Een Duitsch spion
speelt hoog spel
De Brabantsche Brief
j
van Dré
Onthullingen over Roland Strunck, den in een
duel gesneuvelden oorlogscorrespondent
Zaterdag 4 December 1937
Derde blad
AVOND AAN AVOND CONFEREERDE ONZE REISVERSLAGGEVER
IN ENGELSCH-INDIë MET STRUNCK, DEN JOURNALIST, WIENS
DUBBELLEVEN NIET VERBORGEN KON BLIJVEN.
Eigenaardige voorvallen rond de
Abeesijnsche kwestie. Wat er
gebeurde met den keizer,
die door Hailé Selassie
van den troon werd
gestooten.
Bonibay. In November.
'Als deze regels onder de oogen van mijn
lezers konven, heb ik Bonibay reeds lang
verlaten, maar voor ik van hier vertrek, zij
het mij vergund nog eens af te wijken van
mijn gewone onderwerpen en me te verdie
pen in een niet ver verleden.
Kort voordat ik Bombay voor
©enigen tijd verliet om me naar
Portuigeesoh-Indië te begeven, las ik
im een Engelsch-Irudisch blad een
kort Reu ter-telegram, vermeldende
dat in Duitsch land de kapitein Ro
land Strunck, gedurende den oorlog
in Abessinië oorlogscorrespondent
van de „Völkisoher Beobachter"
(het lijfblad van Hitier) aan Itali
aansche zijde, in een duel was ge
dood.
Dit bericht maakte grooten indruk op me,
want ik heb kapitein Strunck gekend. Kort
nadat de oorlog in Abessinië feitelijk ten
einde was, heb ik menigen avond met hem
gezeten en gebabbeld op het terras van één
der Grieksche hotels op de „Place Ménélick"
en in de „Bar du palmier en Zinc" (bar
van den zinken palmboom) te Djibouti. En
zijn doodsbericht bracht me aan het mijme
ren.
Een duel op de zwaarste voor
waarden.
Ongeveer twee dagen later vertrok ik even
wel naar Portugeesch-Indië en nieuwe in
drukken deden me dit alles weder verge
ten, tot ik, teruggekeerd te Bombay, in een
Londensch blad een nader bericht vond over
bet duel, waarin kapitein Strunck het leven
liet, een beschrijving, die vermoedelijk wel
in alle Europeesche bladen zal zijn ver
schenen. Het duel had plaats „om een erns
tige beleediging den kapitein en zijn ge-
heele familie aangedaan."
Een eereraad had voor dit duel de
zwaarste voorwaarden vastgesteld.
-Er werd gevochten niet op sabel of
degen, maar op korten afstand met
dienstrevolver. Bij het eerste schot
van zijn tegenstander werd kapitein
Strunck getroffen en eenige uren la
ter gaf hij den geest. Zijn dood kan
voor zekere politieke doeleinden nut
hebben, want kapitein Strunck, die
(ten minste nog ruim een jaar ge
leden) Hitier zeer na stond, was
fel anti-Italiaansch.
Strunck zond aan een blad pro-
Italiaansche en aan de Duitsche
regeering anti-Italiaansohe be
richten.
Den eersten keer, dat ik van kapitein
Strunok hoorde spreken, echter zonder dat
zijn naam erbij werd genoemd, was gedu
rende den oorlog in Abessinië, te Dirédawa.
Een Franschman met diplomatieke en ver
moedelijk ook nog andere relaties vroeg
mij: „Weeet u iets daarvan? Bij het ïtali-
aansche noord-leger bevindt zich ccn Duit
sche pournalist, die feitelijk Duitsch officier
moet zijn. Deze oorlogscorrespondent zendt
naar zijn blad berichten, welke niet veel af
wijken van de berichten der andere journa
listen, die zich aan Italiaansche zijde be
vinden. Aan zijn regeering stuurt bij even
wel langs bijzon deren weg rapporten over
de Italianen en het ïtaliansche leger, welke
buitengewoon ongunstig en onvriendelijk
zijn. De Italianen schijnen dit echter niet
te weten."
Men zou zich af kunnen vragen, boe de
Franschen dit dan konden weten? Maar
zulke vragen stelt men niet. Dat zijn „vak
geheimen."
Ik arriveer in Djibouti.
Enkele weken nadat de Ethiopische kei
zer gevlucht was en nadat de Italianen Ad
dis Abeba, Dirédawa en den goheelen Ethio-
pischen spoorweg hadden bezet, verliet ik
Ethiopië en kwam ik te Djibouti aan.
Djibouti was gedurende en ook
nog korlen tijd na den oorlog in
Ethiopië de zonderlingste plaats ter
wereld. Nergens vond men meer
merkwaardige kooplieden, avontu
rier, spionnen, contra-spionnen en
valsche journalisten dan in dat klei
ne havenstadje nabij de Rab-el-
Mandeb (de poort der Wanhoop),
dc zee engte in het zuiden der Roo-
de Zee.
In de twee groote Grieksche hotels op de
„Place Ménélick" en in de „Bar du Palmier
en Zinc" (de „har van den zinken palm
boom," er staat daar werkelijk in het mid
den van de zaal een palmboom van zink)
werden door onbeschrijflijke menschen van
alle mogelijke nationaliteit steeds geheimzin
nige gesprekken gevoerd.
Om den dooden keizer.
Het was ook hier, dat in de eerste helft
van den oorlog onderhandelingen plaats
hadden over... den verkoop van een dooden
keizer.
Reeds gedurende den oorlog had ik daar
over hoor en mompelen, doch de waarheid
daarover heb ik toen niet kunnen ontdek
ken. Ik heb haar eerst later gevonden in
een boek van den Franschen schrijver-jour
nalist Henry de Monfreid, die zelf bij die
onderhandelingen betrokken was.
Het ging om Lidzj Yassoe, den Etliiopi-
schen .keizer, die door Hailé Selassié van
den troon was gestooten. „Officieel" leefde
Lidzj toen nog in een soort gevangenis in
hot Garmoelatagebergte. Lidzj Yassoe was
zeer populair hij de Mohammedanen in Abes
sinië en daarom kon hij van zeer groot nut
zijn voor de Italianen.
Een neef van Lidzj Yassoe, een
zoon van een Afghaan en van een
Dankali-vrouw, (schoonzuster van
Lidzj Yassoe) liet door bemiddeling
van bovengen oemden Franschen
journalist-schrijver Henry de Mon-
feid, den Italianen voorstellen den
afgezetten keizer, feilen tegenstan
der van Hailé Selassié, per vliegma
chine naar de Italiaansche linies
over te brengen natuurlijk tegen be
taling van een zeer groot bedrag
vooruit.
Of de afgezette keizer levend of dood bij
de Italianen zou worden gebracht, werd er
niet bij gevoegd. Een andere bemiddelaar
bij deze besprekingen was een Franschman
L., dien ik ook persoonlijk ken, een man,
die Mohammedaan was geworden en naar
mijn overtuiging behoorde tot het Fransche
„tweede bureau" (den geheimen militairen
dienst).
De Italianen zijn op dat voorstel
niet ingegaan en ze hebben daaraan
goed gedaan, want voor hun geld
zouden ze hebben gekregen het uit
gedroogde lijk van Lidzj Ya;
ze afgezette keizer' was toeifTia:
lijk reeds geruimen tijd dood.
Mijp kennismaking met Roland
Strunck.
In deze door de zon geteisterde stad Dji
bouti vol zonderlinge menschen en gchci-
me int.rigens maakte ik kennis mict den
Duitschen kapitein-oorlogscorrespondent Ro
land Strunck. Hij was de man, zooals me
spoedig bleek, die bij het Italiaansche noord-
leger vertoevend, aan zijn blad normale be
richten en aan zijn regeering sterk anti-
Italiaansche rapporten had'gezonden, zon
der dat de Italianen daarvan aanvankelijk
iets wisten.
Italianen ruiken lont.
Hij was twee dagen voor mij uit Addis
Abbeba te Djibouti aangekomen. Op één en
denzelfden dag hadden de Italianen te Ad
dis Abbeba hem 's morgens een hooge on
derscheiding toegezegd en hem 's namid
dagsuitgewezen. Blijkbaar hadden de
Italianen toen ontdekt, welke rapporten ka
pitein Strunck in het geheim aan de Duit
sche regeering had gezonden.
Gedurende een tiental dagen zaten kapi
tein Strunck, die op een boot wachtte, en ik
avond aan avond tezamen, hetzij in een der
Grieksche hotels op de „Place Ménélick", het
zij in de „har du Palmier en Zinc".
Gewoonlijk waren we met ons drieën. De
derde van het gezelschap was een Duitscher,
dien iik hier X zal noemen. Hij was ouder
dan kapitein Strunck en had den gehee-
len wereldoorlog met eere medegemaakt.
Deze X was anti-Hitier, kapitein Strunck
natuurlijk sterk nationaail-socialistAls de
ze heide Duitschers echter spraken over de
Italianen, waren ze het roerend eens en
kapitein Strunck stak zijn anti- Italiaansche
gezindheid niet onder stoelen en banken.
X. waarschuwt.
Enkele dagen voor het vertrek van kapi
tein Strunck meende X hem toch eens ge
moedelijk tot meer voorzichtigheid te moe
ten-manen, zeggend:
'-■„He-begrijp uw gevoelens ten volle
eii hen liet volkomen met u eens,
doch li dient voorzichtig te zijn Men
kan nog niet weten hoe zich de
Duitsch-Italiaansche verhouding ont
wikkelt en bij te fel partij kiezen
uwerzijds zoudt u wel eens heel lee-
lijk in het gedang kunnen komen."
De „Place Ménélick" te Djibouti, waar
's avonds geheimzinnige besprekingen
werden gehouden-
Kapitein Strunck haalde de schouders op
en antwoordde: „Ik sta sterk en ik weet,
dat ik op steun kan rekenen."
Kort daarop verliet hij ons en bleef ik met
X alleen.
Ongerustheid.
In den loodzwaren tropennacht, die als
een bedrukking over het stadje hing, zaten
wc eenige oogen bl ikken zwijgend op het
terras aan de „Place Ménélick", Toen begon
X, die zelf een oud-officier was: „Het is een
gevaarlijk spelletje, dat onze vriend Strunck
speelt. Zeker, hij heeft eenigen invloed, an
dere had men hem niet hierheen gezonden.
Maar de Italianen weten hoe hij tegenover
hen staat. Het is thans nog moeilijk te voor
zien hoe de Duitsch-Italiaansche verhou
ding zich gaat ontwikkelen. Strunck, die
een sterke overtuiging heeft en die niet weet
te zwijgen, kon, indien hij zich niet matigt,
op den duur wel eens als lastig worden
beschouwd zoowel door de Italianen als
door zekere Duitsche politieke leiders. Het is
niet zoo heel moeilijk een man machteloos
te maken of desnoodste laten verdwij
nen."
„Verdwijnen"? vroeg ik. „U wilt toch niet
zeggen, dat ze hem zullen vermoorden?"
Er kwam vaag een bitter glimlachje om
den mond van X toen hij antwoordde: „Dat
woord „vermoorden" is een heel leelijk
woord. U heeft nu den derden oorlog achter
den rug en u weet toch even goed als ik,
dat in de groote internationale politiek het
leven van één mensch niet telt, dat zelfs de
levens van millioenen niet tellen. En om
iemand te laten verdwijnen zijn er andere
middelen dan een gewone, ordinaire moord."
Twee dagen later verliet kapitein Strunck
Djibouti en «poeaHTclaarop vertrok ook X.
Aan beiden heb ik nooit meer -gedacht tot
ik nu in een Engelsch blad las hoe kapi
tein Strunck met een kogel in het onderlijf
gevallen is in een duel......
J. K. BR EDERODE.
Ulvenhout, 2 December 1937.
Amico,
In gin stad en
in gin durp hee
lesten Zondag 'nen
gelukzaliger Sin
terklaas zijnen
rondrit gedaan, als
in Ulvenhout.
Mee 'n hart als
van borstplaat, zoo
zoet 'n gemoed
als éenen klont
fondant, zoo smel
tend goed, mee
'nen paar oogen
die blonken als
sterren, van voldaan geluk zóó ree den
Ulvenhoutschen Sint ons durpke deur.
Veur alle zekerheid 't was 'n idee van
den Jaan eigens had ik nog 'n briefke ge
schreven aan Tonia. Want op den vorigen
was nog gin antwoord binnen en ge kunt
nooit weten mee haar
Dus ik had geschreven:
„Mijn eigen beste Toontje!!
Daar ik mij zoo alleenig voel schrijf ik nog
maar eens een brief weg aan U. Hoe maakt
Gij het? Ik goed. Hopende van U hetzelfste.
Alleen heb ik een beetje last van stijve knieën.
Zulks komt van dien val van het paard van
den Dré. Zoodus ik kom niet buiten. En ik
ben bang dat ik nou Zondag niet naar den
Zevenbergschen Hoek kan komen gelijk ik
mijn eigen al halvelings beloofd had. Jam
mer!!!
Maar maak U niet ongerust, hoor. Maar
nooit meer op een paard, Tonia, nooit meer!!!
Die beesten zijn veels te hoog. Ik hou mij
maar aan mijn fiets. Ben ik dichter bij den
grond, ee Toontje! Als Gij U nou maar niet
ongerust maakt over mij!! Ik wou maar dat
die 2 maanden om waren. Hoe gaat het met
de zenuws? En met de maag? Eet maar veel,
Tonia, zenuwen moeten overeten worren. En
hoe gaat het met de rimmeltiek? Goed
wrijven hoor! En met het naar het huiske-
gaan? Goed uw best doen hoor! En als Gij
over 2 maanden nog niet heclemaal beter
bent, dan plakken wij er in 's hemelsnaam
nog maar een paar maandjes aan. Maar ik
klop het af, Toontje!!! Want hoe kom ik die
2 maanden al door???
Mrjn snor begint al weer uit te loopen. Ik
smeer er haarwater aan. Stinkt wel erg naar
citroenjenever, maar ik doe het voor Uü Dag
beste Toontje!!
Zeg Uwe familie ook gedag.
Gegroet van hem die zich noemt
Uw eenzame
JANUS.
Trui is wel nie erg „Tonia-achtig", beweert
ze, maar die brievenschrijverij van me, vindt
ze 'n „ongepermitteerd schandaal".
En nou kan ik wel zeggen, da 'k veur 'nen
ouwen kameraad toch iets mot overhebben,
maakt dèt nou 'n vrouw 'ns wijs, amico!
Als 't er op aankomt, dan zijn die vrouwen
allemaal zoo'n bietje mee Tonia-sop over
goten. Als ze denken dat ge ze missen kunt,
dan vliegen z'oe om oewen nek. En als ge den
treurwilg uithangt (zooals ik nou den Jaan
schriftelijk laat doen) dan léten z'oe lekker
treuren, martelen enverlangen, (zooals
nou Tonia den Jaan dénkt te laten doen). Op
deuze manier is nou Tonia content en den
Jaan? Wel, die zat Zondag te peerd mee 'n
louter marsepeinen zielement van zoet geluk!
'n Ging best. Zondag.
't Viel allemaal veul mee! Alleen 't
„starten", dat was nogal minnekes. Want
'nen volslagen ruiter, neeë, dat had Dré III
in één week tijd van den Jaan nie kunnen
maken. Tepèèrdstijgen kost ie nie goed. Ja
eigenlijk hadden we, inplek van stijgbeugels,
touwladders aan den schimmel motten
hangen. Maar ja 'n pèèrd is nou eenmaal
gin zeilschip.
Toen hebben we 'r dit opgevonden: we
lieten Sinterklaas onzichtbaar te pèèrd stij
gen. ('t Was ook gin gezicht!)
We dejen 't zoo: als we aan 'n uitspanning
waren 't is mee zulke festiviteiten zóó: ge
meugt en ge wilt ginnen eenen middelstander
overslaan dan wierd den schimmel naar
den erf geleid, achter de zaak; daar kost
Sinterklaas dan zooveul trappen gebruiken,
als ie eigens maar wou. Na de vijfde uit
spanning, dus na vijf citroentjes, dejen we
't nog veurzichtiger.
Dan klom Sinterklaas links van 't pèèrd,
bakboord, zoogezeed, langs 'n trapke omhoog
en stuurboord stonden twee hooggehoeide
comitéleden op 'nen stoel, om te zurgen dat
Sinterklaas op 't pèèrd bleef. En... dat lukte
bekans altij!
't Afstijgen ging veul beter. Dat knapten
Sinterklaas en zwarte Piet. de twee Opa's,
samen op. Dejen ze zóó: eerst gaf Janus zijnen
staf aan den Blaauwe. Dan drukte den Sint
mee allebei z'n handen den mijter vast op
z'nen kop en dan keek ie 'n efkens, veür ie
zijnen duik ging nemen, vastberaden in de
rondte, mee 'n paar oogen, waarin de uit
drukking: „opzij, veur 't spatten van 't
bloed". Na deus voorbereidings ging Sinter
klaas veurover liggen, mee z'n gezicht tus-
schen den schimmel z'n ooren en als dan 'nen
jeugdigen Ulvenhouter aanstalten maakte om
te jubelen of zooiets, dan slioeg Zwarten Piet
den gouwen krul van den staf om dat jonge-
mensch z'nen nek en peurde 'm, om zoo te
zeggen lijk 'nen paling uit 't publiek. Dat
hiew er 't noodige respect wel in, want als
den Blaauwe zwarten knecht is, dan hebben
alle jonge moederkes van Ulvenhout in gin
veertien dagen meer last mee d'r kroost.
Moeder hoeft maar even heur oogen naar de
schouw te draaien en de jong „doen" d'r
broekskes braaf vol.
Bekans twee meters lang, ermen en beenen
nie veul dikker als m'n polsen gestoken
in zwart tricot, z'nen kop deus jaar blin
kend gepolijst mee 'n pakske zebra-kachel
glans, 'nen mond tot z'n oorlellel toe rood ge
maakt mee hard oranje en 't „geheel" be
kroond mee 'nen bos rosse stekels, die er uit
zien als 'n staaltje vagevuur amico, ik
kan oe zeggen: 't is den schilderachtigsten
maar gelijk den „wildsten" Moriaan, die ooit
geschapen wierd. Ik acht 'm in staat om zóó,
mee énen grijnslach, Tonia te temmen.
Maar om terug te komen tot Sinterklaas:
als ie dan zoo veurover te pèèrd lag, dan
wrong ie z'n rechterbeen over den breejen
rug van den knol en dan, dan liet ie z'n
eigen verder maar naar den grond vallen,
er op vertrouwende, dat den Blaauwe 'm tfj-
dig zou opvangen.
En..., den Blaauwe hééft Janus telkens op
gevangen! „Want," zee den Tiest later teu
gen me: „mijnen eigen jongsten brak, ons
Doruske, stond telkens veuraan Dré, mee al
z'n vingerskes in z'nen mond! Dus
„Ge oeft oe niet te excuseeren, Blaauwe",
zee ik. Toen grijnsde-n-ie weer 'ns, d'n sloe
ber!
Maar lfjk ik al zee, veur de rest ging 't
allemaal uitstekend.
Ten eerst is den Jaan nie zoo politiek-ge
schoold als den Fielp, dus hield ie gin rede
voeringen, die ons noodzaakten om nou en
dan 'n half uur in de kou te motten wachten
op de slot-tirade: „Huivenhout mot Heksel-
sior".
Janus perbeerde die leegde aan te vullen
mee veul vriendeljjkhedens. Alle kinders
streek ie 'ns onder de kin en 't kost 'm niks
schelen, of 't broekemannekens van drie jaar
waren, of jongewefkens van twintig omtrent.
Vaderlijk en wèèrdig streek ie, waar te strij
ken viel. Hij beloofde koeien mee goue ho
rens, van echte spoortreinen af, tot knappe
vrijers toe. Wuifde, boog, mompelde en fluis
terde ook wel 'ns en 'k had zelfs den indruk
nou en dan, dat ie nog beter fluisteren, dan
dat den Fielp spietsen kan! Hij fluisterde,
dat z'nen grijzen baard soms kriewelde in 'n
ander gezicht. D'n Jaan z'n motto scheen te
zijn: „ge bent maar ééns Sinterklaas, dus
smee 't yzer as 't heet is."
't Was als altij 'nen prachtigen stoet. De
ruiterij, de Ulvenhoutsche rij vereeniging veur-
op. dan den Fielp, die de gemeente verteugen-
woordigde. hooggehoeid in 'n open rijtuig
('nen praalwagen op z'n eigen, amico, zo'n
gerij mee 300 pond Zondagsch Fielp-vleesch),
dan 't Gezag, de plesiemacht (Janus zijnen
opvolger) in de nuuwe uniform, dan comité-
lejen te voet, hooggehoeid en getooid mee
sierlijke roset-insignes (daarvan is den Sjaak
z'n vrouw altij de ontwerpster) en dan den
grijzen Sjors.
Als ge dieën witkop bij ons in den een of an
deren stoet ziet, dan kunde 'r donder op zeg
gen, dat de Hermonie op komst is. Want die
zou nog eerder uittrekken, zonder Turksche
trom, dan zonder veurzitter! Den Sjors is zoo
veul als 't vaandel, maar elk vaandel leg 't
representief af teugen den Sjors z'nen bruinen
kop onder de ztjig-grijze krullen. Waar den
Fielp 'n heel rijtuig veur noodig hee, daar lapt
't den Sjors mee z'n krullenkop, om altij 'n
schoon nummer te maken in onz' optochten!
Dus dan de Hermonie! Da's altij éf! Dat witte!
Dan efkens 'n plechtig Niks en toen... 't eer-
biedwèèrdig hoofdmoment: den Jaan en den
Blaauwe.
Wat zag Sinterklaas er piekfijn uit! Wèèr
dig, heilig, indrukwekkend en efkens moest ik
denken: en dat wou Tonia nou in 't wèèrgaren
helpen! Als ik den Sint daar zag gaan, fier,
majestueus op den witen rossinant, dan was
ik wezenlijk efkens trotsch op m'n minnebrie-
venschrijverij...!
Daarachter kletterde nog 'n deel van de Ul
venhoutsche ruiterij en daar weer achter de
collectanten mee de rammelende bussen. 'Nen
stoet, amico, die zóó deur de groote stad mocht
treken!
Kosten?
Nul!
Baten
Tien volle bussen geld!
Ik zeg: 't ging prachtig. En als we 't kerk-
hoveke gepasseerd waren, aan de pastorie
kwamen, dan stond ons pastoorke achter 't
raam en wèèrdig boog ie veur den Grooten
Bisschop.
Janus liet dat nie onder 'm: als 'nen vorst
neeg ie terug. Den Sint wès sjuust in 'n se
rieuze bui, want efkens zal er in z'n borst
platen hart wel iets zijn omgegaan, als ie in
deus statiegewaad zijn onvergeetlijke Piëta
passeerde, daar op 't kerkhoveke. Kwaai mo
ment, want Sinterklaas had 't toen mee twee
vrouwen te kwaad. Een die veur goed weg was
en een, die ik veurloopig van 'm weg moest
houwen...!
Afijn, zoo is 't leven.
Aan den éénen kant soms teveul, aan den
anderen kant... kwam den Jaan handen tekort
om te „strijken"!
Ja, 't ging manjefiek.
Maar op éénen oogenblik... toen kregen we
't efkens benaauwd. Goed en wel veurbij de
kerk gekomen, 't drukste punt altrj mee fees
telijke gelegenhedens, toen zag ik Sinterklaas
mee zonen gouwen staf den Zwarten Knecht
aanporren. Als den Zwarten Knecht opkeek,
wees den Sint naar den kant van den weg. Ik
docht: wat... Maar meteen zag ik: daar ston
den, veuraan, Graad en Mieneke mee 'nen
breejen tweeling-kinderwagel. En ik heurde
Sinterklaas teugen Zwarten Piet zeggen: kek
'ns Blaauwe, ons kinders!"
Achter malkaar lieten ze den stoet in den
steek, de twee grootvaders! Den Blaauwe, die
den schimmel aan 't bit leidde, voerde 't peerd
den stoet uit, naar den kleinen Tiest en Antje,
daar in dieën kinderwagel.
Dat was iets, amico!
Och ja, 't Bloed kruipt, waar 't nie kan
gaan. En dat geldt zekers veur deuze twee
grootvaders.
D'n eene vergat z'n bisschoppelijke wèèrdig-
heid, den andere z'n gepotlooide bakkes en vort
den stoet uit.
Als den bliksem zoo rap, ik zat ook in de
ruiterij, vlak achter den Sint, (zooveul als re
serve-veiligheid), ik zeg als den bliksem sprong
ik op Bles den stoet uit, boog me veurover,
sleurde den schimmel aan 't bit den stoet weer
in en foeterde teugen Sinterklaas: „allee, Jaan,
zijde bedonderd, ge stuurt de heele boel in den
soep".
Den Heiligen man schold een en ander terug,
begreep tóch da 'k gelijk had, maar den
Blaauwe was over die „flaauwe'kul" heelemaal
nie te spreken. Hij foeterde, schold, vloekte
zelfs nie onverdienstelijk, maarde Hermo
nie was er óók nog! Die blaasde over alles
henen, waarop den schimmel efkens sierlijk
steigerde en den Jaan en den Blaauwe hand-
jesvol gaf en zuilie dus mee geweld over d'r
grootvaderlijke gevoeligheid wierden henenge-
voerd.
Zoo liep alles manjefiek ten end. Op één
dingske na. Ze hebben Sinterklaas gefotogra
feerd veur de krant.
En nou is z'nen ennigsten zorg: dat Tonia
dat krantenprenteke onder d'r gebrilde oogen
krijgt...!
Maar daar was wel zo'n bietje-n-op ge
rekend, amico! Sinterklaas hadden we zo'n
vracht witten wol aan z'n gezicht geplakt, dat
Tonia toch verduld goei' oogen zal motten heb
ben om uit al dieën kapok den Jaan te veur-
schtfn te pluizen!
Afwachten.
Mijn taak zit erop. Wtfers is 't aan den „een
zamen Janus", om 't mee Tonia te redderen. Ik
heb nou lang genogt veur zijnen lievenheer ge
spuid.
Ik schei er dus af!
Veul groeten van Trui, Dré III en als altfl,
gin horke minder van oewen t.a.v.
Dré.
In hei Melo Park in de Ameri
ka ansche staat New-Yersey wordt
op de aan Edison gewijde toren een
geweldige lichtkogel in den vorm
van een gloeilamp geplaatst Bin
nenin worden de sterkste gloeilam
pen ter wereld geplaatst, waarvan
het licht door de geperste glas
platen van den lichtkogel duizend
voudig zal worden uitgestraald.