DE DRIE MUSKETIERS Bezeten door den dans Drie gouden sleutels Radioprogramma 3t PETIAN NIJINKSI, EENS DE STER VAN HET 329. OP DEN BODEM VAN DE RIVIER. RUSSISCHE KEIZERLIJKE BALLET. De man, die naar danszonder muziek zocht. Eens, toen de Russische Baron Scr- gei Djaghileff in zijn troika ('n met drie paarden bespannen Russische slede of wagen) door de straten van Petersburg reed, werd zijn aandacht getrokken door een jong meisje, dat een bijna zwevenden gang paarde aan bekoorlijke gebaren. De aristo craat, die een groote geestdrift had voor alles wat kunst was, vatte belangstelling voor het meisje op en liet haar opleiden. Zij werd de danseres Karsawina. Toen hij met zijn last midden op de rivier was "ekomen hield hii de boot is, hief den bundel op en liet hem in 't water vallen. Direct daarop sloten zich de golven weer boven het lijk van de ongelukkige vrouw. Slechts groote kringen verbreidden zich nog ade oppervlakte en stuitten tegen den oever, waarop de mannen nog steeds knielden en baden. Drie dagen later waren de vier vrienden weer in Parijs. Ze hadden hun verlof niet overschreden en meldden zich nog den zelfden avond bij den heer de Tréville. „En, mijne Heeren," vroeg de vriendelijke kapitein, „hebben jullie je op je uitstapje nogal geamuseerd?" „Buitengewoon," antwoordde Alhos voor Een ander maal ontdekte hij het talent van Anna Pawlowa en hij engageerde haar met Tamara Karsawina voor zijn ballet, het keizerlijke Russische ballet. Maar schit terender dan de naam van een Karsawina of een Pawlowa rees de naam op van een nauwelijks ■20-jarigen jongeman: Nijinslci. Waar ter wereld het ballet-Djaghileff op trad en de toeschouwers in vervoering bracht, waar een Tamara Karsawina en een Anna Pawlowa dansten, daar werd haar roem overschaduwd door de kunst, de zeld zame kunst van een Nijinski. In England, in Duitschland, in Frankrijk, in Spanje, in alle landen en groote steden van Europa, in alle cultuurcentra van Amerika had het ballet-Djaghileff een geweldigen naam en boven dat alles uit klonk overal het woord: Nijinski. Hij was een danser, die uitdrukking kon geven aan iedere beroering van de ziel, die zich scheen te hebben losgemaakt van de wetten der zwaartekracht. Als Nijinski danste, openbaarde de schoonheid van het leven zich. Do vreugde werd even zichtbaar als de onrustige macht van het leed en de droefheid, als Nijinski zich aan zijn dans overgaf. De geestelijke vaders van het ballet waren ongetwijfeld Djaghileff en Fokin. Zij zagen de melodieën van Chopin, van Tsjai- kowski, van Debussy in dans veranderd, zij vormden de gedachten. Zij trokken de kringen en bedachten figuren. Wanneer echter Nijinski als „De Geest der Roos" of als „Petroeska" of als „Faun" zich voegde in deze door Fokin en Djaghileff verzon nen figuren en mathematische berekende kringen, dan deed hij weldra door de fenomenale kracht van zijn natuurlijke be gaafdheid de engte der voorschriften scheuren en bereikte met zijn genie het hoogste, wat er op dansgebicd te berei ken was. Nijinslci verbeurt de gunst van Djaghileff. De geheelc beschaafde wereld omzwerm de hem en bereidde hem huldiging op hul diging. Bij een voorstelling Ie Boedapest leerde hij Romola von P.ulszki, de schoone dochter van een Hongaarsch acteur kennen. Zij volgde hem toen het ballet verder trok op zijn triompftocht door Europa. Toen het ballet in Zuid-Amcrika optrad, trouwde Nijinski tot onsteltcnis van Djaghileff met de vrouw, die hem zoo trouw gevolgd was. Djaghileff verbrak nu de banden met Nijinski. Deze nam die scheiding licht op: alleen viel het hem zwaar, niet meer met zijn partner Karsawina te kunnen werken. Ilij richtte een eigen ballet op en trad daarmee in Londen op. Maar succes bleef uit. Hij keerde daarop terug naar Boeda pest en hier was het, dat hij zeide: „Aten moet eigenlijk ook zonder muziek kunnen dansen, dat zou nog indrukwekkender zijn". Hoe vindt je mij? vraagt de zoon van pre sident Roosevelt, die zich met zijn jonge vrouw Ethel, geboren Dupont op de huwe lijksreis bevinden en te Salzburg 'n Tyroler pak heeft gekocht. Gevangen. Bij het uitbreken van den wereldoorlog werd Nijinski als Rus in Hongarije vast gehouden. Hij kon zich weliswaar vrij be wegen, maar hij mocht het land niet ver laten. Toch wisten invloedrijke vrienden het klaar te spelen, dat hij toestemming kreeg, te vertrekken. In 1916 stak hij met zijn vrouw over naar Amerika en zijn dansavonden werden weer de successen, die ze voor den oorlog waren geweest. Herhaaldelijk verdiepte Nijinski zich in vreemde gedachten. Hij wilde een dans kunst scheppen en prediken die zich geheel van de muziek zou hebben losgemaakt. Tiet idee wordt een obcessie. Toen Nijinski en zijn vrouw kort na den wereldoorlog naar Europa terugkeerden en ziph tijdelijk te Weenen hadden gevestigd, schrok ken hun vrienden over de groote verandering, die bij den danser had plaats gegrepen. De vroeger zoo op gewekte, zorgelooze kunstenaar was stil, in zichzelf gekeerd, peinsde vaak langen tijd, waarbij zijn han den figuren beschreven en zijn lip pen onduidelijke woorden spraken. Soms brak hij uit in plotselinge extase en riep uit: „Ik heb het ge vonden!" Om daarna te bekennen, dat het denkbeeld verloren gegaan was. En vroeg men Romola, wat haar man toch zocht, dan antwoordde zij met tril lende stem: „Hij zoekt naar de dans zonder mpziek... jarenlang al zoekt hij naar een mogelijk heid, de absolute dans... de dans zonder meer in het middelpunt van zijn scheppen te brengen." Dan zeiden de bezoekers: „Maar is dat dan mogelijk, dans zonder muziek?" en allen haalden de schouders op en zagen schuw naar Nijinski, den grootcn kunste naar, die geen acht sloeg op hun woorden, met vreemde oogen naar buiten staarde cn zocht en zocht... Een zenuwarts wordt geraad pleegd. Later, in 1919, kreeg dit denkbeeld zoo'n ontzettende macht over hem, werden zijn buien van waanzinnige vreugde cn diepe vertwijfeling zóó veelvuldig en zóó ver- zich zelf en zijn kameraden. ZWIJGZAME RUITERS. Op een der eerste dagen der volgende maand verliet de koning Parijs en keerde naar La Roebelle terug. De geruchten over de dood van Buckingham waren juist door de aankomst van Laporlc, die het laatste sombere geschenk van den vermoorde aan de koningin ter hand stelde, bevestigd. De vreugde van den koning was zoo groot, dat hij zich niet de minste moeite gaf. haar voor de oogen van de diep bedroefde Anna van Oostenrijk ook maar eenigszins te verbergen. Zooals aan alle menschen (met weinig karakter, was edelmoedigheid aan Lodewijk XIII niet bekend. Desondanks was de terugreis naar La Roebelle alles behalve aangenaam. Do ko ning wist immers maar al te goed, dat hij zoodra hij weer bij het leger was, weer onder het juk van den kardinaal zou staan. \erder verwekte de houding van onze vier vrienden verwondering bij hun kameraden. De anders zoo lustige Musketiers reden met verwrongen trekken en voorovergebo gen hoofd naast elkaar voort. Zoodra ze in een stad kwamen en de koning in zijn kwartier was ondergebracht, trokken ze zich in hun eigen verblijfplaatsen terug of zij zaten in een afgelegen herberg, in de meeste gevallen zonder te spelen of te drinken. Gewoonlijk peinsden ze voor zich heen, of spraken slechts op fluisterenden toon met elkaar en keken af en toe schuw rond alsof ze zich ervan wilden overtuigen, dat niemand hen bespiedde. schrikkelijk, dat de, vrienden tegen den wil van zijn vrouw een beroemd zenuwarts raadpleegden. En het onderzoek van den genees kundige bevestigde, wat allen, die Nijinski goed kenden, reeds vrees den: de groote kunstenaar was geestesziek, naar het scheen onge neeslijk. Op een soberen herfstdag begeleidden de vrienden hem en zijn vrouw naar Kreuz- lingen aan de Zwitsersche zijde van het Meer van Constanz. Romola bezocht hem geregeld. Wanneer zij bij hem was sprak zij onophoudelijk, zij trachtte zijn geheugen wakker te roepen. Zij vertelde hem voort durend van het verleden, van de ongeloof lijke triomfen die hij in alle staten van de wereld vierde. Maar Nijinski zweeg en glimlachte maar. En nu, na twintig jaar in het sanatorium te Krcuzlingcn verpleegd te zijn. schijnt hij weer het normale gebruik van zijn geest vermogens terug te krijgen. Zijn vrouw is zeer hoopvol gestemd, maar men verwacht niet. dat Nijinski na zijn herstel weer zal gaan dansen. ZATERDAG 28 AUGUSTUS 1987. Hilversum I. VARA-uitzending. 10.0010.20 v.m. en 7.80 8.00 VPRO. 8.00 Gramofoonmuziek. 10.00 Morgenwijding. 10.20 „Fantasia", reportage en interview en orgel. 12.00 Gramofoonmuziek. 2.00 Filmpraatje. 2.15 Gramofoonplaten. 3.15 „Bij het zilveren jubileum van de Neder- lansche periodieke pers", causerie. 3.30 „De Flierefluiters" en solist. 4.30 „Van kermisklant tot kunstenaaar", causerie. 4 50 „Melody Circle". 5.40 Literaire causerie. 6.00 Orgelspel. 6.30 „Ramblers". 7.05 „Filmland". 7.30 „Ontstaan der Katholieke Kerk", causerie 8.00 Herhaling SOSberichten. 8 03 Berichten ANP. VARA-Varia. 8.15 Gramofoonmuziek. 8.45 „Fantasia". 9.00 Radiotoneel. 9.15 VARA-groot-orkest en solist. 9.50 Declamatie. 10.00 Berichten ANP. 10.05 Vervolg concert. 11.00 Bónt programma (gr.pl.). 11.3012.00 Gramofoonmuziek. Hilversum H. KRO-uitzending. 8.00915 en 10.00 Gramofoonmuziek. 11.30 Godsdienstig halfuurtje. 12.00 Berichten. 12.15 KRO-orkest. I.00 Gramofoonmuziek en postduivenberichten. 2.00 Voor de rijpere jeugd. 2.30 Kinderuurtje. 3.30 Gramofoonmuziek. 3.45 Overdracht prinselijk jacht „Piet Hein" en reportage vlootschouw, 5.30 Esperantonieuws. 5.45 KRO-orkest. 6.20 Jounalistiek weekoverzicht. 6.45 Gramofoonmuziek. 7.00 Berichten. 7.15 „Idealen en geen idolen", 7.35 Actueele aetherflitsen. 10.00 Berichten ANP, KRO-mededeehngen. 8.15 Overpeinzing met muzikale illustratie. 8.35 KRO-melodisten en solist. 9.40 Gramofoonmuziek. 10.30 Berichten ANP. 10.40 Filmpraatje. 10.55 KRO-boys. II.3012.00 Gramofoonmuziek. FEUILLETON. DOOR» „Ribeiro", zei de inspecteur, „ik heb hier veel verhalen gehoord. Maar het jouwe is het meest fantastische, dat ooit in mijn ooren heeft geklonken. Of je bent een geweldige leugenaar, en dan zul je rijk worden door het schrijven van boeken, öf je bent een van de weinigen, die de heele waarheid vertellen." „Ik houd het voorloopig op de waarheid", vervolgde hij, en hij keek Vincente schérp aan, „want elk bedacht verhaal zou waar schijnlijker hebben geklonken" „Maarzoo viel hij zichzelf in de rede, „ik kan direct controleeren of je hebt gelogen. Ik bel den directeur op van de bank." Bij die laatste woorden had hij oplettend gekeken naar Vincente, maar die knikte opgewonden van ja. Misschien kwam uit dien hoek nog onverwachte hulp. Valsche schaamte had hem weerhouden, den directeur weer op te zoeken en toen zijn sjofelheid toenam met den dag, huiverde hij ervoor, nogmaals het glanzende bankgebouw binnen te gaan, en den onverschilligen portier en de hooghartige bedienden te vragen, hem aan te dienen bij den directeur. „Meneer", zoo zei de inspecteur, „ik heb hier bij me Vincente Ribeiro." „Ja. ja", deed de directeur geïnteresseerd, „wat is er geworden van dien jongen?" De inspecteur informeerde eerst naar de waarheid van het verhaal, dat Vincente hem had gedaan en vertelde toen nauwgezet in welke moeilijkheden deze was geraakt. „Jammer, jammer", zei de directeur, „ik voel me eigenlijk mede schuldig aan dit geval." „Dat ben ik geheel met u eens", antwoordde de ander onverwacht. „Wat kan ik doen?" vroeg de directeur. „Helpen". „Maar mijn instructie luidt zoo, dat ik hem niet behulpzaam mag zijn, bij het zoeken naar de diamanten." „Staat er in uw instructie, dat u niet een paar duizend milreis moogt geven aan een inspecteur van de vreemdelingenpolitie?" „Natuurlijk niet." „Nu meneer de directeur, stuurt u ze gerust. Ze zijn in goede handen." „Wat wilt u er dan mee doen? Hij heeft toch te veel tijd verloren om nog kans te hebben die sleutels te vinden. Inez Coelho is tien dagen geleden al vertrokken." „Welnu, meneer de directeur, wij zullen zien. Als het werkelijk te laat is. sturen wij het jongmensch terug naar Almodorrer, of hoe de stad mag heeten, waar hij vandaan komt, en we geven hem nog een zakcentje mee om een nieuwe brilledoos te koopen voor zijn moeder. Ik krijg dus straks het geld. Ik dank u wel, meneer de directeur." En met deze bevelende woorden sloot de inspecteur het gesprek en legde de telefoon op den haak. Vincente was opgesprongen om den inspecteur te bedanken voor de hulp, die hij daar op zoo krachtdadige wijze had geforceerd, maar de politieman wuifde hem terug in zijn stoel. Hij keek Vincente aan met oogen, die glinsterden van plezier en zei opgewonden: ,,U gaat nog niet terug naar Portugal, meneer Ribeiro, nog niet!" „Niet terug?" stamelde Vincente, die het gevoel had alsof de aarde onder hem wegzonk, toen hij hoorde, dat zijn laatste hoop niet in vervulling zou gaan. „Neen. meneer", zei de ander met vaste stem, „u gaat nog niet terug. U gaat eerst die sleutels halen." „De sleutels? Maar de anderen zijn al tien dagen onderweg." „Dat weet ik, dat weet ik. U moet hen dus inhalen". „Maar hoe?" „Laat dat aan mij over, meneer. U bent begonnen, mij een sprookje te vertellen. Dat hebben velen voor u gedaan, en ik heb altijd gehoopt, één sprookje te mogen meemaken, dat werkelijkheid werd. Dit is de laatste kans in mijn leven. Kom mee. meneer Ribeiro. kom mee. Het bureau wordt gesloten voor vandaag. Wij hebben beter werk te doen dan landverhuizers oyer.de grens te jagen." En de opgewonden oude heer zette zijn hoed op, greep Vincente bij den arm, die niet wist of hij waakte of droomde, en sleepte hem mee de kamer uit. In de gang stootten zij op een man, die een dikke enveloppe droeg. „Voor de inspecteur", zei hij, „van de bank." „Ah", zuchtte de inspecteur, „de duiten. Dat had ik bijna vergeten." En zonder te kijken naar den inhoud van de enveloppe, stak hij dien in zijn binnenzak en rende de straat op, gevolgd door den verbijsterden Vincente. Hijgend stond de inspecteur stil op de stoep van een flatgebouw. „Hier is het", zuchtte hij. „hè, hè, wat een tempo." Hij liep den portier voorbij, die hem groette alsof hij hem meel had gezien, liep met twee treden tegelijk de trap op met volslagen negatie van de lift en hield op de tweede verdieping stil voor een deur, waarop een bordje was bevestigd, dat den naam Escarva droeg. Hij belde en een oogenblik later werd de deur geopend door een jongen man in sportcostuum. „Pepi", zei de inspecteur, de kamer binnenloopend en neervallend op een stoel, „er is werk voor je aan den winkel." De jongeman, die Exarva moest heeten. bood Vincente een stoel aan en vroeg: „Zoo papa. wat moet er gebeuren?" Maar de oude heer had het zóó druk met het uitpuffen in zijn luien stoel en het afpoetsen van zijn brilleglazen, dat hij geen tijd kon vinden, direct te antwoorden en amechtig naar Vincente wuifde, die echter niet wist, wat hij moest beginnen. „Deze heer," zei onverwacht de inspecteur, „deze heer Pepi, is een millionnair." De jonge Exarva keek met plotselinge belangstelling naar Vincente. „Neemt u mij niet kwalijk", zei hij. „maar ik moet u even goed opnemen. Ik heb nog nooit eerder een millionnair in mijn kamer gehad. Ik heb ze altijd beschouwd als wonderdieren, die worden vertoond in circussen, waarvan ik de entréeprijs niet kan betalen. Nu heb ik een vrijkaartje voor de stalles." Vincente glimlachte verlegen onder dezen woordenvloed. ..Geef hem een glas Madeira. Pepi", gebood de oude heer. „of Sherry, of Vermouth. En geef hem wat te eten. Ik geloof, dat hij in dagen niets behoorlijks heeft gehad." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 3