Geestelijk Leven
Rook TRÏUMPH
Tusken mal en vroed
Het vraagstuk
van het geweld
de 1 cent sigaret die
blijft triomfeeren
Zaterdag 21 Augustus 1937
'Tweede blad
door ASTOR
Vóór ik overga tot de bespreking van het
geweldsvraagstuk, moet ik een misverstand
uit den wejj ruimen. Ik ontving als een
reactie op mijn laatste artikel een schrijven
van C. B.t waarin hij iets zegt wat ik niet
mag laten gaan, vooral niet, omdat de mo
gelijkheid bestaat, dat hij in zijn meening
niet alleen staat, maar meerderen onder de
lezers denken zooals hij. C. B. schrijft n.1.:
'„Wij overtuigen elkaar toch niet.. Mijn stand
punt is de klassenstrijd, de uwe is de klas-
senvrede."
Met den meest krachtigen nadruk moet ik
hiertegen opkomen. Ik denk er niet aan den
klassenvrede te prediken, omdat ik dat be
schouw als een onmogelijkheid, als klinkkla-
ren onzin. Ik hen heusch zoo onnoozel niet
om te gelooven in een blijvenden vrede tus-
schen katten en muizen. Een handige dres
seur kan dit, met enkele exemplaren klaar
spelen, maar geen mensch ter wereld ge
looft, dat ooit alle katten en muizen in vrede
zullen leven. Want de katten voeden zich
niet de muizen. Dit is nu eenmaal hun aard.
Welnu: de toestand in de maatschappij is
zóó, dat. er verschillende klassen zijn. En de
ééne klasse voedt zich, d.w.z. houdt zich in
stand, verschaft zich wat zij meent noodig te
hebben, ten koste van de andere klasse. In
moderne woorden uitgedrukt: de ééne klasse
parasiteert op de andere. Daarom is er een
belangentegenstelling tusschen de twee groo-
te klassen fmet allerlei overgangs- en tus
schen vormen) waaruit de samenleving be
staat, n.1. de bezitters en de arbeiders. Hoe
sterker die belangentegenstelling gevoeld
wordt, des te bewuster zal de klassenstrijd
gevoerd worden en het klassebewustzijn op
gewekt. Maar tegelijkertijd zal er een streven
ontstaan om uit de uitgebuite klasse over te
gaan naar de klasse der bezitters.
Wat ik nu beoog is niet klassenvrede,
maar opheffing der klassen. Mijn ideaal is
derhalve een samenleving van menschen, die
allen stoffclijken of geestelijken arbeid ver
richten als gelijkwaardigen en die allen van
de vruchten van dezen arbeid profiteeren. Ik
wensch dus economische gelijkheid van al
len.
En thans kom ik tot het netelige vraag
stuk van het geweld. Ik mag er wel aan toe
voegen dat het vooral in onzen tijd een bran
dend vraagstuk is geworden. Als wij de da
verende redevoeringen lozen van Mussolini
en letten op wat hij bij gelegenheid van
zijn bezoek aan Sicilië gezegd heeft, dan kan
ër een geweldige benauwenis over ons ko
men, te meer, wanneer wij daarbij beden
ken, dat in alle landen, óók in ons land,
steeds meer bet vertrouwen op de gewelds
middelen schijnt toe te nemen, terwijl het
vertrouwen op geestelijke en economische
wapenen schijnt te verflauwen.
Ik ontveins mij volstrekt niet, dat ik mijn
Hand als 't ware in een wespennest steek,
als ik over het geweldsvraagstuk ga schrij
ven en dat ik voor vele moeilijkheden kom
te staan. Maar het vraagstuk is tegelijkertijd
zóó actueel, dat er niet voor mag worden
gezwegen, ook dan niet wanneer een zeer
beslist en afdoend antwoord moeielijk is te
geven. In elk geval zal dfe bespreking daar
van de lezers dwingen om er over na te
denken en dat op zichzelf is reeds een feit
van groot belang.
Ik zou er mij gemakkelijk van kunnen af
maken door eenvoudig te zeggen: Ik ben
principieel tegen het geweld en de toepas
sing daarvan tegenover medemenschen, om
dat de mensch als redelijk-geestelijk wezen
slechts van geestelijke wapenen mag gebruik
maken.
Inderdaad dit zou gemakkelijk zijn en ik
Ben er zelfs zeker van, dat de lezers daar
tegen geen enkel steekhoudend argument
kunnen aanvoeren, wanneer zij zich op rede-
lijk-menschelijk standpunt plaatsen.
Maar de mensch moge dan een met
rede begaafd wezen zijn. bij is ook nog iets
anders. Hij is óók een instinctwezen, d.w.z.
een wezen, dat door vele duistere, in hem
sluimerende driften wordt gedreven. En het
is zelfs zéér de vraag of hij niet hoofdzake
lijk door redelooze. instinctieve verlangens
in zijn leven wordt geleid.
Nauwkeurige zelfcontrole levert ons Sn dit
Opzicht veel pijnlijke verrassingen. Wij moe
ten maar eens nagaan wat er dikwijls in ons
omgaat als reactie op het doen en laten van
anderen, zelfs op bloeddorstige neigingen
kunnen we ons zelf soms betrappen. En wij
kunnen daarbij opmerken, dat deze neigin
gen onder bepaalde omstandigheden tot vol
komen redelooze haat en vijandschap kun
nen uitgroeien, zooals b.v. wanneer oproer
of oorlog is uitgebroken. Dan is het geen
uitzondering, dat overigens zachtzinnige
menschen de gruwelijkste geweldsmiddelen
gebruiken en zonder gewetensprotest aan
vaarden.
Het lijkt mij noodzakelijk dat wij beginnen
met. scherp te onderscheiden tusschen de
aanvaarding van het geweld als systeem en
de aanvaarding van het geweld als een spon
tane uiting van verweer. In het eerste ge
val is de consequentie, dat men komt tot het
vormen van een geweldsinstituut (leger) en
van de voortdurende verbetering van de ge
weldsmiddelen; in het tweede geval is de
voorbereiding voor de geweldsaanwending
uitgesloten. Hiermede komen wij terstond tot
de vraag of geweld als zoodanig recht van
bestaan heeft.
C. B. schreef mij daarover het volgende:
„Zonder geweld is het leven moeilijk denk
baar. Een groot verschil is het. hoe het wordt
toegepast. Dezer dagen liep ik langs twee
boomgaarden; de een zag er keurig uit met
gave vruchten, de ander door verschillende
insecten bijna vernietigd. De eerste had een
goede behandeling gehad, n.1. op tijd ge
snoeid en voor de insectenplaag gesproeid,
de ander was aan zijn lot, dus aan de scha
delijke insecten, overgelaten. In beide geval
len was dus het geweld opgetreden, met
dit verschil dat in het eerste geval het goede
ton in het tweede geval het slechte behouden
bleef. Menschen zijn toch geen insecten zal
men zeggen. Maar wat nu in Spanje voor
valt en wat bij een mogelijkcn wereldoorlog
zal gebeuren, kan door geen dieren overtrof
fen worden. Hoe moeten wij dit geweld be
strijden? Astor zegt: van den individu een
bewuste persoonlijkheid maken en noemt als
voorbeeld de dienstweigering. Zoolang wij
echter in een klassemaatschappij leven, zal
de bezittende klasse ons het geweld opdrin
gen. Moeten wij dan zeggen, ik doe er niet
aan mee, dus slacht ons maar af of moeten
wij ons verdedigen tegen dit geweld? In
Spanje strijden tegenwoordig de anarchisten,
die uit principe toch ook tegen geweld zijn,
tegen de fascisten, terwijl de anarchistische
jeugd medewerkt in de munitiefabrieken. Dit
wil echter heelemaal niet zeggen dat zij mee
doen aan geweldsvcreering. Integendeel, het
gaat er om, hoe moeten wij het bestrijden?
We moeten beginnen met de massa het klas-
scbegrip bij te brengen. Wij moeten hun la
ten zien het verschil tusschen de fascistische
landen en den proletarischen staat, de Sow-
jet-Unie. Hoe .eerstgenoemde landen het op
een oorlog aansturen en de S.U. trots de vele
provocaties van Japan, Duitschland en Italië,
haar vredespolitiek consequent doorvoert.
Wel hooien wij nog wel eens van sommigen
deze opmerking: Rusland heeft toch ook een
machtig leger. Maar een kind kan toch be
grijpen, dat een land omringd door zoo vele
vijanden, genoodzaakt is er een leger op na
te houden
Wanneer wij hetgeen ik van C. B. aan
haalde, goed overlezen en overdenken, blijkt
't ons dat hij het geweldsvraagstuk beziet
van principieel èn van opportunistisch-prak-
tisch standpunt.
Principieel aanvaardt hij het geweld. En
hij verdedigt het op een origineele manier
door wat hij schrijft over die twee boomgaar
den. Ik kan me levendig voorstellen dat me
nige argelooze lezer geneigd is om te zeggen:
waarachtig, die C. B. heeft gelijk. Toen ik
dat gedeelte van zijn betoog las, zei ik on
middellijk tot mijzelf, dat is verduiveld aar
dig gevonden. En ik bleef er een poosje over
doorpiekeren. En hoe meer ik dat deed, hoe
meer ik tot de overtuiging kwam, dat die
vergelijking van de twee boomgaarden niet
op ging. Waarom niet? Omdat C. B. één be
langrijk ding uit het oog heeft verloren, n.1.
dat de menschheid géén boomgaard is, die
door snoei behandeld kan worden en ver
edeld. Hij kan toch immers niet bedoelen
dat b.v. wilde loten, dorre takken moeten
worden beschouwd als minderwaardige of
gevaarlijke menschen, die moeten worden af
gemaakt. Dat zou een zeer bedenkelijke op
vatting zijn, welke al terstond ons plaatst
voor het. moeilijk probleem: wie zal uitma
ken wélke menschen als minderwaardig en
gevaarlijk moeten worden beschouwd. En
dan zouden wij onherroepelijk terecht ko
men bij hen, die zeggen: ieder die tegen ons
systeem is moet worden uitgeroeid. Durft C
B. deze consequentie werkelijk aan? Ik ge
loof dat hij daartoe te veel mensch is.
Mijn tweede bedenking geldt de verdelging
van schadelijke insecten Dat is heel goed en
nuttig voor een boomgaard die er door wordt
geteisterd en ik zie er niet het minste be
zwaar in. En ik aanvaard daarom zonder
schroom het geweld om de insecten te ver
nietigen tcrwille van de gezondheid cn de
vrucht dragend hei d van den boomgaard.
Wat bedoelt C. B. echter als hij een ver
gelijking maakt tusschen de insecten in een
boomgaard en de insecten, die aan de
menschheid schade berokkenen? Zijn dat
weer die gevaarlijke menschen b.v. de be-
wapeningsindustrieelen, de groote bankmag
naten, de geheime diplomaten om maar en
kele groepen te noemen en zou hij die een
kop kleiner willen maken? Een radicaal
middel schijnbaar, maar heusch niet afdoen
de, afgezien nog van het onmenschelijke van
het middel. Want hij zou wel aan het uit
roeien kunnen blijven, omdat er telkens weer
opnieuw van die insecten te voorschijn zou
den komen.
Het zou inderdaad doeltreffend wezen als
het er om ging enkele gevaarlijke individuen
te dooden en de zekerheid bestond dat er
geen nieuwe voor in de plaats kwamen.
Maar zoo staat de zaak niet. Wij zijn alle
maal van die gevaarlijke individuen, omdat
wij een bepaald systeem in stand houden;
omdat onze geest verkeerd gericht is. Ziet
gij waarde C. B., daarop komt het aan, dat
we dit leeren inzien En wanneer gij dan toch
wilt spreken van schadelijke insecten, die
moeten worden uitgeroeid, spreek dan van
machtsbegeerte, van gouddorst, van dwaze
hoogmoed en kinderachtige ijdelheid. Dat
zijn de kwalen, die een zee van onheil over
de menschheid brengen. En die kwalen wor
den niet met geweldmiddelen genezen, maar
door een nieuwen geest te wekken en op te
roepen. En die geest kómt. De. waanzin van
het heden roept hem op. Zijt. gij daar zelf niet
liet bewijs van? Waarom zijt gij opstandig?
Waarom hunkert gij naar een nieuwe we
reld? Omdat gij en duizenden met u
geen vrede meer kunt hebben met het leven
zóó als 't thans geleefd wordt; omdat gij door
innerlijke ontwikkeling daarboven zijt uit
gegroeid.
Gij hebt de werkelijkheid, waarin wij leven
doorschouwd, daarom zijt gij geestelijk ver
anderd. Laat die werkelijkheid aan anderen,
aan uw medemenschen zien, dat is uw taak.
Laat hun voelen dat die schadelijke insec
ten, die in den mensch aanwezig zijn, moe
ten worden verdelgd: dan zullen ze gaan be
grijpen dat wij moéten komen tot een heel
ander systeem van samenleven. En er is
waarachtig niet zoo heel veel economisch in
zicht voor noodig om te beseffen, dat een eer
ste vereischte daartoe is dat de bestaansstrijd
op den bodem van den privaat-eigendom
worde vervangen door een samenwerken van
allen op den grondslag van den gemeen-
schappelijken eigendom. Aan dit vereischte
zal echter slechts kunnen worden voldaan,
wanneer de kern der menschheid geestelijk
daarvoor rijp is. En geweld heeft op den
geest geen vat. Een goede gezindheid, een
juist inzicht, een bewustzijn van solidariteit,
een broederlijk gevoel brengen we niet met
geweren en mitrailleurs en granaten! Daar
mede bereiken wij slechts de oplaSiing van
dierlijke driften, de uitbarsting van lage in
stincten.
Maar wat moet er dan gebeuren, wanneer
de verdedigers van het bestaande, en hier
wijst C. B. op Spanje, met geweld optreden
en de ontwikkeling in de richting van broe
derschap willen verhinderen en een systeem
van ondragelijke economische en geestelijke
tyrannie willen vestigen?
C. B. en velen met hem antwoorden op
deze vraag, dat in zulk een geval noodge
dwongen het. geweld moet worden aanvaard.
Men kan zich toch maar niet laten afslach
ten! Allereerst merk ik op, dat van afslach
ten geen sprake kan zijn als men niet met
wapengeweld zich stelt tegenover den vijand,
hoogstens van een zich .onderwerpen aan een
opgelegd bewind. Maar dit terzijde gelaten,
moeten wij nauwkeurig overdenken hoe de
situatie is geweest in Snanje. Franco met
den steun van Italië en Duitschland is in op
stand gekomen tegen de links-georiënteerde
regeering. Ilij kon daarbij rekenen op den
steun van een groot deel van het leger. Voor
een deel is bij geslaagd. In Madrid cn Bar-
cclona cn in Asturiê, Baskië en Arragon)
gelukte het hem niet, omdat de volksmassa
("ongewapend!) de soldaten wist te bedwin
gen Voor dit optrdeen der massa heb ik bc
wondering, omdat 't een spontaan verzet was
tegen het georganiseerde militaire geweld.
Hier trad het volk niet alleen op voor zijn
rechten, maar voelde tegelijkertijd de nood
zakelijkheid om ingrijpende sociale hervor
mingen door te voeren. Dit was vooral het
geval in Catalonië. Sindsdien echter veran
derde de toestand. Franco, die had gehoopt
in enkele dagen de regecring neer te slaan,
zag zich genoodzaakt vreemde hulp in te
roepen. Mooren, Italianen en Duitschers
stroomden Spanje binnen. De regecring gaat
het volk bewapenen, de verdediging wordt
militair georganiseerd. De burgeroorlog ver
wordt tot een oorlog van de democratie tegen
het Europeesche fascisme, die wordt uitge
vochten op Spaanschcn bodem.
Het ligt niet in mijn bedoeling om te wij
zen op het valsche spel door de internati
onale diplomatic, dat hierbij werd en wordt
afgespeeld, noch op de houding van de groo
te mogendheden cn ;le belanghebbende ka
pitalisten. Wel zal voor ieder vast staan, dat
er achter de schermen ontzaglijk is geknoeid
en gekonkeld.
De vraag, waarop het aankomt is voor
ons slechts: hoe moeten wij oordcelen over
het feit, dat in .Spanje (en wat daar ge
beurt, kan binen korten of langen tijd over
al elders geschieden) het spontaan volksver
zet is geworden tot een zuiver militair op
treden, tot een oorlogvoering op de meest
moderne wijze met al de wreedheden, die
daaraan verbonden >ijn.
Ik wil daarop in volkomen eerlijkheid
mijn antwoord geven. Ten eerste: ik be
grijp, mij 'plaatsend op het standpunt van
het Spaansche volksfront volkomen, dat het
den oorlog heeft aanvaard. Voor het volk
beteekent deze oorlog een vraag van leven
of dood, van vrijheid of slavernij. Ik kan me
dus indenken, dat het het opgedrongen ge
weld heeft aanvaard, liet is derhalve verre
van mij de strijders daarom te vcroordeclen.
Maar ik moet daarnaast wijzen op de zeer
bijzondere situatie in Spanje, doordat de
regeeringr' stond aan de zijde van het heel
en half rcvolutionnaire volk. Daardoor al
leen was 't mogelijk, dat 't volk de beschik
king kreeg over wapenen om tegen Franco
en de zijnen te vechten. In den regel is het
juist andersom cn zullen zij, die een nieuwe
sociale orde willen scheppen, dc regeering
tegenover zich hebben cn dus niet over
wapenen beschikken.
Daarom is het hoogst gevaarlijk afge
zien van principieel menschelijke overwe
gingen den gewelddudigen strijd aan te
bevelen. liet ge\olg daarvan is dat econo
mische en geestelijke strijdmiddelen op den
achtergrond komen, indien zij al niet geheel
en al worden verwaarloosd.
Ten tweede: Wie het geweld principieel
aanvaardt, bedenke dat hij daardoor zijn
voet heeft gezet op en hellend vlak; dat hij,
omdat hij eenmaal a heeft gezegd, nood
wendig ook b, c, d, e, enz. zal moeten zeg
gen. Of met andere woorden: hij wordt
automatisch gedreven van het een tot het
ander en zal tucht, discipline, dienstdwang
moeten accepteeren; hij zal de gehecle mo
derne moordtcchniek moeten aanwenden;
hij zal niet kunnen ontkomen aan de ont
aarding, welke dc oorlogvoering met zich
brengt. En hierin schuilt voor mij een ge
weldig gevaar. Vooral ook omdat de oorlog
steeds wreeder en genadcloozer wordt. Dc
journalist Woestler in zijn werk over Span
je zegt geheel terecht: „Humanisme is van
zuiver militair standpunt beschouwd, steeds
een nadeel; het ligt in het wezen van het
zuiver militair standpunt, onmenschclijk te
zijn".
Ik gevoel heel goed dat hiermede de ge-
weldquacstie niet afdoende is besproken en
dat er nog veel over te zeggen valt. Een
bijzondere bespreking zou nog gewijd kun
nen worden aan het goed recht van het
Russische leger en daarbij zou de vraag
kunnen worden opgeworpen of dat leger in
derdaad alléén een vredesleger is. Dc heer
Hitier zegt hetzelfde van het Duitsche le
ger! Ik durf hier geen oordeel uit te spre
ken. Ik heb in mijn lange leven geleerd
geen waarde meer te hechten aan wat de
machtigen der aarde zeggen. Ik weet te goed
hoe zij de openbare mcening bewerken.
Hiervan cn dit is de slotsom van mijn
overdenking echter ben ik overtuigd, dat
het noodig is tegenover de gcweldsvereering
de massa te plaatsen voor de noodlottige
consequenties daarvan. En hierbij denk ik
zoowel aan den socialen strijd als aan de
internationale oorlogen.
Voor den socialen strijd, dat is dus den
strijd om tot. een andere samenleving te ko
men, gebruike men economische en geeste
lijke wapenen en stelle zich daarop in.
En wat de internationale oorlogen betreft-;
deze zijn absoluut verwerpelijk, daarbij staat
geen enkel volksbelang op het spel. Daar
behoef ik geen woord meer aan te ver
spillen. Daarbij staat het georganiseerd en
gemechaniseerd geweld slechts in den
dienst van de belangen der weinigen, wier
namen gewoonlijk zelfs niet bekend zijn,
maar aan wier goud het bloed kleeft van de
millioenen, die in den bloei van hun leven
een ellendigen dood vonden.
Juist een paar weken geleden reed ik
langs geweldig groote oorlogskerkhoven in
Frankrijk. Het gezicht daarvan stemde mij
weemoedig. In lange, lange rijen stonden
daar de kruizen op de graven. Maar ik zag
ook verscheidene oorlogsmonumenten
deze wekten, hoe mooi ze ook waren, ver
bittering in mij op. Want juist die oorlogs
monumenten dienen er toe om de oorlogs-
romantick levendig te houden. Zij bevorde
ren den cultus van het geweld. Dien cultus,
dien eerdienst van het geweld hebben wij
te bestrijden onophoudelijk, dag aan dag, als
een van de grootste gevaren der mensch
heid.
En nu wil ik eindigen met een verhaal
van een ontmoeting met eenige Jamboree-
jongens. Zij kwamen vijf in getal bij mij
zitten in een lunchroom in Amsterdam en
vroegen me of ik Engelsch sprak. Gelukkig
kon ik ze eenigszins te woord staan. Ik
vroeg hun of ze wel begrepen wat de betee-
kenis van deze internationale bijeenkomst
(Italianen, Duitschers en Russen waren
niet aanwezig!) behoorde te zijn. En of zij
na deze internationale verbroedering het
niet als waanzin beschouwden elkaar, als er
oorlog uitbrak, te gaan doodschieten. Tot
mijn blijde verrassing hoorde ik, dat zij anti
militaristisch waren. Toen ik weg ging zei-
de ik: vaarwel jongens, ik hoop dat jullie
als je ooit wordt opgeroepen om in den oor
log te dienen, den moed zult hebben om te
zeggen: dat willen wij niet. En de vijf jonge
kerels drukten mij de band ten afscheid met
een „wij willen onze broeders niet dooden!'-'
ASTOR.
DEN HELDER
Nou, 't was de leste weke bar, wat wazze
der toch op de kar, de ien door dut, de
aar deur dat, wat wazze der een barre
brad, die naidig skreve in de krant, be-
vobbeld om die groote brand, die nou een
Zundeg een week leden* tleur onze brand
weer wier bestreden, ja dat was grais, en
puur onwais was 's Maandes in de Skager
sting en 't was héél braaf, dat uit de kring
der pomp-en-spuit-et-uitmagnate dm- ok ien
over kwam te prate. Wé ja 't, de krant had
et zoo raar zaid, dat hier een skerp en
juist verwait, een goei rcid om 't aars te
maken, en zokke leugenpraat te staken,
toch wel uitstekend op zen pas was, omdat
dat toch wel al te kras was! Ja, zok gc-
skraif nu man, dat gruwt je, afain ik weet
een hêel mooi nuwtje. de Skagerkrant gaat
overstag, ze geven deimie der ontslag an
alle kris en kraspendente niet om be
sparing van de cente maar al dat kla
gen: ,,'t was verkeerd", deer hewwe ze
nou wat van leerd. Ze kraigc nou een nuw
saisteem, weenmee je vast genoegen neem,
en dat saisteeni dat is gien toer, wel
neinik. simpel kom besjoer! As nou een
brandje valt te blusschen, komt deer gin
krispendent meer tussen, de brandweer
zelf zurgt voor de faite, den valt er niks
niet te verwaite. En as er raasvergaring is,
den raakt et ok nooit in de tis. De sikker-
taris geeft verslag, de Raad zait wat ie
Op de uitkijk.
skraive mag, en wat niet is mei Zaimeia
zin, dat komt toch lekker der niet in.
Gien raaslid zei der den meer klage, H
verslag is as de klok van Skagen, de raas-
vergadering een illusie, we leze nooit meer
van de ruzie. En voortaan ok op sport
gebied komt nou et perstneskietje niet. Ze
zelle van de winter vrage, van elk wed-
straid drie verslage. An wie et won, en
wie et verloor en de derde zurgt „et lain-
tje" voor, want et is bai sport as overal:
de beste stuurlui staan an wal. Teneel-
kertick wordt een haktraksie, de speulders
komme zelf in aksie, tien regels kraige ze
alegaar. de regelzeur kraigt nag een paar
en zellef magge ze den skraive, hoe fain
ze in der roltje blaive! Afain zoo komt
voor ieder wat, want de krant die wier et
janken zat! Wat is et in Skagen aars be-
draiverig, wat werke ze deer nou toch
aiverig, we hewwe et lezen in de krant
an 't zielehail der middenstand! Guster
hen der vier vertrokken biene wosken,
sköone sokken die blaive puur een taidje
vort, die hewwe een repport van sippera-
sie in te dienen, van wat ze in Amerika
ziene. al haalt op rassehaatgebied Amerika
't bai Skagen niet...
Ze make deer der aigen zwiebel gien meer
om „wait" en om „blek piebel"»*) „wait
picbel" zien, dat ben óns mense, maar et
blek dat lait nag veul te wense, dat ben de
nikkers, weervoor baitaien de vrome vrou
we broekies braie, van 't soort je ben een
pittig ventje, maar blaif maar op je aigen
endje. Dus krek zooas bei ons in Skagen
partaie den mekaar verdrage. (Verdreigc
most er aiglijk staan, maar den was men
raimpie nei de maan, klaag dus niet je
skraif verkeerd, dat hew 'k dus zellef al
beweerd). Ze doen in 't groote dollerland et
kommetee wel an de hand, ideeen waard
om uit te lokken een skerpe skaiding: skei-
pe-bokke! En strak in Skagen weergekeerd,
den hewwe ze genog deer leerd om hier nou
ok ers toe te passen en ons deer fain mee
te verrassen. Ja. 't is vanzelf nou hêel gien
kunst de are van je of te stooten, maar dat
kon je wel ders begroóte, want ja et is van
zelf ok hier zoo net, dat van „pecunia"' en
„non olct". Dus om je knippie te geraiven,
toch efkes in de gunst te blaiven, want ja et
is toch onbedingd dat geld, van wie den ok,
niet stinkt...
Maar ien ding zei den toch wel beure,
der komme winkels met twei deure, et
„aigen volkie" kraigt er ien, en de „vreem
de kant de are, zien. De iene helft die
koopt dus hier de are deer, en met plezier
bekaikt de baas zen kasregister en denkt:
wai benne niet van gister, et gaat ampart
en dus niks raar en veneivend straik ik et
bai mekaar. De melkboer is ok bai de taid,
die werpt zen aigen in de straid met melk-
busse met een skot, daarmee voorkomt ie
alle mot. Ok et brood, t vleis gaat uit me
kaar, en ja, dat is ok eerlijk waar, dat
d'ouwe Skager ooievaar voor zijn veelvul
dige bezoeke et heel persies vooruit zei
boeke, want stel je voor, hai zou vergetc
et ouwerpaar te leite wete, op et kaartje
tusken zaine pootjes: „koop enkeld bai gc-
loofsgenootjes" en *t echte babies kouwe
buikie verwarmd wier deur een onecht krui-
kie? Ja et leven is een rare zaak en geeft
een ieder veul vermaak en hew je ouge, is
de klucht opheden daagleks in de lucht...
Nou de groete, ok van Meraike,
Skagen, 17 Aug. 1937.
JASPER.
blek plebcl: black people is zwarte ras
wait piebel: white people is blanke ras