DE DRIE MUSKETIERS Zoo leven Japans soldaten Drie gouden sleutels De speurtocht van een nachtwaker Radioprogramma De kazerne als nationaal opvoedingsinstituut Het „Peipingincidentis uitge groeid tot een formcelen strijd tus- schen Chineesche en Japansche troe pen een strijd in het kader van ten modcmeir, oorlog en dagelijks volgen wij de kriirts verrichting en uit het verre Oosten. Het is daarom in teressant enkele bijzonderhedente vernemen omtrent het leven der Ja pansche soldaten. Sedert kort richt de belangstelling van de wereld zich opnieuw naar liet Verre Oosten; de troepenbewegingen, der Japanners en Chineezen gaven dagelijks' stof tot kolom men krantenartikelen; de namen der Ja- pa nsche en Chineesche generaals krijgen 'n bekende klank en de oorlogsverrichtingen worden met belangstelling gevolgd. De mili taire opvoeding der Japansche soldaten ver schilt oneindig veel van die in andere we- rclddeelcn en talrijke bijzonderheden zijn dan ook even uniek als merkwaardig... Feestelijke viering van de in diensttreding der recruten. Het is een koude winterdag. Des ondanks' bewegen zich vroolijke mcnschenmassa's door de straten van de eerbiedwaardige stad. Van alle huizen wapperen de bonte, schilderachtige vlaggen, uit de ven sters lichten ontelbare lampions; guirlandes zijn in de breedte over de straten gespannen. Het Japansche volk viert met gerechtvaardigde trots een groote feestdag. "Want op dezen dag. den lOen Januari, Pij ven de recruten zich in het roemrijke Ja pansche leger in en heel het volk viert met deze uitverkoren 110.000 jongemannen van 20 jaar, die uit een schare van 000.000 dienstplichtigen gekozen werden, deze groote gebeurtenis. Het is een principe van den Japanschen soldatenstand dat slechts de besten der besten op dezen lOen Januari onder de wapenen worden geroepen. Sparlaansch leven. '110.000 krachtige Jongemannen uit alle deel en van het land, die nog nooit van hun leven schoenen hebben gedragen, jon gelui van bet platteland maar ook uit de 'groote steden onderwerpen zich voor den tijd van. IS. maanden of 2 .iaar aan het Spartaansche ieven in de beroemde kazer nes der Japansche soldaten. Zij leeren waarlijk niet uitsluitend zalccn van mili taire strekking. De kazerne, bet groote mi litaire kamp, is tegelijkertijd het nationale opvoedingsinstituut, ook al mege het waar zijn, dat vele Westersche bes^'ppen in het uiterlijk der militaire onleidirg zijn door gedrongen. Dc levensstijl en do geestelijke ontwikkeling, die zijn volkomen anders dan overal elders, die zijn specifiek Japansch. Rijst, rijst en nog eens rijst. Het leven der Japansche soldaten staat in het teeken der bescheidenheid. Het voornaamste voedsel is de rijst, die het brood vervangt. Dagelijks kriigt iedere sol daat een portie van 1 Liter rijst toegemeten, die voor drie maaltijden bestemd is. Tiet ontbijt bestaat uit soep, rijst en gezouten groente met thee. Des middags wordt er gewoonlijk versch gebakken of gekookte visch verstrekt, alweer met rijst en thee. 's Avonds schaft de pot weer viscb, dikwijls ook vleesch, opnieuw de verplichte rijst, de groente en de thee. Voedselpaketjes van Kuis zijn ta boe en overtredingen worden streng gestraft. De familieleden mogen noch etenswaar, noch geld of linnengoed naar de soldaten in de kazerne sturen. De autoriteiten zorgen er wel voor dat de puders der jonge mannen terdege worden ingelicht omtrent deze bepalingen. De soldij der Japansche soldaten is heel bescheiden. Die bedraagt 5 yen per maand, dat, is dus ruim een rijksdaalder. Komt dc betreffende jongeman uit een boerengezin, waar dus door zijn afwezigheid een goede kracht ontbreekt, dan zorgen de reservisten- vereen igingen er voor dat het zijn ouders, in dien lijd niet. aan voedingsmiddelen ontbreekt, terwijl zij ook op andere wijze gesteund worden. De soldaat slaapt in de bekende Euro- pocsche ijzeren krib, met matrassen, de kens en lakens. Op een slaapzaaltje slapen Ifi soldaten bij elkaar. De maaltijden wor den gemeenschappelijk in een groote eet zaal gebruikt, die des avonds als een soort club- en onfspanningszaal dienst doet. Evenals in het dagelijkscho leven der Ja panners speelt het baden in de kazerne een belangrijke rol. Een groot gedeelte van den vrijen tijd wordt eraan besteed. Dan zitten ze met zes of zeven man in een grooton bouten kuip en ploeteren geza menlijk met zeep en warm water na een inspannende marsch. De verachtelijkste eigenschap ter wereld. Lafheid wordt in het militaire handboek, dat iederen Jongen re- cruut ter bestudeering verstrekt, wordt, als de verachtelijkste eigen schap ter wereld gekenmerkt. Het leven wordt er als volgt in gedefini eerd: „Leven overlading met ze geningen der Keizerlijke Godheid", en van de dood heet het: „Dood verandering in een der schutsgoden van het vaderland, wien in alle tempels vereering ten deel vallen." Al in zijn vroegste jeugd heeft de Japan ner den keizer als godheid leeren ver eeren, als asceet en fanaticus treedt hij dan ook in dienst van die godheid en dus in dienst van zijn vaderland. Het uithoudings vermogen en de taaiheid van den Japan schen soldaat is verbazingwekkend, on danks zijn meer dan bescheiden voeding. Volledig bepakt kan hij ondanks zijn ten gere gestalte rustig in liet. bergland een marsch van 50 mijlen maken in 24 uur... Speciale soldatenkrant. Lectuur van welken aard ook is den Ja panschen soldaat streng verboden, ten zij die van te voren dc. censuur gepasseerd heeft. I-Iet Ministerie van Oorlog geeft dan bok zelf een krant, en een maandblad uit, soldaten bestemt. ftwWf 'komen dan nog een reeks van hroohures over verschillende militaire onderwerpen, die van rijkswege- in miilioencnoplagcn verspreid worden. Voorts zijn de officieren op voorschrift van den huidigen keizer Hirohito. verplicht om regelmatig lezingen voor de soldaten te houden over vaderlandsliefde; rechtvaar digheid, beleefdheid, eerbied voor den kei zer, spaarzaamheid, enz. Na afloop van den verplichten diensttijd kan de soldaat met bijzonder goede eigen- schawTon in het leger blijven om de on- derofficiers-carrière tegemoet te gaan. Na 30 jaar diensttijd wordt bij gepensioneerd of, zoo hij daartoe den wensche te kennen geeft kan hij een baantje bij een of andere over heidsinstelling krijgen. De ,,vredess.terkte" van liet Japansche le ger bestaat uit 250.000 man en 13.000 of ficieren; daarnaast staat in geval van mo bilisatie een reserveleger van 4 milliocu man ter beschikking. 267. TIJDENS DONDERSLAGEN EN BLIKSEMFLITSEN. Om zeker te zijn had Lord Winter direct een bode te paard naar een dokter gezon den. Deze kwam reeds om vier uur 's mor gens in het slot aan. Dc wond was echter reeds weer dicht en de dokter kon vaststel len, dat er absoluut geen gevaar meer was. Toen de verzorgster daarop de kamer ver liet, wachtte Mylady in gespannen aandacht op Felton. Deze kwam echter niet. Tegelij kertijd bemerkte ze tot haar niet. geringen schrik, dat de wacht voor de deur 'n andere uniform droeg. Maar ze beheerschte zich en vroeg naar de verblijfplaats van Felton,. Het antwoord op haar vraag luidde, da<t hij een uur geleden was weggereden. Men had Felton dus weggezonden omdat men hem niet vertrouwde. Om zes uur des middags trad Lord Win? ter het vertrek binnen. Hij was tot de tan? den toe gewapend. „Zoo, nu is alles in orde" zei hij. „Pak Uw goed in morgen vertrekt U." Tegen tien uur brak een onweer los. Het donderde en bliksemde geweldig. Het was voor Mylady bijna een troost dat de natuur aan den oproer, welke in haar binnenste heerschtc scheen mee te doen. Plotseling hoorde ze, dat er iemand op het venster klopte. 268. VERTROUWEN. Een bliksemstraal .verlichtte het venster cn ze zag buiten het gezicht van een man. Snel liep ze naar het venster cn rukte hot open „Felton"! riep ze uit. „Ja, dan ben ik gered." „Ja zeker*', antwoordde Felton. „Maar maak niet te veel lawaai. Ik moet eerst de ijzeren stangen doorvijlen. Sluit het ven ster weer en gaat U gekleed op bed liggen. Als ik klaar ben ,zal ik weer tegen het yenter kloppen." Mylady bracht een uur in ademlooze span ning door. Bij het minste gerucht op de gang buiten, kromp ze ineen. Boven liet lawaai van den storm uit, hoorde ze het ononderbroken geluid van het doorvijlen der ijzeren stangen en bij iedere bliksemflits zag ze het gelaat van Felton voor het venster. Eindelijk werd cr weer geklopt. Mylady sprong van het bed op. „Maar kunt U me nu ook volgen," vroeg Felton bezorgd. Hoe staat het met Uw wond?" „Ze doet ine'nog wel een beetje pijn, doch belemmert me niet in mijn bewegingen. Moet ik misschien ook nog wat meenemen?" „Geld, wanneer U dat heeft." Ticee ïnVrcïicis gesnapt. Dinsdagavond, omstreeks elf uur, toen de nachtwaker D. van R., van den Eersten Gec. Partic. Nachtvciligbeidsd. te 's-Grh- venhage, surveilleerde in de van Hogen- houcklaan, bemerkte hij, dat nabij een per ceel waarvan de bewoners uitstedig waren, een man zich op verdachte wijze ophield. Direct stelde de waker een nauwkeurig onderzoek ter plaatse in, waarbij bleek, dat aan dc achterzijde van het huis een raam openstond, waarvan een glasinlood ruitje was vernield. Dit. was hem voldoende om op zijn alarmfluit te blazen. Spoedig kwam een van de buren, die daarop telefo nisch dc politie waarschutvde. Deze trof bij haar komst twee mannen in de woning aan, den 23- jarigen H. J. W. van S. en den 2S-ja- rigen A. H. E., beiden goede beken den van de politie, die qerst korten tijd geleden op vrije voeten waren gekomen. De twee inbrekers werden in Tiet bezit van diverse gouden en zilveren voorwerpen bevonden, terwijl ook een actetasch met ta felzilver gereed stond, om te worden mee genomen. Beide mannen zijn in het hoofdbureau van politie ingesloten. .Zaterdag a.s. zullen zij voor den officier van Justitie worden geleid. VRIJDAG 23 JULI 1937. 8.00 VARA. 10.00 VPRO. 10.20 VARA. 12.00 AVRO. 4.00 VARA. 7.30 VPRO. 9.00 VARA. 10.40 VPRO. 11.00 VARA. 8.00 Gramofoonmuzielt. 10.00 Morgenwijding. 10.20 Declamatie. 10.40 Gramofoonmuziek. 11.10 Vervolg declamatie. 11.30 Gramofoonmuziek. 12.00 Kovacs Lajos' orkest en gramofoonmuz. 2.00 Lyra-Trio. 2.45 Orgelspel. 3.15 AVRO-Dansorkest. 4.00 Gramofoonmuziek. 5.00 Kinderuurtje. 5.30 Gramofoonmuziek. 6.00 „Musica" .en gramofoonmuziek. 7.00 „De droogmaking van de Zuiderzee, caus. 7.20 Gramofoonmuziek. 7.30 Nieuws. 7.35 „God in ons leven", causerie. 8.20 Zang en piano. 8.30 Literaire causerie. 9.00 VARA-Groot-orkest en solist. 10.00 Gramofoonmuziek. 10.30 Berichten ANP. 10.40 Avondwijding. 11.00 Jazzmuziek (gr.pl.). 11.3012.00 „Fantasia". Algemeen programma, verzorgd door - de KRO. 8.009.15 en 10.00 Gramofoonmuziek. 11.30 Bijbelsche causerie. 12.00 Berichten. 12.15 KRO-orkest en gramofoonmuziek. 2.00 Orgelconcert. 3.00 Gramofoonmuziek. 4.00 Alt en piano. (Om 4.10 Gramofoonmuziek), 4.40 Gramofoonmuziek. 5.10 De KRO-Melodisten Om 6.00 Land- en tuinbouwhalfuur) 7.00 Berichten. 7.15 „Werkgelegenheid voor Nederlanders in het buitenland", causerie. 7.35 Musica catholica. 8.00 Berichten ANP. 8.15 KRO-orkest, solisten en gramofoonmuz. 9.30 Lilly Mathé's Zigeunerorkest. 10.00 Gramofoonmuziek. Ij..10 De KRO-Boys en solist. 11.4012.00 Gramofoonmuziek. FEUILLETON. DOOR* 4 PETIAN „Dien kant uit", zei de oude man, en wees naar het oosten, „hij hoopt over de Spaansche grens te komen, de dwaas. Maar hij zal jullie niet ontsnappen, als je langs den grooten weg naar Castro Marim gaat. En ik mag lijden, dat je hem ophangt. Mijn familie in Almodorrer brengt schande over het geslacht Coelho. En nu wil ik slapen". „Wij mogen toch zeker wel het huis doorzoeken?" vroeg de man van de wet. De oude haalde de schouders op, maar liet de deur open. De politiemannen doorzochten het huis van den kelder tot den zolder. Zij keken in de stallen en in den hooiberg, maar zij vonden Gon- galo Coelho niet. Zij konden niet weten, dat een paar uren te voren de broer van Gongalo was komen vertellen, dat deze zou pogen te vluchten naar Brazilië, met een schip, dat zeilklaar lag te Aljezur. Zij huurden paarden en vertrokken spoorslags in den vallenden nacht naar Castro Marim aan de Spaansche grens, vanwaar zij onverrichterzake terug keerden naar Almodorrer. Gon^alo Coelho was in den middag wakker geworden, doordat de zonnestralen, die het gordijn van klimplanten door de spelonk door drongen, op zijn gezicht vielen. Hij gevoelde zich ziek en ellendig. De natte kleeren plakten om hem heen, zijn voeten waren gezwollen; en zijn handen en gezicht zaten vol schrammen. Zijn eene knie was ge zwollen als gevolg van een stoot tegen een steen. Pijnlijk rekte hij zich uit. „Zóó kom ik er nooit." mompelde hij, „ik moet probeeren droog te worden". Hij trok zijn kleeren uit, en legde ze te drogen op de steenen voor het hol. Weliswaar werd hierdoor de kans op ont dekking grooter, maar in het ravijn'was de warme lentemiddag zóó vredig, dat de" gedachte hieraan 'nauwelijks bij hem opkwam. Toen strekte hij zich opnieuw uit in de zon, om te gaan slapen. Maar hij merkte, dat hij een ontzaglijken honger had. Uit zijn kleine proviand zakje nam hij wat van den meegebrachten mondkost, dien hij met een slok wijn naar binnen spoelde. Het voedsel en de zonnewarmte deden hem goed; hij gevoelde zich bijna behaaglijk. Op nieuw legde hij zich neer om te gaan slapen. Maar toen hij zijn oogen sloot, zag hij plotse ling Francisco Ribeiro voor zich, die trots glimlachend wandelde door zijn tuin. Het was hem, als rook hij de jasmijn en als hoorde hij het gezang van den nachtegaal. Hij herinnerde zich den diepen zucht van Francisco, die voorover zonk op het gras. Ineens drong het verschrik kelijke van zijn daad, dat hij te voren nooit had beseft, tot hem door. „Waarom heb ik het gedaan?" kreunde hij, waarom al die ellende, al eeuwen lang? En hoeveel ellende zal er nog moeten volgen, vóór de vaders niet meer aan hun zonen zullen leeren, dat de eer van de familie alleen kan worden gered door een moord? Ik ben een moor denaar, ik, Gongaio Coelho, ben op mijn twintigste jaar een moorde naar". En hij sloeg de handen voor zijn gezicht, en snikte als een kind. Van slapen kwam nu niets meer. Verlangend wachtte hij op den nacht. „Ik moet hier vandaan", jachtte het in zijn hoofd, „ik moet dit land uit, om een nieuw leven te beginnen". Zoo woelde hij in zijn gedachten, en bij het vallen van den avond trok hij zijn kleeren aan, die nu waren gedroogd. Voorzichtig klom hij weer boven uit het ravijn. Bij de eerste schreden deed alles hem pijn: de voeten in de schoenen, die stug waren geworden en weer barstig door het water en al zijn gewrichten, maar vooral de knie die hij den vorigen dag had gestooten. Maar naarmate hij voortging voelde hij zijn ledematen soepeler worden, en in den stillen nacht vorderde hij gestadig naar het westen. Om vier uur in den morgen had hij den laatsten uitlooper van de Siërra bereikt. Vóór hem lag de vruchtbare vlakte, die glooiend afliep naar den Atlantischen Oceaan. Ten zuid westen zag hij het silhouet van Algezur. de haven, waar het schip zeilklaar lag, dat hem naar Brazilië zou brengen. En daarachter zonk bloedrood de maan in de duistere zee. Hij zocht weer naar een plek om zich te verbergen: als hij nu doorging zou hij den volgenden dag midden in de bewoonde vlakte zijn, met alle kans om te worden ge vonden, en naar Almodorrer te worden teruggebracht. Hoewel hij nog wel eens een paar uren kon gaan, vóór het helder dag was, leek het veiliger een schuilplaats te zoeken. Zijn trouwe ravijn was hier niet meer te vinden; dat was hij midden in den nacht overgestoken op de plaats waar het afboog naar het zuiden. Voor de laatste maal had hij zijn dorst gelescht met het water van het riviertje; ook had hij zijn kruik, waaruit de laatste wijn reeds lang was verdwenen, ermee gevuld. Na lang zoeken meende hij een goede slaapstee te hebben gevonden in een plek waar het bosch dichter dan elders was begroeid met lage heesters. Daaronder was het beschut, en de dikke laag dorre blaren vormde een warm, en naar verhouding comfortabel bed. Lui strekte hij zich uit en na weinig oogenblikken viel hij in een diepen droomeloozen slaap. Hij wist niet hoe lang hij had geslapen, toen hij onrustig wakker werd. In het begin kon hij geen oorzaak ont dekken. ofsphoon hij zeker was, dat hem iets geweldig hinderde. Toen hij geheel was ontwaakt voelde hij een bedrijvig loopen over zijn ge- heele lichaam. Ook werd hij op zijn geheele huid moorddadig geprikt. Hij begreep dat hij voor nachtleger een mierennest had uitgekozen en dat de bewoners hiervan met hun spreekwoordelijken ijver onmid dellijk waren begonnen hem op te eten. Hij sprong op, en liep een honderd meter van deze weinig gastvrije insectenstad af. Daar trok hij zijn kleeren uit, klopte ze flink af, keerde ze toen binnenste buiten, en sloeg er nogmaals op met een stok, dien hij van een denneboom had gebroken. Zijn heele lichaam brandde, en hij wist geen middel om de pijn te verminderen. Hij dacht erover, het water uit zijn kruik te gebruiken om zijn huid mee te betten, maar hij wist, dat hij het den volgenden dag hard noodig zou hebben. Zijn zenuwen, die toch al tot het uiterste gespannen waren, werden hem de baas. Kermend wierp hij zich op den grond, en hoopte, dat hij nu maar zou worden gevonden. Dan zou er tenminste een eind zijn aan dit afschuwelijke bestaan. Plotseling lag hij doodstil. In de verte hoorde hij stappen en het geluid van onderdrukte stemmen. Ineens was al zijn begeerte om te worden gepakt verdwenen. Hij schuifelde op handen en voeten weg, en verstopte zich achter een boom. Toen keek hij behoedzaam om zich heen, maar er was niets te zien. Wel verbeeldde hij zich, dat de stem men nader kwamen. Hij kroop verder, door het lage onderhout naar een groep coniferen, die meer naar beneden op de helling stond. Daar wachtte hij met kloppend hart op de dingen, die zouden komen. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 3