Op bezoek bij Prins Konoje DE DRIE MUSKETIERS Legervliegtuig verongelukt Drie gouden sleutels Radioprogramma „Wij zijn japanners en wij moeten onze eigen wegen gaan" DE GEBOORTE VAN HET NIEUWE JAPAN OP KOMST? CHINA KAN IN ééN NACHT COMMUNISTISCH WORDEN Tokio, Augustus 1937. Een kleine bun galow van slechts een verdieping. Een dienstmeisje opent de deur en leidt den be zoeker naar de ontvangstkamer, Op tafel liggen een paar Amerikaansche boeken, luaarondcr een van de laatste geschriften van president Roosevelt. Dan komt met korte pasjes de heer des huizes binnen. Hij is gekleed in jacquet en draagt daarbij een naar Europeeschcn smaak ietwat te bonte zijden das. Dat is de eerste indruk, welken men ont vangt, wanneer men in zijn landhuis in Noord-Kamakoera den man opzoekt, wicn het in den loop van weinige maanden ge lukt schijnt te zijn, tenminste eenige eensge zindheid in het lot nog toe zoo verscheurde Japan te hebben gebracht: Minister-presi dent Prins Foemimaro Konoje. PRINS FOEMIMARO KONOJE, Minister- President van Japan. Merkwaardig Europeesch schijnt deze man op het eerste gezicht te zijn. Het is niet de wijze, waarop hij zich kleedt, zijn belezenheid in de nieuwste literatuur van Europa en Amerika, zijn voorliefde voor oude Europeesche muziek het is de geheele denkwijze, de manier, waar op hij het onderhoud leidt, onge dwongen en nimmer theatraal wor dend. Er wordt van hem verteld, dat hij zich reeds lang tot de politiek zou hebben aange trokken gevoeld; vast staat, dat bij echter het moment van zijn optreden in het open baar steeds weer uitstelde, dat hij zich met het Japansche instinct voor de beteekenis van een bepaald oogenblik wilde „sparen". Sinds eenige maanden staat hij nu als minister-president in het middelpunt van het Japansche openbare leven. Geen Japanner heeft tot nog toe zoo dui delijk den buitenlandschen gast op het ty pisch Japansche vermogen te wijzen als deze Europeesch aandoende heer. „Japan heeft zijn eigen wetten. De andere volkeren moeien ons leeren begrijpen," dat is de kern, waarom het steeds „collegiaal" ge voerde gesprek zich beweegt. De verhouding tusschen kabi net en leger. De gast, die weet, dat de rivaliteit tus schen leger en ambtenarencorps een groote last voor Japan vormt, vraagt in de eerste plaats naar den stand' van deze tegenstel lingen. „Wij zijn Japanners", antwoordt de prins, „wij kunnen dit vraagstuk niet op lossen door een militaire dictatuur eener- zijds of een geheel ondergeschikt maken van de militairen aan de civiele autoritei ten anderzijds. Wij moeten onze eigen we gen gaan." „En welke houding neemt Uwe Excel lentie nu tegenover het leger aan?" „Het kabinet wil en zal harmonisch met hot leger samenwerken, zoowel in het land zelfs als op het continent. Het leger dat is immers de geheele jeugd, de geheel e kracht van ons volk. Het stamt uit het volk en deelt, zijn zorgen. Het is even goed zijn wapen als zijn beste vertegenwoordi ger. Leger en regeering hebben een gemeen schappelijk hoofd: den keizer." Men zou aan deze uitlatingen misschien niet zoo'n groote beteekenis behoeven te hechten, indien het prins Konoje niet in derdaad gedurende de weinige maanden van zijn minister-presidentschap gelukt ware, een brug tusschen de civiele en mi litaire autoriteiten te slaan. Het best komt dit wel tot uiting in de huidige samen werking in Noord-China. En er zijn dan ook vele Japanners, die beweren, dat het jaar 1937 het geboorteuur van het „nieu we Japan" zou zijn. Wat vereenigt de Japanners? Wat is hun doel? Geen man is beter in staat om deze vragen te beantwoorden dan de kort ge leden uit Nanking teruggekeerde Japansche consul-generaal Soema. Naar aanleiding van den strijd in Noord-China verklaarde hij: „Wij willen China niet veroveren, maar wij willen vrede hebben om ongestoord onze missie als het imeest vooruitstrevende volk van Azië te kunnen vervullen. Onze po litiek in China is duidelijk. Wij moeten Noord-China beveiligen te gen iederen inval van een vijande lijke beweging." Op de vraag, van welke zijde dan wel een dergclijken inval te vreezen zou zijn, antwoordde Soema: „Ik schat het roodc leger in China op 200.000 goed uitgeruste mannen. Doch het groote gevaar ligt niet in dit aantal. De Chineesche bevolking is zeer arm en het gevolg daarvan is, dat handige agitatoren deze menschcn gemakkelijk kunnen mee- sleepen. In den loop van een enke len nacht kan China communistisch worden. Japan duldt niet, dat dit gevaar bestaat." Soema verklaarde verder, dat het Japan's plicht zou zijn, een rustige ontwikkeling in Noord-China te garandeeren. Japan zou vitale belangen in Noord-China te verde digen hebben. Japan wil in zijn rol blijven. Er schijnen eigenaardige verschillen tusschen de „Westersch aandoende" ideeën van prins Konoje en de meer dan duide lijke uitlatingen van Soema te bestaan. Desondanks moeten beide van hetzelfde 303. BOODSCHAPPERS. „Mijne Hecren," zei Athos, nadat hij had vastgesteld, dat er in de herberg vijf ka mers vrij waren, „Ga nu naar Uw kamers en laat. mij verder alles opknappen. En wan neer jij het papier, dat den ruiter uit den hoed viel, niet hebt verloren, d'Artagnan, geef het mij dan. „Man, nu begrijp ik je", veronderstelde d'Artagnan. „Die naam was immers met haar hand geschreven." „Nu kun je het zeif zien," zei Athos. Athos riep den waard en verzocht hem een kaart van de omgeving te geven, waar in ze zich op dat oogenblik bevonden. Hij bestudeerde haar nauwkeurig en zag di rect, dat er vier wegen van Bethune naar Armentières leidden. Daarna riep hij de bedienden bijeen. Planchet, Grimaud, Mousqueton en Bazin kwamen direct bij hem en ontvingen hun opdracht. Ze moesten zich den volgenden morgen naar Armentières begeven, waarbij ieder nauwkeurig den te volgen weg kreeg uitgestippeld. Bedienden, die zich op pad be geven om inlichtingen in te winnen, baren minder opzien, dan hun meesters. 304. DE BEDELAAR. Daarbij kwam dan nog, dat Mylady de heeren kende en de bedienden niet. Deze echter kenden Mylady. bijzonder goed. In Armentières zouden de vier bedienden zich weer bij elkaar aansluiten en nadat ze de schuilplaats van. Mylady hadden ontdekt, zouden ze er voor hebben te zorgen, dat ze er niet tusschen uit ging. De vierde echter zou direct naar de hoeren terugkeeren om hen als wegwijzer te dienen. Tóen 'de bedienen waren vertrokken, stond Athos op en gespte zijn degen om, wierp zijn cape over de schouders en verliet de herberg Het was ongeveer 10 uur. Tegen dezen tijd treft men meestal niet veel menschen op straat aan in de dorpen. De weinigen, die hij ontmoette, waren allen bijzonder ont daan als ze vernamen wie hij zocht en zij vergenoegden zich ermede, hem met boven den vinger den weg te wijzen. Athos was bijna op de betreffende plaats aangeland, zonder dat hij eigenlijk precies wist waar hij toen naar toe moest. Op dat oogenblik ontmoette hij een bedelaar, die door het geluid van zilver zich liet overreden hem den weg te wijzen. standpunt uit bekeken worden, van het standpunt van het „nieuwe Japan" uit. Japan maakt aanspraak op de rol van leider van Azië. Het wil deze rol onder alle omstandigheden spelen. Het wil echter ook in het binnenland een toestand schep pen, die deze leidende rol waardig is. Dat is de zin van de woorden en daden van prins Konoje. Achter deze idéé hebben zich en dat is niet slechts het beslissende, maar voor de overige wereld ook het gevaarlijke alle krachten van Japan, uit welk kamp zij ook mogen komen, geschaard. VRIJDAG 13 AUGUSTUS 1937. Hilversum I. 8.00 VARA. 10.00 VPRO. 10.20 VARA. 12.00 AVRO. 4.00 VARA. 7.30 VPRO. 9.00 VARA. 10.40 VPRO. 11.00 ARA. 8.00 Gramofoonplaten. 10.00 Morgenwijding. 10.20 Gramofoonplaten. 11.00 Declamatie. 11.20 Orgelspel. 12.00 Gramofoonplaten 12.3( Solistenconcert. 2.00 Pianovoordracht. 2.30 Gramofoonplaten. 3.15 Sportreportage en Gramofoonplaten. 4.00 Gramofoonplaten. 5.00 Voor de kinderen. 5.30 „Fantasia". 6.00 Orgelspel. 6.30 Politiek Radiojournaal. 0 50 Gramofoonplaten, 7.05 Journalistieke causerie. 7.25 Gramofoonplaten. 7.30 Berichten V.G.P. 7.35 „Dood en Onsterfelijkheid", causerie. 8.00 Piano en cello. 8.30 „Vrijzinnig Protestantisme in Oxford", causerie. 9.00 Vroolijke voordracht. 10.30 Berichten ANP. 10.40 Avondwijding, 11.00 Jazzmuziek (Gramofoonplaten) 11.3012.00 Gramofoonplaten. Hilversum n. Algemeen programma, verzorgd door de NCRV. 8.00 Schriftlezing, meditatie, gewijde muziek (gr.pl.). 8.30 Gramofoonplaten (om 9.30 gelukwen- schen). 10.30 Morgsndienst. 11.00 Kinderkoor „Melodia". 12.00 Berichten. 12.15 Gramofoonplaten. 12.45 Ensemble van der Horst. 2.30 Chrïst lectuur. 3.00 Piano en klarinet. 3.45 Gramofoonplaten. 4.00 Zang an piano. 5.00 Gramofoonplaten. 5.30 Declamatie en gramofoonplaten. 6.30 „Het rotstuintje", causerie. 7.00 Berichten. 7.15 literair halfuur. 7.45 Reportage. 8.00 Berichten ANP. Herhaling SOS-Ber. 8.15 Carillonconcert. 9.15 „De paling als wereldreiziger", causerie, r 45 Amsterdams Salonorkest (om 10.00 Be richten ANP). 11.3012.00 Gramofoonplaten. BESTUURDER ONGEDEERD; TWEEDE INZITTENDE LICHT GEWOND. TOESTEL VER NIELD. Het legervliegtuig 590 uit Soes- terberg, bestuurd door den tweeden luitenant Bierema en met sergeant Hoebeé als waarnemer, heeft gis terochtend om kwart over elf bij Wageningen een noodlanding moe ten maken, waarbij het toestel ge heel werd vernield. Luitenant Bie rema bleef ongedeerd, de heer Hoe beé kreeg liohte verwondingen. Luitenant Bierema verklaarde over de oorzaak van het ongeval, dat hij boven den Wageningscheberg zoodanig in den nevel zat, dat hii een noodlanding wilde maken. Bij het terrein zoeken bleek vlak boven den grond een nevelwolk te hangen, waar door hij bij het neerkomen met den vleugel den grond raakte. FEUILLETON. DOOR: 21 PETIAN Een maand later trouwden zij in het kleine dorpskerkje van Carioca, Gon^alo had de kille marmeren zalen van zijn huis laten aankleeden met meubelen, tapijten en gobelins. Een groot en koel vertrek had hij laten inrichten voor zijn vrouw. In een der hoeken stond een klavier. Uren lang kon Gongaio zitten luisteren, de vinger toppen voor de gesloten oogen, wanneer zij speelde. De volheid van zijn geluk overweldigde hem. „Guido Boto had gelijk", peinsde hij, „ik was voorbestemd om te winnen. Ik ben de gelukkigste man van de wereld." En in een angst, dat zijn geluk te groot zou zijn, sloot hij haar in zijn armen, en droeg haar als een kind over de terrassen en langs de tuinpaden, waar de fonteinen klaterden en de pauwen te pronk stonden in de zon. „Laat toch", verweerde zij zich lachend, „wat moeten de tuinlieden yan ons denken?" Maar hij kuste haar op den mond en drukte haar vaster aan zich, zonder acht te slaan op de arbeiders, die bescheiden de gazons maaiden, en de dorre bloemen uit de struiken knipten. Hij gevoelde, dat hij het toppunt van zijn leven had bereikt. In zijn veertig jarige lichaam voelde hij nog krachtig de spieren spannen, die eenmaal de balen hadden getorst in de pakhuizen van Kapura. Hij voelde den rustigen, regelmatigen slag van zijn hart en hij wist, dat zijn bloed zuiver stroomde onder de gespannen huid, ondanks de giftige dampen, die stoomden uit de moerassen van de Madeira, die hij achttien jaren lang had ingeademd. Een enkelen avond kwamen er gasten, die bewonderden de zalen en de parken, en zij benijdden ter sluiks de macht van den man, die alle gevaren was te boven ge komen, en de schoonheid van Inez, die als een feeënkoninginnetje heerschte over de slavinnen en de bedienden. Op een avond vertelde zij hem, dat zij een kind verwachtte. Hij sloeg de armen om haar heen, bevend van geluk, maar huiverend van een vagen angst. „Je zult mij niet alleen laten", smeekte hij. Zij glimlachte trotsch, en streek hem over zijn haren. „Neen, domme, gewone man." antwoordde zij, „je zult nog minder alleen zijn, dan je nu bent. Er zal nog een tijd komen, dat je terug verlangt naar je vrijgezellenbestaan". Maar hij ging niet in op haar scherts en kuste haar inniger nog dan anders. Hij was eiken dag vol teederder zor gen. Zijn eigen tuinen leverden geen bloemen, die zoet genoeg geur den; bij korven liet hij ze brengen tot ver uit den omtrek. En de hoveniers, die de vruchten verbouwen op de hellingen van de Siërra do Carioca, de warmoeziers uit Jardim torsten eiken dag de man den met versche en koele vruchten over den sterken weg, die leidde naar het paleis op den heuvel. Een jaar nadat zij getrouwd waren, werd hun kind geboren. Het was een meisje; zij noemden het Pepita. Drie dagen nadat het kind ter wereld was gekomen, stierf Inez in de armen van Gongaio. Hij legde behoedzaam haar broze lichaam terecht op het bed, en keek uit het venster.. Beneden hem lag Rio schitterend in de tropen zon. Een oogenblik verwaasde het beeld, twee tranen drupten uit zijn ooghoeken, en rolden traag door de groeven op zijn gezicht. Toen perste hij de lippen op elkaar, en ging de kamer uit. De oude Luiz Timote was een uur later bij hem. De beide mannen stonden zwijgend tegenover elkaar, de hoofden omlaag gebogen. „Mijn jongen, mijn jongen," stamelde verslagen Timote. Maar Gongaio schudde mistroostig het hoofd en fluisterde: „Ik weet mijn verlies te dragen." In zijn tuin groef hij zelf het graf voor zijn vrouw; zijn spieren waren machtiger, nu nog, dan die van de tuinlieden. „Hoeveel malen," peinsde hij bitter, „heb ik dit werk gedaan? Hpeveel menschen, vrienden in het gevaar heb ik ter ruste gelegd? De eenige die geen rust krijgt, ben ik." Boven het gaf van Inez liet hij een marmeren koepel bouwen.- Een albasten Eros spreidde de vlerken van transperanten steen. Korven bloemen liet hij leegschudden over de traden van het tempeltje. Zijn vrouw sliep onder bloemen Langzamerhand leefde hij weer in zijn eenzaamheid. Naar het kind keek hij weinig, en soms staarde hij het aan met een vijandigen blik alsof het hem zijn vrouw had afgenomen. Het werd gevoed doör een min, en groeide voorspoedig op. Het kreeg in het huis een paar eigen vertrekken, waar haar vader zelden kwam. Een gouvernante, en later ook een gouverneur, zorgden voor haar opvoeding. Hij zat liefst in de kamer, waar Inez voor hem op het klavier had gespeeld; uren lang bleef hij daar, geen acht slaand op de veront ruste bedienden, die klopten op de deur om te waarschuwen, dat het etenstijd was. De meeste tuinlieden had hij ontslagen, zoodat de parken langzaam verwilderen. Mos groeide tusschen de marmeren tegels, waarmee de terrassen waren belegd, en de vergulde zonne wijzer was overgroeid met uitbundig bloeiende klimplanten. Alleen het marmeren liefdestempeltje boven het graf van Inez, prijkte eiken dag met een nieuwen schat van bloemen. Pepita groeide op tot een mooie jonge vrouw. Veel hartelijkheid bestond er niet tusschen haar en haar vader. Soms bekeek hij haar opmerzaam; zij leek op Inez, maar er was een harde trek in haar gezicht dien hij bij^ zijn vrouw nooit had gezien. „Die moet ze van mij hebben geërfd," dacht hij, en hij zuchtte. Toen zij zeventien jaar was, had hij al twee gouverneurs weg gejaagd. die verliefd waren geworden op zijn dochter. Zij trok hen aan met haar speelschen en behaagzieken lach. maar als zij lang genoeg met hen had gespeeld en ze had opgezweept tot een razernij van verliefdheid, kwam zij zich koeltjes beklagen bij haar vader, en vertelde hem. dat zij het haar lastig maakten. Gon<;alo doorzag haar, maar liet het niet blijken. Hij liet de gouverneurs komen, keek hen uit de hoogte aan met zijn koude ooogen, wierp ze een handvol goudstukken toe, en liet door een knecht de deur achter hen dicht gooien. Toen Pepita achttien was, kwam er een jongeman uit Comarido bij hem, die de hand-van zijn dochter vroeg: „Is Pepita het met je eens?" vroeg Gongaio. De jongeman antwoordde bevestigend. Gon^alo stelde nog enkele vragen en gaf zijn toestemming.. Pepita moest-aan de deur hebben staan luisteren, want een oogenblik later kwam zij ongeroepen binnen. Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 3