Een bont gezelschap op avontuur De Brabantsche Brief van Zaterdag 24 Juli 1937 Klanken uit Nederland in de woestijn Jb. Derde blad Een Amerikaansche zendeling, een Nederlandsche voetballer en een journalist tezamen op reis. Zonderlinge ontmoeting. De Nederlandsche taal nabij de monding van den Sjat-el-Arab. Hoe men anderhalf pond sterling per dag kan besparen. Aan boord van het stooinschip Varela In Juli. In een wonderlijk reisgezelschap bevind ik me: een nog jonge Amerikaansche zende ling, een Nijmeegsche voetballer, bekend vooral in het Oosten van Nederland en op het laatste oogenblik zijn er nog twee Ne derlandsche jongelui bijgekomen, die, zoo ver dat mogelijk is, per fiets op weg zijn naar Nederlandsch-Indië om er een betrek king te zoeken. Het toeval, deze groote, grillige meester bij alle gebeurtenissen op deze aarde, heeft ons tezamen gebracht. Van ons gezelschap spreekt alleen de Amerikaansche zendeling geen Nederlandsch. Hij is wel geboren in Holland, doch niet in Holland aan de Noord- zee-kust, maar in de Amerikaansche stad Holland.. Door verschillende omstandigheden heb ik een week langer dan ik voorgenomen had rondgeloopen te Basrah, deze eigenaar dige stad, die met haar taliooze kanalen en kanaaltjes hier en daar denken doet aan Brugge, Delft of Amsterdam, waar de schip pers zich voor een carnaval zouden hebben verkleed als Arabieren. Ontmoeting. Op een Vrijdag zou ik vertrekken per schip naar Bombay, maar den dag tevoren vertelde een Perzische loods me, dat er in het huis der Amerikaansche zendelingen te Basrah een Nederlander woonde, wien men zijn geld had ontstolen. Deze Ameri kaansche zendelingen heeten, zoo vertelde de Pers me, van Es en Pennings. Deze namen klonken me al bijzonder wei nig Amerikaansch of Engelsch in de ooren en daarom hen ik onmiddellijk naar de Amerikaansche zending gestapt.. De heer v. Es was jammer genoeg op reis, maar ik trof den heer Pennings, een Amerikaan met Nederlandsch als moedertaal. Ik vond er ook den bestolen Nederlander, die de eenige was, die geen Nedcrlandschen naafm droeg. Deze Nijmegenaar heet namelijk Bert. Fleury. Het was tegen den muidag, dat ik bij ae Amerikaansche zending kwam en dadelijk werd ik te middagmaal uitgenoodigd door mevrouw Pennings. Na het, slechte eten in mijn ellendig hotel te Basrah werd me deze maaltijd als een bijzonder onthaal. We spraken Nederlandsch en de heer Pennings gaf me zelfs een Nederlandsche courant uit... Amerika, uit Orange City, „De Volksvriend". Met politiek bemoeit dit blad zich niet. Het is zooiets als een fa milieblad met allerlei nieuws betreffende personen en gezinnen en het gemeenschaps leven der in Orange City en omgeving Ne derlandsch sprekende groep. Het blad be vatte zelfs een afbeelding van leden een er zangvereeniging. De namen dier leden ston den eronder en ze luidden: Brink, van de Berg. Plooster, Eggink, Dijkstra, Colenbran der, Terhorst en dergelijke. Een wonderlijk verhaaL Het was treffend en aangenaam daar, na bij de monding van den Sjat-el-Arab zoo genoegelijk tezamen te zijn met Neder- landsch-sprekenden, ook al waren ze niet allen onderdanen van dcnzelfden staat. De bestolen Nederlander Bert. Fleury deed een wonderlijk verhaal, dat aan een span nende film deed denken. Hij was met een vriend vanuit Nederland te voet op weg gegaan naar Nederlandsch-Indië om te trachten daar een betrekking te vinden. Vrijwel geheel Europa hadden ze door ge wandeld. Te Konstantinopel hadden ze een derden Nederlander aangetroffen en met dien waren ze verder getrokken. Ze hadden hem zelfs nog met geld geholpen. Te Bas rah had deze nieuwe vriend, die een valsche vriend bleek te zijn, het grootste gedeelte van het geld zijner reisgenooten gestolen en was er mede weggereisd naar Bombay. De makker van Fleury was den dief da delijk met de volgende boot nagereisd, maai bij gebrek aan geld had Fleury moeten wachten tot hij uit het vaderland nieuw geld had ontvangen en nu zou hij met een snelle boot zijn eigen reismakker weder na gaan tot. Bombay. Hij had echter geen geld voldoende om eerste of .tweede klasse te nemen en daarom zou hij als dekpassa- sier reizen met tweede-klasse-voeding. Dit. zou dus iets worden als men wel in films- ziet: een jacht van menschen ach ter elkander over oceanen van het eene land naar het andere. Het goedkoope reisje ging niet door! Als dekpassagiers' reizen hier bijna uit sluitend Arabieren, Indiërs, Perzen, enz. De ze menschen zorgen dan aan boord voor hun eigen voeding. Europeanen worden als dekpassagiers alleen aangenomen in dien ze de voeding der tweede klasse erbij nemen. Ik had van deze mogelijkheid nog niet gehoord en was voornemens geweest tweede klasse te reizen, wat me zeer ter harte ging, want de zeereis van Basrah naar Bombay op de Engelsche lijn is bui tengewoon duur. Deze. Engelsche lijn heeft het monopolie van Irak naar Engelsch- Indië, In de haven lag nog een Nederlandsch schip, de „Tosari". eveneens op weg naar naar Bombay en dan verder naar Neder landsch-Indië en Amerika. Op dit. vracht schip met passagiersgelegenheid met slechts' één klasse zou ik de reis naar Bombay hebben kunnen maken voor on geveer een derde van wat ik op het Engelsche schip tweede klasse zou hebben te betalen, maar het Nederland sche schip mocht te Basrah geen passa giers voor Bombay opnemen. Toen we hierover spraken, vertelde een jonge Amerikaansche zendeling, dat ook hij op reis moest, en wel naar Karadsji en dat ook hij zou gaan als dekpassagier met tweede-klasse-voeding. Hij zou vertrekken met hetzelfde schip als Bert Fleury. dat, Karadsji aan zou doen. Dit bracht me aan het .nadenken. Slapen op het scheepsdek. Tweede klasse zou me de reis naar Bom bay bijna zestien pond sterling kosten. Als dekpassagier met tweede-klasse-voeding zou ik ierts meer dan vier pond sterling, dus bijna twaalf pond minder hebben te beta len, een verschil van ruim honderd gulden, te verdienen in één week, den duur van den tocht BasrahBombay. Op het dek slapen vormde niet het minste bezwaar. In de Perzische Golf en de Zee van Oman (de Arabische Zee) zou het bij de heer- schcnde warmte in een hut niet goed uit te houden zijn. Het is wel niet zeer voor naam als dekpassagier te reizen, maar als een Amerikaansche zendeling het deed, kon ik het ook doen. Om deze reden be sloot ik den tocht te aanvaarden met den Amerikaanschen zendeling en den Neder- landschen voetballer, die, naar hij me in een brief toonde, in Nederland thans staat, aangeschreven als „professional", daar hij bij eenige clubs als trainer was opgetreden tegen betaling. Peddelend door Turkije. Ons bonte gezelschap zou nog bonter worden. Aan boord van de „Varela", het schip, waarop ik me thans bevind, trof fen we nog twee Nederlandsche jongelui, die tenminste zooveel mogelijk) met fiet sen op weg zijn naar Nederlandsch-Indië. Geheel Europa en een groot deel van Tur kije hebben ze doorgepeddeld, maar in de woestijnstreken hebben ze hun toevlucht moeten nemen tot auto's en spoorwegen. Door de woestijn kan men nu eenmaal niet per fiets komen. Te Karadsji willen ze van boord gaan om dan weder te fiet sen, maar de eerste honderden kilometers zal dit ook daar wel onmogelijk blijken, daar ze ook daar weder in woestijngebied komen. Wij met ons vijven vormen teza men met een rijken, als Europeaan ge- kleeden Hindoeschen koopman, die ook za ken heeft te Bagdad, de eeniige „dekpas sagiers met tweede-klas-voeding". In deze hoedanigheid hebben we ook toegang tot het dckgedeclde der tweede klasse. Zij koken zelfs hun potje in ge meenschappelijke ovens. Op 't achterdek leven de „dekpassagiers zonder voeding". Er bevinden zich daar 2 ovens, waarop de menschen kunnen koken en braden. Allen hebben hun eigen voed selvoorraad medegebracht en sommigen hebben zelfs kippen bij zich, die onderweg worden geslacht. Het zijn niet allen armen die als dekpassagier zonder voeding rei zen. Onder hen bevindt zich de bezitter van een blad te Lahore met zijn zuster, Indische Mohammedanen. Ze hebben 'n reis door Europa gemaakt en naar een andere Indiër me vertelde, is deze dagbladbezitter zeer rijk. Een gansche straat te Lahore be hoort aan hem. De zuster bereidt voor d'en broeder en zichzelf het, eten eri daardoor zijn ze zeker, dat hun voeding in overeen stemming is met de voorschriften van den Koran. De zuster, die niet. jong meer is, heeft, hoewel nog goed Mohamedaanseh, reeds vele jaren geleden den sluier afgelegd en is volkomen modern. Zij en haar broeder spreken uitstekend Engelsch en vele uren zit ik bij hen, op het achterdek neerge hurkt op matten. Wij praten dan over po litiek. godsdienst, letterkunde en de zuster bedient ons met stukken suikermelocn, ba nanen en andere vruchten. De zuster schrijft ook in verschillende Indische dag en maandbladen en hartelijk hebben beiden gelachen om mijn voorstel een „achterdek-journalistenvereeniging" op te richten. J. K. BREDERODE. Ulvenhout, 22 Juli 1937. Amico, In de dreef langs ons bosch daar beiert al 'n enkel „lampionneke" deur 't donker eikenloof; 'n rar.je- kleurig herfst- blaaike, dat fel vlamt in 't zonne licht. En langs de wegels flieren vroegrijpe blaaren, mee droog lawijt in de graskussels om de boomwor tels. 'Nen enkelen herfstdraad haakt nou en dan in oewen baard, kille nevels daauwen over den zomeravond. 'n Nuuw, schoon tij huivert al schuchter deur den buiten. 'k Zie 't geren komen! Want daar is gin schoonder tij, dan den saffranen Herfst, die nou, mee zo'n enkel kantelend blaaike komt aangewerld lijk 'n dansend kapelleke deur de zon-deurzeefde dreef. Daar is gin schoonder tij, dan deus, dat binnengevaren komt, op peersen en gouwen avondlochten, die 't nuuwe tij over de boom- kroonen draagt, waaruit de kantelende, zwermende goudkapellcn flieren, glijen, Grondels te Oostersch Venetië: Basrah. dansen op 't pittiger windeke, waarop de late zomerzon heur stofgoud poeiert. 't Komt, 't nuuwe tij, lanzaam-aangedreven onder de bronzende drevenkoepels, over de geelende velden, mee zacht geruisch deur de voldragen korenkolven. 't Komt gezegen in klamme nevels en 't komt hangen aan bepeei-lden herfstdraad. 't Nuuwe tij 't brandt z'n avondlochten pin de laaiende kerramen, waaruit lekkende vlammen schijnen te schichten. Dan wordt 't aangekondigd mee trompet- stooten uit den Westerkim! En drijven zilve ren wolken in de zwartglanzende Mark 't Is 'nen symphonie, 't jaar! Nen symphonie die zachte tonen preluli- eert in 't vroege voorjaar. Zachte tonen, die lijk witte klanken uit hooge snaren deur dê ruimte fluiten. Tonen die zoeken, die tasten naar de melodie. En steeds meer klanken mengelt den Grooten Componist in 't aanzwellende lied. En klaterender en feller komt de melodie, in ruischend, bruisend klankenfeest tot oplossing, tot den weelderigen zomervorm. Den witten klank wordt goudgemonteerd, fel schettert en schittert 't koper over den snarenzang, rolt den tromroffel' deur den muziekweelde naar het brons van den orgel, den diepen daver in de kleurensymphonie van den bloeienden buiten. Den goud-glanzenden dreun, die aanzwelt tot éénen klankengloei, als den zomer endigen gaat. Als den Herfst bloeien, gloeien, vlammen gaat. Als elk blad 'n blom wordt, 'n blom geslagen uit gouwen brons. Als den eik te pronk staat in zijnen rossen bloei van d'avondzon. Als 't zomertij gaat uitsmeulen in den bonten kleurenbrand aan d'avondkim. Als d'eikendreven langs onze bosschen ge ïllumineerd staan mee düuzenden lampioens, van 't kleuren loover, dan dan bloeit saf- ranen oranje deur Ulvenhout als druipend zonnegoud, dat neersmolt over de schepping. Dan dan vieren we ons groote feest mee kleuren en muziek, dan is den jaarsymphonie gekomen op z'n hoogtepunt van klanken- en kleurenweelde en tuimelen de bronzen klokken van ons kerketprentje feestelijk en beierend huilie' klepelklankskens deur 't woelige, 't schuimende, 't bruisenae en daverende can- cert in Ulvenhout! Allee ge komt toch ook, dan? Als fel de vlaggen éénen kant uitslaan, getrokken deur den machtigen waai uit den Westhoek?! Den machtigen waai, die wij Nederlanders zoo goed kennen! Die van overzee gevlogen komt, razende, jagende deur de zwoegende lochten, die vortploeteren langs den lagen hemel. Die uit malkaar gescheurd wordt, tot plakaten van 't reinste, 't diepste 't puurste blaauw openbloeien. waaruit de zon dan heur gouwen stralenbussels gulpt over de velden, in de bosschen. teugen de wateren en 't wis selend licht- en schaduwspel over ons kleurig, bloeiend dorp! Hah! Ik mag ze zoo geren, deus waaiende westers. Ze maken oe sterk, ze maken oe gezond, ze waaien oe gelukkig, als ze zoo zoeven om oew slapen, als ze vegen over oew bloote borst, wanneer ge ploegt, zaait of oogst in den vlakken, open akker en 't zweet aan oew kin hangt! Allee, ge komt toch ook, dan? End Augustus Ge kunt hier wonen bij den boer en oe dik schransen aan zijnen mik botrammen grooter dan oew handen! Ge kunt lekker lanterfanten in z'n hooi, frèten van z'nen boerenham, drinken den verschen melk, waarop den schuim nog kraalt! Gooit oew overhemd los en kuier twintig, dertig, vyftig kilometer deur de bosschen, altrj bosschen: of fietst er honderd... altijd bosschen, bosschen tot in den Bels! Of pak 'n peerd en dreun over den zandbojem in de hei, langs de wegels deur altijd bosch, bosch, bloeiend bosch! Ge kunt hier wonen in kleine en in groote „buitenplaatsen", ge kunt logeeren als 'nen graaf, ge kunt logeeren als 'nen boer, maar ons is 't allegaar gelijk, wij kennen alleen maar plazierige menschen. Ge kunt oew „twaalfuurke" genieten uit oewen rugzak in 'nen boschgreppel, ge kunt „lunchen" mee antiek servies, ge kunt „koffie drinken" als thuis, maar... en daar sta 'k oe m'nen naam van Dré borg veur: ge komt al tij tien ponden zwaarder thuis! En... weinig ermer! Maar wel veul rijker! Want ge komt hier op 't hoogtij van Ulven- op ons 650-jarig feest, als den wilden wingerd begint te gloeien in vurig karmozijn. Als zwaar de lijsterbes trosselt in 't donker loover en de vrucht gegloeid lykt mee den rossen top der zonnevlamAls fel den groenen eekel blinkt in 't eikenloof en bloed-rood gloeit den rozebottel. Als den bloei, de vrucht en 't geblaart beklatst is, mee de verven uit den zonsondergang. En in de bladkroonen van 't wiegend geboomt, klodderen dotten zonnegoud in spulsch beweeg. En 't is alles eender schoon, of ge per dag drie gulden verteert of drie kwartjes. Neeë, erm kunt ge hier nie worden, maar wel veul rijker! Allee Amsterdammers b.v., die (mee al!' recht!) zoo fier zijt op oewen Orkestge- bouwmuziek, komt hier luisteren naar dieën symphonie, dien 'k hierboven beschreef. Komt avond aan avond zitten op onzen buiten, in oew „gemakkelijkst costumeke" en mee 'n lekker-smorende pijp en luistert naar den spankelenden dorpsmuziek van onzen Thé die daar concerteert op 'nen vloer van bier- tonnekes, onder de beierende lampions, die daar wiegen in den weelde van ouwe platanen, geele kastanjen en klaterende poppelieren. Drink 'nen' teug van oewen schuimenden gerste en zie den lesten zonneglans gindschen hofstee z'n rieten dak verkoperen! Drinkt nog 'nen teug en houdt oew glas teugen den avond ^n zie hoe den Schepper- Toovenèèr 'nen bonk gesmolten goud in oew knuisten toovert. Goud dat reflecteert op den spiegel van oew zielement. Hoort hoe schoon ons kerketorentje z'n slagen vibreert deur den avond en den muziek van den Thé. Allee laat den golf van bruisend geluk dan gerust over den rand van oew zielement klotsen: zet neer oew glas, pakt 't geluk vdst en dans mee 'n lachend wefke om den Thé z'n biertonnen. Allee gooit oew hakken teugen oew ach terwerk, slingert oew teenen tot oew kuif en sjouwt, host, plaziert, tot oew hart in oew keel bonkt van leut, va- geluk. En dan dan zult ge muziek lééren ver staan, en oew trotsche, stadsche concerten lééren begrijpen. Want groote componisten, groote kunste- neers zijn „alleen maar" groote menschen- zielen, die schepten uit zo'n teug geluk als ge hier kunt komen drinken! Want die ouwe meesters van de kunst, waar onze intellec- tueelen nie over uitgestudeerd komen, die ouwe meesters waren gin uitgedroogde intel- lectueelen, doch „slechts" volbloed-menschen! Ge kunt ze hier leeren verstaan...! Ge kunt hier 'n Mondschein-sonate zien opbloeien, daar boven die zilveren manedreef, naast dèn Thé z'n biertonnenpodium! En als ge 'r geren meer van weten wilt: nog éenen keer 't adres van mijnen kameraad: Kees van den Broek, Veurzitter V.V.V. „Het Land van den Dré" te Ulvenhout. Hij zal oe onderdak brengen 'tzij in 't hooi, 'tzrj in 'n tent op 't veld, 'tzij in 'n bedstee, 'tzij in 'n slaapkamer van burger tot baron! Maar kom in alle gevallen bij ons op den hof 'nen bak koffie halen! Wij zien nie naar oew kapotgeloopen schoenen of ouwe fiets. Nie naar oewen Fod of oewen Lincoln, wij zien op Ulvenhout alleen maar naar oew oogen, om te zien of ge 'nen plazierigen mensch zijt. Onzenlievenheer schiep toch ook ginnen heer en 'n dame! Toch 'n menschenpaar Daar houwen wij ons aan! Da's... Goddelijke democratie! 'k Ben 'n bietje veuruitgeloopen op den tyd, amico. Dat ééne „lampionneke" in d' eikendreef 't me! Want 't brocht m'n gedachten naar onze feesten in den nazomer. Nog zijn we zoo wijd nie! Eénen zwaluw maakt ginnen zomer, éen lampionneke gin illuminatie! En veur ik af schei, mot ik toch nog 'n enkel woordeke naar oe wegschrijven over onzen zomer. Want als ik zoo in gedachten 'ns rondkyk deur den Brabantschen zomer 1937, wat staan ons contreiën dan in 'nen schoonen (ja, laat ik dat veul misbruikte woord dan deuzen keer 'ns gebruiken in den goeien zin!), wat staan ons contreiën dan in 'nen schoonen, cultureelen bloei! Cultuur! Deus nuuw stadhuiswoord veur alles-en-nog -wat, veur de politiek, veur den mekaniek, veur de sport, veur 't lichaam, veur 't moder nisme... Wét is „moderne cultuur"? Zooiets als don- ker-zwart"? „reusachtig-klein" Deus nuuw stadhuiswoord, vortgekomen uit den land- en tuinbouw, wierd plotseling 'n nuuw modewoord in de stad En ge kunt gin krant meer opslaan of in elke kolom wordt zwaar „gecultiveerd". Sjuust in 'nen tyd, sodejuu, dat alles kunst matig uit den grond wordt getrapt en wezen lijken cultuur mee 'n lanteerntje gezocht mot worden. „Cultuur". Als ge 't goed nagaat, wat betéékent dan cultuur? 't Beteekent: den grond verbouwen, 't gewas tot groei brengen. Cultuur: 't is den natuur lijken groei helpen, veredelen; God's gewassen opbinden en verzorgen. Zoo zien wij, boerenmenschen, 't. En als ge 't zoo ziet, allee, dan blijft er weinig over van den „modernen cultuur", die namaak, valsch, uit-den-grond-gestampt is. Maar genog daarover. 't Zee: als ik zoo in gedachten 'ns rondkijk deur den Brabantschen zomer 1937, wat staan ons contreien dan in 'nen schoonen, culturee len bloei! Ik heb daarbij 't oog op 'n Oisterwyk, zetel van Maria Vreugderycke waar 'n heel dorp in de weer is. om deuzen zomer op te voeren 'n „St. Franciscusspel" van den Zuid-Brabander Timmermans. Ja 't is 'n plazierig gezicht zoo deuzen zomer weer oew geestesoog te laten gaan over onze contereien en dan tusscheu de trotsche bouwsels van goudgekruiste torens en koe pels en kapellen, in 't groen 't ontdekken den kleurigen en fleurigen bloei van openluchtspel, festivals en witte processies! Dès gatsammen cultuur! Ik denk aan Tilburg, dat mee z'n heilig Peerke Donders, (den grooten melaatschen- apostel), in Tilburg geboren in 't jaar 1809 en daar gedoopt in d'ouwe Kerk op 't Goïrke, in den vijftigste sterfdag van deuzen Heiligen Me: sch al rap 'n aanleiding vond, om deuzen zomer 'n Openluchtspel, van den Oisterwjjker Jan Vuysters, op te voeren langs den Bre- daschen weg. Ik heb 't niet gezien, maar ik wil er maar mee zeggen hoe alle Goddelyk gewas hier wordt „opgebonden en verzorgd." Hier wordt gecultiveerd! Ik denk wyers aan de plechtige processies, die lijk witte blomgierlandes deur den zomer slingerden, 't zy langs d'openbare dreven, 't zij in de groote kloostertuinen. Ik denk aan... ons eigen dorpke dat z'n 650-jarig feest gaat vieren op 't end van deuzen zpmer en welk feest van eigens open- bloeien zal aan den voet van den altaar, van ons lieve, schoone kerkske. Ha 't is 'n plgzierig, 'n gelukkig gezicht, zo o oew geestesoog 'ns te laten gaan over onze contreien, die in kleurigen bloei staan van 'n eeuwen-ouwe Katholieye Cultuur! 't Maakt oe gelukkig, te weten dat dat alles meugelijk is, in deuze tyen van Sport, Zon dagsontheiliging en zedelijk verval. En... dat ze 't boven den Moerdijk ons na doen, de „cultuur"-praters, die alleen men schen kunnen interesseeren veur voetbal, zwemmer-ij en radiololletjes! Maar genog. Ik wou dan maar gezeed hebben g'ad: wat 'nen schoonen zomer hier! Wat 'nen weelderi gen, blossemende pracht. Wat 'n beloftes van Oogst! Maar nou schei ik er af. Daly'k vergadering by den Fielp. Dus: veul groeten van Trui, Dré III en als a gin horke minder van oewen t. a. v. Correspondentie, Den W.E. Heer P. J. B. en Collega'g te Amsterdam: Oewen brief ontvangen. Neeë 't is héél anders, dan guilie denkt. Het werkvolk wordt nie aan z'n lot „overgelaten". Ik denk er binnenkort 'ns 'nen „Brab. Brief" over in te richten. Misschien... laat ik dieën keer Dré III 'ns schryven. Maar veurloopig zit ik nog te druk in al die feestvergaderin- gen. Tot zoolang dan? Vrindelijke groet aan jullie allegaar, van geren oewen t. a. v. Dré.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 8