble heeft nl. voor kort een onderzoek
gepubliceerd naar de ruimtelijke verdeeling
der nevels. Daartoe moet dus de afstand
bepaald worden waarop de nevels zich van
ons bevinden en daarbij moet rekening ge
houden worden met e*en eventueele ver
plaatsing der nevels en met de rood-ver-
schuiving. Voor de afstandsbepaling der he-
melobjecten moet de schijnbare helderheid
(die wij dus waarnemen) bepaald worden.
Het licht is echter op zijn weg rooder ge
worden en daarmede moet rekening gehou
den worden bij het schatten van de schijn
bare helderheid der nevels.
Als Hubble dit doet, vindt hij een
uniforme verdeeling der spiraalne
vels in het gedeelte van het heelal
dat wij tot nu toe kunnen waarne
men, dat is binnen een gezichts-
straal van 500 millioen lichtjaren
om ons heen. Een uniforme verdee
ling is wat men zou verwachten van
een statisch heelal, van een heelal
dus wat zich in rust bevindt.
Indien echter de nevels van ons weg
vluchten, zal er per seconde ons minder
licht van de nevels bereiken dan in het ge
val van stilstaande nevels. Als de theorie
van liet uitdijende heelal dus juist is, zal
men ook daarmede rekening moeten hou
den bij de bepaling van de schijnbare hel
derheid. Door dit laatste te -doen vindt
Hubble dan een verdeeling waarbij in alle
richtingen om ons heen de dichtheid der ne
vels naar buiten toeneemt. Dan zou ons
melkwegstelsel echter een bijzonder centrale
plaats in het heelal moeten innemen, wat
niet waarschijnlijk lijkt, omdat óns ster
systeem zich in niets schijnt te onderschei
den van de andere stersystemen. Nu zou de
ze schijnbare centrale plaats van ons melk
wegsysteem nog niet in strijd behoeven te
zijn met de theorie van het uitdijend heelal,
aïs men aanneemt dat wij ons juist in één
heel bepaald stadium van het uitdijingspro
ces bevinden, waarin dit inderdaad mogelijk
wordt. Hubble meent dat dit een buitenge
wone toevalligheid genoemd zou moeten
A-orden. Neemt men echter aan dat het heel
al zich momenteel niet precies in dit ééne
stadium bevindt, dan komen volgens Hub
ble de neveltellingen in strijd met de opvat
ting van het uitdijende heelal.
Is het heelal in evenwicht?
Daarom, meent Hubble, verdient het aan
beveling de mogelijkheid van een niet-
uitdijend of -inkrimpend heelal, maar van
een heelal in evenwicht, eens nader te on
derzoeken, omdat dan de waarnemingsre
sultaten zich-eenvoudiger in het beeld laten
schikken. Maar, dan op één ernstige uitzon
dering na! De roodverschuiving zal dan een
nieuwe verklaring moeten vinden, en in
de huidige natuurkunde is er geen ver
schijnsel aan te wijzen, wat ook maar
eeningszins in deze richting zou kunnen lei
den! Zoo gezien eischt het aannemen van
een statisch heelal het geloof aan een nog
niet-ontdekt verschijnsel, dat oorzaak moet
zijn van een „verkleuring"' van het licht,
een energie-vermindering dus, als het licht
een zeer grooten afstand aflegt.
Of het probleem daarmede inderdaad een
voudiger wordt, is zeer de vraag, het zal
een kwestie van smaak zijn waar men de
voorkeur aan wil geven. Het is echter niet
HERBESCHOUWING
Bij het lezen van het ingezonden stuk
van den heer Pilon kreeg ik het gevoel
als iemand,welke op 'n snikheete dag wa
ter krijgt te drinken, dat reeds uren in
den brandenden zon heeft gestaan. Iets
waaraan men geen naam kan geven, wee
en zoet maakt den heer Pilon de Midden
stand 'n verwijt, terwijl het juist de com
missie geweest is welke groote fouten
heeft gemaakt. Hoewel er menschen in za
ten welke in organisatie, 'n goede naam
hebben, doch ik vermoed dat deze teveel
„aan blok" zaten. Terecht merkt den heer
Roggeveen op dat de feestavond slecht in
elkander zat. En inderdaad dit was bedroe
vend, en zeer zeker is het onze wakkere
Harmonie onder de bekwame leiding van
den heer Jansen geweest welke nog redde
wat te redden viel. Hoewel ik 10 tegen 1
zet, dat de dirigent geen omlijnd program
volgde, doch naar eigen inzicht er nog
van maakte wat hij kon!
Verder maakte de avond *n indruk dat
het 'n avond was om aan de kassa je geld
terug te vragen (gelukkig dat de entree
vrij was). Nee er ontbrak iederen lijn en
vlotheid in. En hoe geheel anders had dit
kunnen zijn, als men alle vereenigmgen
had gevraagd maar geen bevoorrechting of
scheiding. En! had dan personen gevraagd
welke wel 'n program samen kunnen
stellen hoeveel mooier had zoo iets geweest
maar tot 2 a 3 dagen voor het „feest" was
er weinig of niets bekend, de pers zou
zeer zeker haar medewerking hebben ver
leend aan bekéndmakingen hiervoor staat
de red. toch genoeg bekend. Maar neen!!,
alles was omgeven door 'n Oostersche ge
heimzinnigheid. Tot men 'n haastig in el
kander geflanst programma in den bus
vond, data 6 Januari. En wat de zaalhou
ders betreft, deze moesten verder maar iets
zelf als „attractie" op touw zetten. Men
verwachtte blijkbaar dat den heer Schenk
op z'n hoofd zou gaan staan en den heer
Igesz 'n handstand op z'n balcon zou ma
ken. Dus daar deze ook niet zitten om vlie
gen te vangen, organiseerde men den 8
Jan. iets naar eigen idee even als 7 Jan. na
11 uur bal en o foei!!! gij middenstan
ders gij deed 8 Jan. en 'n groot gedeelte
van de 7den slagen. Maar niet den heer
Pilon en z'n medewerkers. Beter ware het
geweest te zwijgen heer Pilon, want niX
komen de pennen los. Reeds vóór 7 Jan.
had ik mij willen laten hooren onder het
opschrift S(chagen) O(p) S(terven) doch
zag daar maar van af daar S c h a g e n nog
wel degelijk iets organiseeren kan!
Schagen, Jan. 1937,
JAN BUISMAN Jf,
Vroolijke Carnevalstemming.
onwaarschijnlijk dat vele moeilijkheden dié
zich hier voordoen voor een groot deel op
gelost zullen worden als de nieuwe 5-meter
telescoop van Mount-Wilson eenmaal im be
drijf gesteld zal zijn. Als deze ons tenminste
weer niet voor nieuwe raadsels zet J
zaam richtten de masten der „Betty Bon"
zich weer op.
Het was wonderbaarlijk, maar toch ook
weer een zeldzaam geluk. De eerste wilde
orkaan was over hen heen geraasd, en de
kracht van den storm scheen voorloopig ge
broken. Wel is waar huilde nog een stevige
Noord-Westenwind. De zee was nog woest.
Het schip worstelde. Maar geweldig dreunden
Gilling's commando's over het dek: „In den
maat". „Zeilen vastmaken". De mannen klom
men omhoog.
De stuurman Andrew Gilling stond aan het
roer, zijn beenen stevig op den golvenden bo
dem geplakt, en was opnieuw heer en mees
ter over de „Betty Bonn".
Glover was bij de eerste hooge zee over den
bewusteloos-ligenden Hlggins de trap naar de
kajuit afgesprongen. Hij had slechts een ge
dachte: Betty moet eruit, moet aan dek; als
wij omslaan, zit zij beneden in een val. Betty!
Betty!
Nu Higgins was weer bijgekomen en
werkte met de anderen in den mast storm
de de kapitein uit de kajuit, woest, gek, over
stuur, klampte zich vertwijfeld aan den
stuurman vast en schudde hem heen en weer,
schreeuwde hem woorden, die hij niet ver
stond, in het oor. Gilling weerde den half-
waanzinnige af, brulde tegen hem door het
donderend geweld van den wind heen:
Ga weg! Gaat me niet aan!! Eerst het
schip!
De kapitein liet zich krachteloos naar be
neden vallen en gleed de trappen af naar de
kajuit.
Gilling riep Emmo Deerkson. Deze kwam
over het deinende dek naar hem toegekropen.
Dierksen! Ga kijken wat de kapitein
doet!
De jongen struikelde naar beneden.
In de kajuit was alles door elkaar gewor
pen door den storm en het zware overhellen
van het schip. Alle stoelen en losse voorwer
pen waren naar stuurboordzijde gevallen.
Alleen de vaste tafel stond er nog en daar
op de vastgemaakte naaimachine.
Maar, wat Emmo Dierksen direct bij het
binnenkomen opviel, de nis, de nis was leeg..
De zware piano voorover gevallen.
En toen zag hij: achter de tafel knielde de
kapitein Glover in een zeldzaam teere, hul-
pelooze houding en riep met een zachte stem,
zooals men iemand, die vast ingeslapen is
roept, om hem niet aan 't schrikken te ma
ken, steeds weer:
Betty... Betty...
Want voor hem lag Betty, zijn vrouw.
Emmo zag alleen haar bleek, wasachtig ge
zicht, de vreemd starende oogen.
Het lichaam werd door de piano tot aan de
borst bedekt, het deksel stond half open en
het was net, alsof het instrument zich met
open muil en de elpenbeenkleurige tanden in
het lijf vastgebeten had der onder hem lig
gende vrouw.
De boerenjongen Dierkson was een niet al
te beheerscht natuur, maar hier was er
slechts een uitweg. Hij liep om de tafel heen
en probeerde de piano op te tillen.
Glover keek hierbij met een blik die niet
meer tot deze aarde scheen te behooren. Het
gelukte niet.
Emmo riep den kapitein toe.
Vooruit! Vooruit! Het duurde gerulmen tijd
voor dat deze zich eengiszins hersteld had.
Toen brachten zij samen met de grootste
moeite het zware instrument weer op zijn
plaats. En terwijl de kapitein weer voor de
levenlooze vrouw knielde en haar naam riep,
zocht Emmo Dierksen naar het touw, om het
klavier weer vast te maken. Nu bemerkte hy
ook het volgende.
Hij was veertien dagen geleden er zelf bij
geweest, toen zij de zware kast aan den zij-
want van de kajuit hadden vastgemaakt.
En nu? Daar was opeens geen touw meer,
niets, niet eens door gescheurd. Emmo voelde
een plotselinge achterdocht bij zich opkomen.
Maar reeds dook het schip opnieuw naar be
neden en moest hij het instrument vasthou
den. Hij riep tegen Glover:
Kapitein, kapitein, houdt ge het instru
ment zoolang vast!
Deze deed wat de jongen hem bevolen had.
Emmo ging naar dek.
Hier hield de stuurman hem staande.
Wat er gebeurd was? Emmo zei het in
stijgende opwinding. De vrouw was dood!
—Bindt het ding weer vast. En roep
Harley. Hij moet het roer overnemen.
Toen Emmo nog bezig was de piano vast
te sjorren, kwam de stuurman van boven..
Zijn goed was drijfnat. Terwijl hij naast den
knielenden kapitein en de doodliggende vrouw
stond, vormde zich langzamerhand een plas
water om zijn voeten. Hij vroeg?
Is zij dood?
Glover keek hem aan met starende oogen,
als had hij zijn vraag niet eens begrepen.
Dood
Gilling snauwde:
Ja, voor den duivel nog toe, hebt ge dat
nog niet onderzocht?
Hij trok zijn natte jas uit, schoof den ka
pitein opzij, knielde neer en begon met vlug
ge zekere bewegingen de doode te onderzoe
ken, pols, hart, adem, oogen.
Toen kwam hij weer overeind, haalde zijn
schouders op en zei:
Kom hier, Dierksen, help eens mee. De
beenen.
Zoo droegen zij beiden het krachtelooze
lichaam en legden het op een rustbank aan
stuurboordzijde. Gilling schoof een paar stoe
len met de leuning ertegen, ging de kapiteins
hut binnen, haalde een paar dekens en legde
die over de doode.
Glover had naar dit alles met wezenlooze
blikken gekeken. Nu pakte Gilling hem bij
zijn schouders en schudde hem door elkaar
Vooruit, kapitein! Het is voorbij! toon u
flink. We moeten er allemaal aan gelooven.
Daarna zette hij den willoozen Glover op
een stoel en zette een glas en een flesch rhum
bij hem op tafel. Dit was Gilling's troost.
Den heelen verderen middag lieten zij den
kapitein alleen met zijn doode vrouw. De
stuurman had de wacht. Het weer bleef, som
ber, grauw en koud. De „Betty Bonn" raakte
in een zware deining, die nu met den feilen
Noordwesten wind ontstaan was.
Emmo Deerkson sloop van tijd tot tijd over
het dek heen en keek door het bovenlicht of
door de halfopen deur in de kajuit. Glover zat
nog steeds in elkaar gedoken op zijn stoel en
keek met strakken blik naar het levenlooze
lichaam voor hem. De flesch naast hem was
bijna leeg.
Om acht uur, by het wisselen van de wacht,
riep Gilling den bootsman.
Een plank en een stuk zeildoek. Het lijk
moet overboord.
Jack Dugan bezorgde eeri plank, een kapot
zeil en een stuk ijzeren ketting, maar in
naaien, neen!; hij had al veel zeelui een
doodkist aangepast, maar een vrouw... neen.
Gilling bromde alleen maar iets van slappe
ling en ging met Emmo Deerkson naar be
neden.
H\j stak de lamp aan. Daarbij zei hy over
zy'n schouder heen en dempte zoowaar zijn
stem tot een zooals hy misschien dacht
zacht brommen:
Kapitein, het helpt niet. De vrouw moet
over boord. Wij kunnen den nacht toch niet
doorbrengen met een doode aan boord!
Glover staarde beide mannen met glazige
oogen aan. Hij was gek of dronken. De ruhm-
flesch was leeg.
Hij sprak geen woord. Gilling vatte 't op
als een toestemming. Dus maakten zy het
zeil op de plank vast, legden de doode er op,
maakten de ijzeren ketting aan haar voeten
vast en Gilling naaide den grijzen bundel met
een paar groote steken dicht. De kapitein
had zich niet verroerd.
Hy had misschien niet eens begrepen wat
er gebeurde.
Ziezoo, Dierksen, pak beet, Kapitein
kom mee.
Gilling en de jongen droegen samen de
plank met de doode er uit en naar boven op'
het voordek. Hier hadden zich in het koude,
regenachtige donker, de manscheppen opge
steld.
Schuw en angstig en half bevroren van kou
drongen zij samen. Boven hen klonk het sui
zen van den wind door de masten. Om hen
heen het ruischen van de zee. Dugan had een
lantaarn in de hand. Het schijnsel fladderde
als een groote vogel over stangen, trossen,
mast en dek.
Charlïe Moore en Frank Clyde hadden de
plank opgenomen en ze met het voeteneinde
op de reeling gezet. Zij wachtten stom. Tot
dat Gilling bromde:
Waarom komt de kapitein nu niet?
Dierksen. Ga eens kyken!
De jongen liep gejaagd door het donker
naar achteren, schrok een oogenblikje hevig
van de zwarte gestalte van den man aan het
roer en strompelde naar beneden de kajuit
binnen.
Glover lag voorover op tafel, zjjn hoofd' in
zy'n armen.
Emmo riep hem, zei wat er gebeuren ging.
De kapitein schudde zyn hoofd. Emmo legde
zy'n hand op zijn schouder. Glover richtte zich
op, keek den jongen met zyn dronken oogen
aan en schreeuwde:
Eruit! (Wordt vervolgd