Geestelijk Leven Kloosterbalsem Homo Sum Zaterdag 13 Maart 1937 Tweede blad door ASTOR o/HL&t rS Feuilleton HET RAADSEL nuis Menschelijk leven is streven naar een opperste synthese, eeuwig be reid, zijn hoogste samenvatting voor nóg weer hooger samenvat ting op te geven; een voortdurend worstelen, bij den een meer gelei delijk, bij den ander met hevige crisissen, door overwinningen en nederlagen heen. Menschelijk leven is niet zonder moeite of pijn. Maar wat zou dat? Mensch zijn is strijder zijn, held zijn; mensch zijn is zich aan het méér-dan-menschelijke tot mensch zijn inspireeren. Mensch zijn is, in het koor der opstandelingen, van Petrof, Chrijstaloff en van Maria spreken: Zij gaan den dood in, gansch doorlicht van moed. O, zoo willen wij leven, als zij stervenèn dit woord steeds meer bevestigen metterdaad. B. de Ligt in „Be wedergeboorte van Maria." VOORAF enkele verduidelijkingen. Den titel „homo sum" heb ik ont leend aan een nu reeds lang verge ten boek, dat ik in mijn jeugd las en dat diepen indruk op mij maakte. Het was geschreven door den Duitschen geleer de Georg Ebers. Homo sum beteekent: ik ben een mensch. Onder „synthese" verstaan wij samenvoe ging; het, tegenovergestelde dus van analy se, dat scheiding, uiteenhaling beteekent. Zoo spreekt men tegenwoordig van synthetische benzine en rubber bijvoorbeeld. Daarmede wordt dan bedoeld benzine of rubber, die kunstmatig wordt bereid door samenvoe ging van verschil lende stoffen, welke men door het analyseeren van de natuurlijke ben zine en rubber leerde kennen. Petrof, Chrystaloff en Maria zijn drie per sonen uit het drama „Opstandelingen" van Henriötte Roland ITolst. In dit drama, dat speelt in den tijd vóór den oorlog van 1914 1918, treden zij op als revolutionaire leiders en worden als de revolutie is mislukt, ter dood veroordeeld. Helaas! duizenden, honderdduizenden le ven in onzen tijd maar voort, zonder dat zij op eenige wijze toonen iets te begrijpen van de ernstige vragen, welke hij ons voorlegt. Ik logeerde enkele weken geleden bij een ouden vriend en geestverwant. Wij hadden elkander in langen tijd niet gezien. Na af loop der vergadering, waar ik had gespro ken, hebben wij getweeën tot in den nacht nagepraat. Wij waren het niet meer volko men eens met elkander. Maar op één punt bestond niet het minste verschil. Hij viel mij namelijk onmiddellijk uit volle overtuiging bij, toen ik.zeide: „Vindt je niet óók, dat wij vroeger erg naïef zijn geweest in onze beschouwing van den mensch en dat wij daarom veel te veel tastbare en zichtbare resultaten hebben meenen te mogen verwach ten van ons werk?" En toen hebben wij lang samengesproken over de moderne psychologie (zielkunde). Inderdaad geloof ik, dat. de vraag naar den mensch, naar zijn aard en wezen, de aller belangrijkste is, welke onze tijd ons ter be antwoording voorlegt. Want. zelfs de mooiste theoriën en de schitterendste plannen en de yerhevenste gedachtenbouwsels zullen ge doemd zijn tot jammerlijke mislukking, wanneer zij niet in overeenstemming zijn met de begeerten, verlangens en neigingen .van den mensch. Daarom is het van buitengewoon belang, 'dat men juist thans, nu de wereld staat op een keerpunt en geweldige gebeurtenis sen ieder oogenblilc kunnen plaats grijpen, zich met grooten ernst toelegt op het bestu- deeren van den mensch. Homo sum! Ik ben een mensch! Maar weet ik wel wat dit zeggen wil? Wie en wat ben ik eigenlijk? Door welke krach ten word ik gedreven? Of laat ik liever niet over mijzelf spre ken, maar over den mensch in het alge meen, met dien verstande dat ik mijzelf met alle medemenschen samenvat. Ik ben in mijn leven met duizenden men- schen in aanraking geweest. Van nature idealistisch aangelegd is er altijd in mij aan wezig geweest een neiging om vóór alles oog te hebben voor het goede in hem. Bijna instinctmatig heb ik mij steeds verzet tegen de christelijk-kerkelijke leer, die verkondig de, dat de mensch slecht was van nature en geneigd om „God en zijn naaste te haten". Toch is mijn opvatting, vooral in de laatste jaren, sterk gewijzigd. N i e t in dezen zin, dat ik mijn idealisme en mijn vertrouwen op de toekomst heb verspeeld, maar w e 1 dat ik er diep van doordrongen ben, dat er zeer veel in den mensch leeft wat storend, be lemmerend werkt en zelfs vijandig staat te genover wat wij gewoonlijk „geestelijken vooruitgang" plegen te noemen. Ik had kortgeleden, sprekende op een vergadering, een debat met. een communist. Het was een zeer vriendschappelijke dis cussie zonder de minste hatelijkheid. De debater was een goed spreker. Hij bleek een voorstander te zijn van de gewelddadi ge methode om het door hem zonder twijfel met volle overtuiging aanvaarde systeem van samenleving door te voeren. In mijn antwoord legde ik den nadruk op het. feit, dat een communistische maatschappij slechts dan mogelijk zou zijn, wanneer in een groot deel der menschen de communis tische idéé werkelijk levend was geworden, wanneer zij dus inderdaad in hun diepste wezen communisten waren. En dit beteeken. dat zij zooveel mogelijk in zich zelf het verkeerd-individualisme, de zelfzucht zou den moeten hebben overwonnen. Dit voert ons onvermijdelijk tot de vraag, of het denkbaar is een hepaalde vorm van samenleving met geweld aan de mensch- heid of aan een grootere of kleinere groep daarvan op te leggen. Uiterlijk bekeken schijnt dit mogelijk. Maar wie nauwkeurig waarneemt, komt al spoedig tot het inzicht dat het inderdaad slechts schijn is. Wie ter wereld gelooft bijvoorbeeld dat. in Duitschland het natio- naal-socialistische regime door de over- groote meerderheid der Duitschers onvoor waardelijk wordt aanvaard en goedgekeurd? Is er iemand, die zóó naief is. dat hij durft denken, dat de Duitsche arbeiders en kleine boeren en middenstanders niet in hun bin nenste heftig protesteeren tegen een woord als dat van Göring, die durfde uitroepen: eerst kanonnen en dan boter! Of dat. de geestelijke elite het ééns kan zijn met de rassentheorie en haar wreede toepassing, met de versmoring van de vrije meenings- uitïng, met het onder curateele stellen zelfs van de wetenschap. Wij weten maar al te goed, dat de gevan genissen en concentratiekampen dicht be volkt zijn en dat de gestapo (de geheime staatspolitie) rondsluipt on overal de ge sprekken beluistert en dat dientengevolge de ontevredenheid zich niet durft te uiten. Waar dergelijke middelen noodig zijn om een systeem in stand te houden, daar bjijkt onweersprekelijk, dat het niet door de mas sa aanvaard wordt uit het diep levende be sef, dat het goed en noodzakelijk is en in overeenstemming met de verlangens, welke in die massa aanwezig zijn. Nu kan men hiertegenover zich plaatsen op het standpunt, dat de gewelddadige hand having van een bepaald systeem met zich medebrengt dat de massa daardoor gelei delijk zich daarin inleeft. Dit geschiedt dan in hoofdzaak door de bewerking der jeugd op school en later in de kazerne. Op 25 Februari 1934 werd door een milli- oen nationaal-socialistische leiders den vol genden eed afgelegd: „Wij zullen niet rus ten, voordat Duitschland en zijn volk natio- naal-socialistisch zijn geworden. Voor onze wereldbeschouwing maken wij aanspraak op absolute totaliteit. Wij gelooven alleen on zen leider en zijn idéé en kunnen deswege niet dulden, dat naast hem andere leiders met een andere wereldbeschouwing even zeer er aanspraak op maken door het Lot tot leiding van dit volk te ziin geroepen. Wij zullen in elk opzicht den leider blind gehoorzamen." Hier zijn wij genoodzaakt te wijzen op een cardinale fout. En deze fout is, dat men geen rekening houdt met den mensch zóó als hij werkelijk is! Stellig kan hij een tijdlang onder een bewind van schrikaanjaging onder een ter reur, bevangen door angst en vrees, zich buigen en veinzen de opgelegde levensbe schouwing te aanvaarden, daar komt. echter een tijd waarop in hem het verlangen om zelf te denken en vrij te zijn weer losbreekt. Uw Grootmoeder kende de vartoude zoo beroemde ert beproefde Akker's Kloosterbalsem reeds als het meest betrouwbare middel, dat in geen enkel huisgezin mag ontbreken^ Wat goed is, blijft goed en dagelijks nog bewijst Akker's Kloosterbalsem onschatbare diensten als wondmid del, als tvrijf middel én huidmiddeL Zorg er voor altijd een pot Klooster balsem in huis te hebben, die komt elk oogenblik van pas. Niet voor niets noemt men Akker's Kloosterbalsem vanouds: „de koning der balsems". Als Ge Uw Voet verstuikt, doordat Ge zijt uitgegleden, doe er dan Kloosterbalsem op. dat hèlptl Als die kwajongen weer aan 'l stoeien is geweest en thuis komt vol schrammen en builen, doe er dan Kloosterbalsem op, dat hèlpt 1 Als Ge niet overeind kunl komen, door die venijnige steken van 't spit in Uw rucj doe er dan Kloosterbalsem op. dat hèlpt 1 I Als Uw handen ge srongen en vol loven zijn, zoodat 't bloed eruit loopt, of als Uw huid weer schraal wordt, doe er dan waf Kloosterbalsem op, dat hèlpt I Als Ge door Uw beroep in weer en wind moet loopen en daardoor wintervoeten krijgt, doe er dan eens wat. Akker'r Kloosterbalsem op,! dat hèlpt) 'Als de oude dag U parten speelt, en de spieren niet meer willen zooals Gij dat wenscht, doe er dan eens wat Akker's Kloosterbalsem op, dat hèlpt! Per doos 35 cent. Potten van 62'/a cent, 1 1.04 en f 1.82. Hoe grooter pott hoe voordeeligerl Verkrijgbaar bij Apothekers en Drogi&ien» Nooit heeft een tvrannie zich op den duur kunnen handhaven. Want dit is één der kenmerken van het menschzijn dat altijd weer do vraag naar vrijheid opleeft. De geest laat zich niet eeuwig knechten. Als er één feit is, dat door de geschiedenis wordt bewezen, dan is het dit! Of er echter geen gevaren schuilen in de vrijheid? O, zeker! Vrijheid kan ontaarden in gru welijke bandeloosheid. Zij kan leiden tot de laaghartigste uitspattingen tot wreedheid en bloeddorstigheid. En dit zal gebeuren, wan neer die vrijheid niet omslaat tot gebon denheid aan de rede. Nooit hebben wij te vergeten, dat de waarachtige vrijheid is de uiterste zelfzucht. En het is juist deze zelftucht, welke wij vóór alles behoeven. Want en hier kom ik weer bij het „homo sum" terecht. daar leeft veel in dén mensch wat riog zuiver dierlijk is en in strijd met wat óók in hem aanwezig is, n.1. de begeerte naar gerechtigheid en har monie in de wereld. Terecht zegt daarom de Ligt in wat ik als aanhaling boven dit artikel plaatste, „men schelijk leven is niet zonder moeite of pijn". Inderdaad! En de moeite bestaat hierin, dat men voortdurend heeft te vechten tegen lagere driften, tegen zelfzuchtige neigingen, tegen onsociale verlangens. En het ramp zalige hierbij is, dat de omstandigheden, waaronder wij in deze maatschappij verkee- ren deze driften, neigingen en verlangens op hoogst bedenkelijke wijze aanwakkeren. Dat is de groote vloek van den strijd om het stoffelijk bestaan. Accoord! zal men hierop zeggen, daarom moet aan dezen strijd, (die feitelijk niet meer noodig is in deze wereld met haar geweldig productievermogen) een einde worden gemaakt. Zeker moet dit, is mijn antwoord, maar hoe wilt ge dat bereiken? Naar mijn meening zal dit alleen kunnen gebeuren door de pijn, de zedelijke pijn. Wat is pijn? Pijn van een of ander li chaamsdeel is te beschouwen als een waar schuwing dat er iets niet deugt en dan zoekt men naar gezing, het zieke of gewonde li chaam moet hersteld worden. Maar er is ook zedelijke pijn. Het is de pijn, welke wij gevoelen, als wij verkeerd d.i. tegen de wetten der zedelijkheid hebben gehandeld. En de grondwet van alle zede lijkheid is, volgens Albert Schwcitzcr, eer bied voor het leven. Wij kunnen het ook zóó zeggen: deze grondwet is: heb uw naaste lief als uzelf. Wie deze pijn gevoelt zal er van verlost willen worden en genezing zoeken. Wat staat ons derhalve te doen? Die pijn te veroorzaken! Want het staat voor mij onomstootelijk vast, dat nooit met ernst zal worden ge zocht naar herstel, naar gezondmaking on zer samenleving, wanneer niet eerst door zooveel mogelijk menschen de zedelijke pijn wordt gevoeld, welke noodzakelijk moet vol gen uit de bewustwording van de werkelijk heid, waarin wij leven. Die werkelijkheid is leelijk en hard, is een bespotting van de bovengenoemde grondwet der zedelijkheid. En daarom moet zij ons pijn doen èn omdat wij er zelf moreel onder lijden èn omdat zij zooveel stoffelijke en zedelijke ellende voor anderen brengt. Zeer velen kennen deze pijn niet. Helaas, niet! Zij leven gemoedelijk door, tevreden wanneer zij zich ecnigszins dragelijk weten te handhaven. Om de anderen bekommeren zij zich niet al te zeer of het moet zijn met wat liefdadigheid om een deel hunner schuld af te betalen. En zij worden liefst niet lastig gevallen met theorieën over men- schelijke verantwoordelijkheid. Ook hier denken wij weer aan het „homo sum", maar dan in ongunstigen zin. De mensch wordt niet graag uit zijn rust opgeschrikt en zijn gemoedelijkheid geeft hij bij voorkeur niet prijs. In die menschen moet de pijn veroorzaakt worden door anderen, die hen dwingen de bestaande werkelijkheid te zien, die harde werkelijkheid, welke zij ontloopen in hun kleine leven van eigen vermaak en afleiding en arbeid. Die menschen moeten gedwongen worden te voelen hoe wreed de huidige wereld is, hoe liefdeloos en barbaarsch. Dan en dan alleen zal in hen de wil worden gewekt om herstel te zoeken voor de ziekte, die de sa menleving teistert. En de naam dier ziekte is: liefdeloosheid. ASTOR. van het ONBEWOONBARE TT Naar het Bngelsch bewerkt door thea bloemers 40. Dat Bronson op het kasteel was komen wo nen, was geen toeval. In haar onderwereld- bestaan was ze met de bekende biljetten-ver- valschers in aanmerking gekomen, werd gou vernante van z'n dochter, z'n handlangster en ten slotte zijn vrouw. Toen haar echtvriend naar een geschikte gelegenheid zocht voor de vervaardiging van zijn „geldswaardige papie ren" de grond was hem op verschillende plaatsen te heet onder de voeten geworden had zij zich de ondergrondsche kelders herin nerd van de villa, waar ze haar kinderjaren had doorgebracht en waarvan zij en haar zus- toer toevallig den ingang ontdekt hadden. Nie mand anders scheen het bestaan er van te vermoeden: zooals Julian Forsham verklaar de, bestond er wel een soort familielegende over een schuilkamer uit den tijd der geloofs vervolgingen, zooals die van zoovele oude En- gelsche huizen in omloop is, maar niemand had daar ooit eigenlijk bij stilgestaan. Zoo hadden zy zich, toen het kasteel leeg kwam, daar geïnstalleerd en de kelders van de villa tot bankbiljettendrukkerij ingericht. Op het kasteel hadden Bronson en zyn vrouw de vrije hand ze moesten die ook op de villa heb ben! De opeenvolgende huurders werden er prompt uitgespookt en ze zouden hun doel be reikt en het huis een reputatie van onbewoon baarheid bezorgd hebben, als Amabel Grey het niet als een eerezaak had beschouwd zich niet te laten verdrijven. Hoe de spokerij in zijn werk ging, was gauw genoeg verklaard. Amabel had direct dien middag al, toen ze den doorgang ontdekt had, de toedracht begrepen. Door de opening in de kast kwam het roode spook Jenny, hadden ze gedacht in de slaapkamers, opende en sloot de deuren, blies lampjes uit, imiteerde kattengemiauw; het aan- en uitgaan van het electrische licht kon van het kasteel uit ge regeld worden doordat immers de hoofd schakelaar van den stroomtoevoer naar de villa zich daar bevond! Mevrouw Grey's hond? Was netjes per auto naar de buurt van Midlebury getranspor teerdde herder van Angela nu, dat was nog eenvoudiger geweest. De rook? Och, voor iemand, die genoeg chemische kennis bezit om cliché's van goed gelijkende bankbiljetten te vervaardigen, was het verwekken van onschadelijke rook kinder spel. En de relatie met mevrouw Thompson, het medium Annie Brown haalde de schouders op: och, dat was ook al niet erg gecompliceerd ge weest. Nita King had die vrouw eens bezocht en er van verteld dat had Bronson op een schitterend idee gebracht en hij had voor de rest gezorgd; voor geld en goede woorden pleegt men iets gedaan te krijgen in de we reld. De anonieme brief was eveneens zijn werk geweest." Hoe hij aan de bijzonderheden omtrent den heer Cyril kwam? Bronson had véél relaties en Cyril Moreland was geen heilige Eén ding interesseerde Miller nog bijzonder. Had Annie het niet een geweldig risico ge vonden zóó dicht in de nabijheid van haar moeder te leven? Ja, er was natuurlijk wat risico geweest, maar ze had vertrouwd op haar, inderdaad schitterende vermomming. Als Julian For sham zich. niet in de zaak gemengd had, zou haar incognito bewaard gebleven zijn, daar van was ze vast overtuigd. Alleen Jenny was in 't geheim geweest en die kon zwijgen. Maar behalve riskant, was het ook iets prettigs, iets dat een gevoel van warmte en veiligheid gaf, zoo dicht bij moeder Brown te zijn! Merkwaardige uiting, die laatste woorden van Annie. Ze wierpen een wonderlijk licht op dit zwakke, onevenwichtige karakter, dat ze ker niet tot in den grond bedorven was. Ook haar redding van Amabel, was daar een be wijs van. Door de betrekkelijk korte gevan genisstraf, die hij haar oplegde, terwijl Gilbert Bronson voor langer tijd uit de samenleving verwijderd werd, toonde ook de rechter dit in te zien. Maar dit Is naspel en valt geruimen tijd later. Het eigenlijke slotbedrijf is veel opge wekter....^ BESLUIT. Julian had, na Anni's bekentenis, Amabel naar de Berkeley's gebracht, die haar met alle denkbare hartelijkheid ontvingen en in de vroolijke logeerkamer rustig lieten bekomen. Zij sliep lang en vast, en ontwaakte in een nieuwe, blijde wereld. De zon scheen binnen, en zij glimlachte toen Ellen met een blad kwam. „O, mevrouw," snikte Ellen, toen ze het blad had neergezet, en met een snik vatte ze de hand van Amabel in haar beide han den. „O mevrouw, toen ik het gisteravond hoorde, wou ik direct naar u toe, maar mijn heer Forsham zei, dat ik u alleen moest laten vannacht. En ik moest getuigen," voegde ze erbij met een air van gewicht. „Laten we er maar niet over spreken," ver zocht Amabel huiverend. „Ik heb je wat veel beters te vertellen, EllenDaphne gaat trouwen." „Miss Daphne! hijgde Ellen, en ze kuste Amabels had. „Ik dacht eigenlijk dat u iemand anders zou noemen. Gaat er niemand anders trouwen? Ik wensch Miss Daphne het beste, en een f linken knappen* man, want ze heeft een flinken noodig.Maar me vrouwis er niemand dichterbij, die gaat trouwen?" Er vielen tranen. Amabel kreeg een kleur en trok haar hand terug. „Niet zoo sentimenteel zijn, Ellen; anders mag je niet op mijn bruiloft komen!" ,,'t Is een arm hart, dat nooit huilt," pro testeerde Ellen. „Ik wensch u veel .geluk, en mijnheer Julian ook, en ik hoop maar, dat u niet op miss Daphne wacht. En ik hoef u niet te zeggen, dat ik ook hoop, dat u er geen spijt van zult hebben; dat zal heusch niet met een man als mijnheer Julian". „Ik ben het tenminste niet van plan," lachte AmabeL „Ellen heeft me al gefeliciteerd," vertelde ze Julian later op den dag. „Ze huilde van pleizier en ze hoopte dat ik er geen spijt van zou hebben!" Ze kwam dichter bij hem en hij sloeg zijn arm om haar heen. „Julian, weet je wel zeker Hij kuste haar. „Er is nog maar één ding, waaraan ik twij fel, liefste." „Wat dan?" „Amy, ik weet niet zeker......" „Houd je me voor den gek? Vooruit wfit weet je niet zeker?" „Nu, 't is vandaag Vrijdag ik niet zeker of we het beste Maandag of Dinsdag kun nen trouwen!" „Julian!" Ze zag den schalkschen blik wjjken voor den ouden blik van vurige vereering. „Amy ik heb al twintig jaar lang ge wacht EINDE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 5