Een Duitsch spion speelt hoog spel De Brabantsche Brief j van Dré Onthullingen over Roland Strunck, den in een duel gesneuvelden oorlogscorrespondent Zaterdag 4 December 1937 Derde blad AVOND AAN AVOND CONFEREERDE ONZE REISVERSLAGGEVER IN ENGELSCH-INDIë MET STRUNCK, DEN JOURNALIST, WIENS DUBBELLEVEN NIET VERBORGEN KON BLIJVEN. Eigenaardige voorvallen rond de Abeesijnsche kwestie. Wat er gebeurde met den keizer, die door Hailé Selassie van den troon werd gestooten. Bonibay. In November. 'Als deze regels onder de oogen van mijn lezers konven, heb ik Bonibay reeds lang verlaten, maar voor ik van hier vertrek, zij het mij vergund nog eens af te wijken van mijn gewone onderwerpen en me te verdie pen in een niet ver verleden. Kort voordat ik Bombay voor ©enigen tijd verliet om me naar Portuigeesoh-Indië te begeven, las ik im een Engelsch-Irudisch blad een kort Reu ter-telegram, vermeldende dat in Duitsch land de kapitein Ro land Strunck, gedurende den oorlog in Abessinië oorlogscorrespondent van de „Völkisoher Beobachter" (het lijfblad van Hitier) aan Itali aansche zijde, in een duel was ge dood. Dit bericht maakte grooten indruk op me, want ik heb kapitein Strunck gekend. Kort nadat de oorlog in Abessinië feitelijk ten einde was, heb ik menigen avond met hem gezeten en gebabbeld op het terras van één der Grieksche hotels op de „Place Ménélick" en in de „Bar du palmier en Zinc" (bar van den zinken palmboom) te Djibouti. En zijn doodsbericht bracht me aan het mijme ren. Een duel op de zwaarste voor waarden. Ongeveer twee dagen later vertrok ik even wel naar Portugeesch-Indië en nieuwe in drukken deden me dit alles weder verge ten, tot ik, teruggekeerd te Bombay, in een Londensch blad een nader bericht vond over bet duel, waarin kapitein Strunck het leven liet, een beschrijving, die vermoedelijk wel in alle Europeesche bladen zal zijn ver schenen. Het duel had plaats „om een erns tige beleediging den kapitein en zijn ge- heele familie aangedaan." Een eereraad had voor dit duel de zwaarste voorwaarden vastgesteld. -Er werd gevochten niet op sabel of degen, maar op korten afstand met dienstrevolver. Bij het eerste schot van zijn tegenstander werd kapitein Strunck getroffen en eenige uren la ter gaf hij den geest. Zijn dood kan voor zekere politieke doeleinden nut hebben, want kapitein Strunck, die (ten minste nog ruim een jaar ge leden) Hitier zeer na stond, was fel anti-Italiaansch. Strunck zond aan een blad pro- Italiaansche en aan de Duitsche regeering anti-Italiaansohe be richten. Den eersten keer, dat ik van kapitein Strunok hoorde spreken, echter zonder dat zijn naam erbij werd genoemd, was gedu rende den oorlog in Abessinië, te Dirédawa. Een Franschman met diplomatieke en ver moedelijk ook nog andere relaties vroeg mij: „Weeet u iets daarvan? Bij het ïtali- aansche noord-leger bevindt zich ccn Duit sche pournalist, die feitelijk Duitsch officier moet zijn. Deze oorlogscorrespondent zendt naar zijn blad berichten, welke niet veel af wijken van de berichten der andere journa listen, die zich aan Italiaansche zijde be vinden. Aan zijn regeering stuurt bij even wel langs bijzon deren weg rapporten over de Italianen en het ïtaliansche leger, welke buitengewoon ongunstig en onvriendelijk zijn. De Italianen schijnen dit echter niet te weten." Men zou zich af kunnen vragen, boe de Franschen dit dan konden weten? Maar zulke vragen stelt men niet. Dat zijn „vak geheimen." Ik arriveer in Djibouti. Enkele weken nadat de Ethiopische kei zer gevlucht was en nadat de Italianen Ad dis Abeba, Dirédawa en den goheelen Ethio- pischen spoorweg hadden bezet, verliet ik Ethiopië en kwam ik te Djibouti aan. Djibouti was gedurende en ook nog korlen tijd na den oorlog in Ethiopië de zonderlingste plaats ter wereld. Nergens vond men meer merkwaardige kooplieden, avontu rier, spionnen, contra-spionnen en valsche journalisten dan in dat klei ne havenstadje nabij de Rab-el- Mandeb (de poort der Wanhoop), dc zee engte in het zuiden der Roo- de Zee. In de twee groote Grieksche hotels op de „Place Ménélick" en in de „Bar du Palmier en Zinc" (de „har van den zinken palm boom," er staat daar werkelijk in het mid den van de zaal een palmboom van zink) werden door onbeschrijflijke menschen van alle mogelijke nationaliteit steeds geheimzin nige gesprekken gevoerd. Om den dooden keizer. Het was ook hier, dat in de eerste helft van den oorlog onderhandelingen plaats hadden over... den verkoop van een dooden keizer. Reeds gedurende den oorlog had ik daar over hoor en mompelen, doch de waarheid daarover heb ik toen niet kunnen ontdek ken. Ik heb haar eerst later gevonden in een boek van den Franschen schrijver-jour nalist Henry de Monfreid, die zelf bij die onderhandelingen betrokken was. Het ging om Lidzj Yassoe, den Etliiopi- schen .keizer, die door Hailé Selassié van den troon was gestooten. „Officieel" leefde Lidzj toen nog in een soort gevangenis in hot Garmoelatagebergte. Lidzj Yassoe was zeer populair hij de Mohammedanen in Abes sinië en daarom kon hij van zeer groot nut zijn voor de Italianen. Een neef van Lidzj Yassoe, een zoon van een Afghaan en van een Dankali-vrouw, (schoonzuster van Lidzj Yassoe) liet door bemiddeling van bovengen oemden Franschen journalist-schrijver Henry de Mon- feid, den Italianen voorstellen den afgezetten keizer, feilen tegenstan der van Hailé Selassié, per vliegma chine naar de Italiaansche linies over te brengen natuurlijk tegen be taling van een zeer groot bedrag vooruit. Of de afgezette keizer levend of dood bij de Italianen zou worden gebracht, werd er niet bij gevoegd. Een andere bemiddelaar bij deze besprekingen was een Franschman L., dien ik ook persoonlijk ken, een man, die Mohammedaan was geworden en naar mijn overtuiging behoorde tot het Fransche „tweede bureau" (den geheimen militairen dienst). De Italianen zijn op dat voorstel niet ingegaan en ze hebben daaraan goed gedaan, want voor hun geld zouden ze hebben gekregen het uit gedroogde lijk van Lidzj Ya; ze afgezette keizer' was toeifTia: lijk reeds geruimen tijd dood. Mijp kennismaking met Roland Strunck. In deze door de zon geteisterde stad Dji bouti vol zonderlinge menschen en gchci- me int.rigens maakte ik kennis mict den Duitschen kapitein-oorlogscorrespondent Ro land Strunck. Hij was de man, zooals me spoedig bleek, die bij het Italiaansche noord- leger vertoevend, aan zijn blad normale be richten en aan zijn regeering sterk anti- Italiaansche rapporten had'gezonden, zon der dat de Italianen daarvan aanvankelijk iets wisten. Italianen ruiken lont. Hij was twee dagen voor mij uit Addis Abbeba te Djibouti aangekomen. Op één en denzelfden dag hadden de Italianen te Ad dis Abbeba hem 's morgens een hooge on derscheiding toegezegd en hem 's namid dagsuitgewezen. Blijkbaar hadden de Italianen toen ontdekt, welke rapporten ka pitein Strunck in het geheim aan de Duit sche regeering had gezonden. Gedurende een tiental dagen zaten kapi tein Strunck, die op een boot wachtte, en ik avond aan avond tezamen, hetzij in een der Grieksche hotels op de „Place Ménélick", het zij in de „har du Palmier en Zinc". Gewoonlijk waren we met ons drieën. De derde van het gezelschap was een Duitscher, dien iik hier X zal noemen. Hij was ouder dan kapitein Strunck en had den gehee- len wereldoorlog met eere medegemaakt. Deze X was anti-Hitier, kapitein Strunck natuurlijk sterk nationaail-socialistAls de ze heide Duitschers echter spraken over de Italianen, waren ze het roerend eens en kapitein Strunck stak zijn anti- Italiaansche gezindheid niet onder stoelen en banken. X. waarschuwt. Enkele dagen voor het vertrek van kapi tein Strunck meende X hem toch eens ge moedelijk tot meer voorzichtigheid te moe ten-manen, zeggend: '-■„He-begrijp uw gevoelens ten volle eii hen liet volkomen met u eens, doch li dient voorzichtig te zijn Men kan nog niet weten hoe zich de Duitsch-Italiaansche verhouding ont wikkelt en bij te fel partij kiezen uwerzijds zoudt u wel eens heel lee- lijk in het gedang kunnen komen." De „Place Ménélick" te Djibouti, waar 's avonds geheimzinnige besprekingen werden gehouden- Kapitein Strunck haalde de schouders op en antwoordde: „Ik sta sterk en ik weet, dat ik op steun kan rekenen." Kort daarop verliet hij ons en bleef ik met X alleen. Ongerustheid. In den loodzwaren tropennacht, die als een bedrukking over het stadje hing, zaten wc eenige oogen bl ikken zwijgend op het terras aan de „Place Ménélick", Toen begon X, die zelf een oud-officier was: „Het is een gevaarlijk spelletje, dat onze vriend Strunck speelt. Zeker, hij heeft eenigen invloed, an dere had men hem niet hierheen gezonden. Maar de Italianen weten hoe hij tegenover hen staat. Het is thans nog moeilijk te voor zien hoe de Duitsch-Italiaansche verhou ding zich gaat ontwikkelen. Strunck, die een sterke overtuiging heeft en die niet weet te zwijgen, kon, indien hij zich niet matigt, op den duur wel eens als lastig worden beschouwd zoowel door de Italianen als door zekere Duitsche politieke leiders. Het is niet zoo heel moeilijk een man machteloos te maken of desnoodste laten verdwij nen." „Verdwijnen"? vroeg ik. „U wilt toch niet zeggen, dat ze hem zullen vermoorden?" Er kwam vaag een bitter glimlachje om den mond van X toen hij antwoordde: „Dat woord „vermoorden" is een heel leelijk woord. U heeft nu den derden oorlog achter den rug en u weet toch even goed als ik, dat in de groote internationale politiek het leven van één mensch niet telt, dat zelfs de levens van millioenen niet tellen. En om iemand te laten verdwijnen zijn er andere middelen dan een gewone, ordinaire moord." Twee dagen later verliet kapitein Strunck Djibouti en «poeaHTclaarop vertrok ook X. Aan beiden heb ik nooit meer -gedacht tot ik nu in een Engelsch blad las hoe kapi tein Strunck met een kogel in het onderlijf gevallen is in een duel...... J. K. BR EDERODE. Ulvenhout, 2 December 1937. Amico, In gin stad en in gin durp hee lesten Zondag 'nen gelukzaliger Sin terklaas zijnen rondrit gedaan, als in Ulvenhout. Mee 'n hart als van borstplaat, zoo zoet 'n gemoed als éenen klont fondant, zoo smel tend goed, mee 'nen paar oogen die blonken als sterren, van voldaan geluk zóó ree den Ulvenhoutschen Sint ons durpke deur. Veur alle zekerheid 't was 'n idee van den Jaan eigens had ik nog 'n briefke ge schreven aan Tonia. Want op den vorigen was nog gin antwoord binnen en ge kunt nooit weten mee haar Dus ik had geschreven: „Mijn eigen beste Toontje!! Daar ik mij zoo alleenig voel schrijf ik nog maar eens een brief weg aan U. Hoe maakt Gij het? Ik goed. Hopende van U hetzelfste. Alleen heb ik een beetje last van stijve knieën. Zulks komt van dien val van het paard van den Dré. Zoodus ik kom niet buiten. En ik ben bang dat ik nou Zondag niet naar den Zevenbergschen Hoek kan komen gelijk ik mijn eigen al halvelings beloofd had. Jam mer!!! Maar maak U niet ongerust, hoor. Maar nooit meer op een paard, Tonia, nooit meer!!! Die beesten zijn veels te hoog. Ik hou mij maar aan mijn fiets. Ben ik dichter bij den grond, ee Toontje! Als Gij U nou maar niet ongerust maakt over mij!! Ik wou maar dat die 2 maanden om waren. Hoe gaat het met de zenuws? En met de maag? Eet maar veel, Tonia, zenuwen moeten overeten worren. En hoe gaat het met de rimmeltiek? Goed wrijven hoor! En met het naar het huiske- gaan? Goed uw best doen hoor! En als Gij over 2 maanden nog niet heclemaal beter bent, dan plakken wij er in 's hemelsnaam nog maar een paar maandjes aan. Maar ik klop het af, Toontje!!! Want hoe kom ik die 2 maanden al door??? Mrjn snor begint al weer uit te loopen. Ik smeer er haarwater aan. Stinkt wel erg naar citroenjenever, maar ik doe het voor Uü Dag beste Toontje!! Zeg Uwe familie ook gedag. Gegroet van hem die zich noemt Uw eenzame JANUS. Trui is wel nie erg „Tonia-achtig", beweert ze, maar die brievenschrijverij van me, vindt ze 'n „ongepermitteerd schandaal". En nou kan ik wel zeggen, da 'k veur 'nen ouwen kameraad toch iets mot overhebben, maakt dèt nou 'n vrouw 'ns wijs, amico! Als 't er op aankomt, dan zijn die vrouwen allemaal zoo'n bietje mee Tonia-sop over goten. Als ze denken dat ge ze missen kunt, dan vliegen z'oe om oewen nek. En als ge den treurwilg uithangt (zooals ik nou den Jaan schriftelijk laat doen) dan léten z'oe lekker treuren, martelen enverlangen, (zooals nou Tonia den Jaan dénkt te laten doen). Op deuze manier is nou Tonia content en den Jaan? Wel, die zat Zondag te peerd mee 'n louter marsepeinen zielement van zoet geluk! 'n Ging best. Zondag. 't Viel allemaal veul mee! Alleen 't „starten", dat was nogal minnekes. Want 'nen volslagen ruiter, neeë, dat had Dré III in één week tijd van den Jaan nie kunnen maken. Tepèèrdstijgen kost ie nie goed. Ja eigenlijk hadden we, inplek van stijgbeugels, touwladders aan den schimmel motten hangen. Maar ja 'n pèèrd is nou eenmaal gin zeilschip. Toen hebben we 'r dit opgevonden: we lieten Sinterklaas onzichtbaar te pèèrd stij gen. ('t Was ook gin gezicht!) We dejen 't zoo: als we aan 'n uitspanning waren 't is mee zulke festiviteiten zóó: ge meugt en ge wilt ginnen eenen middelstander overslaan dan wierd den schimmel naar den erf geleid, achter de zaak; daar kost Sinterklaas dan zooveul trappen gebruiken, als ie eigens maar wou. Na de vijfde uit spanning, dus na vijf citroentjes, dejen we 't nog veurzichtiger. Dan klom Sinterklaas links van 't pèèrd, bakboord, zoogezeed, langs 'n trapke omhoog en stuurboord stonden twee hooggehoeide comitéleden op 'nen stoel, om te zurgen dat Sinterklaas op 't pèèrd bleef. En... dat lukte bekans altij! 't Afstijgen ging veul beter. Dat knapten Sinterklaas en zwarte Piet. de twee Opa's, samen op. Dejen ze zóó: eerst gaf Janus zijnen staf aan den Blaauwe. Dan drukte den Sint mee allebei z'n handen den mijter vast op z'nen kop en dan keek ie 'n efkens, veür ie zijnen duik ging nemen, vastberaden in de rondte, mee 'n paar oogen, waarin de uit drukking: „opzij, veur 't spatten van 't bloed". Na deus voorbereidings ging Sinter klaas veurover liggen, mee z'n gezicht tus- schen den schimmel z'n ooren en als dan 'nen jeugdigen Ulvenhouter aanstalten maakte om te jubelen of zooiets, dan slioeg Zwarten Piet den gouwen krul van den staf om dat jonge- mensch z'nen nek en peurde 'm, om zoo te zeggen lijk 'nen paling uit 't publiek. Dat hiew er 't noodige respect wel in, want als den Blaauwe zwarten knecht is, dan hebben alle jonge moederkes van Ulvenhout in gin veertien dagen meer last mee d'r kroost. Moeder hoeft maar even heur oogen naar de schouw te draaien en de jong „doen" d'r broekskes braaf vol. Bekans twee meters lang, ermen en beenen nie veul dikker als m'n polsen gestoken in zwart tricot, z'nen kop deus jaar blin kend gepolijst mee 'n pakske zebra-kachel glans, 'nen mond tot z'n oorlellel toe rood ge maakt mee hard oranje en 't „geheel" be kroond mee 'nen bos rosse stekels, die er uit zien als 'n staaltje vagevuur amico, ik kan oe zeggen: 't is den schilderachtigsten maar gelijk den „wildsten" Moriaan, die ooit geschapen wierd. Ik acht 'm in staat om zóó, mee énen grijnslach, Tonia te temmen. Maar om terug te komen tot Sinterklaas: als ie dan zoo veurover te pèèrd lag, dan wrong ie z'n rechterbeen over den breejen rug van den knol en dan, dan liet ie z'n eigen verder maar naar den grond vallen, er op vertrouwende, dat den Blaauwe 'm tfj- dig zou opvangen. En..., den Blaauwe hééft Janus telkens op gevangen! „Want," zee den Tiest later teu gen me: „mijnen eigen jongsten brak, ons Doruske, stond telkens veuraan Dré, mee al z'n vingerskes in z'nen mond! Dus „Ge oeft oe niet te excuseeren, Blaauwe", zee ik. Toen grijnsde-n-ie weer 'ns, d'n sloe ber! Maar lfjk ik al zee, veur de rest ging 't allemaal uitstekend. Ten eerst is den Jaan nie zoo politiek-ge schoold als den Fielp, dus hield ie gin rede voeringen, die ons noodzaakten om nou en dan 'n half uur in de kou te motten wachten op de slot-tirade: „Huivenhout mot Heksel- sior". Janus perbeerde die leegde aan te vullen mee veul vriendeljjkhedens. Alle kinders streek ie 'ns onder de kin en 't kost 'm niks schelen, of 't broekemannekens van drie jaar waren, of jongewefkens van twintig omtrent. Vaderlijk en wèèrdig streek ie, waar te strij ken viel. Hij beloofde koeien mee goue ho rens, van echte spoortreinen af, tot knappe vrijers toe. Wuifde, boog, mompelde en fluis terde ook wel 'ns en 'k had zelfs den indruk nou en dan, dat ie nog beter fluisteren, dan dat den Fielp spietsen kan! Hij fluisterde, dat z'nen grijzen baard soms kriewelde in 'n ander gezicht. D'n Jaan z'n motto scheen te zijn: „ge bent maar ééns Sinterklaas, dus smee 't yzer as 't heet is." 't Was als altij 'nen prachtigen stoet. De ruiterij, de Ulvenhoutsche rij vereeniging veur- op. dan den Fielp, die de gemeente verteugen- woordigde. hooggehoeid in 'n open rijtuig ('nen praalwagen op z'n eigen, amico, zo'n gerij mee 300 pond Zondagsch Fielp-vleesch), dan 't Gezag, de plesiemacht (Janus zijnen opvolger) in de nuuwe uniform, dan comité- lejen te voet, hooggehoeid en getooid mee sierlijke roset-insignes (daarvan is den Sjaak z'n vrouw altij de ontwerpster) en dan den grijzen Sjors. Als ge dieën witkop bij ons in den een of an deren stoet ziet, dan kunde 'r donder op zeg gen, dat de Hermonie op komst is. Want die zou nog eerder uittrekken, zonder Turksche trom, dan zonder veurzitter! Den Sjors is zoo veul als 't vaandel, maar elk vaandel leg 't representief af teugen den Sjors z'nen bruinen kop onder de ztjig-grijze krullen. Waar den Fielp 'n heel rijtuig veur noodig hee, daar lapt 't den Sjors mee z'n krullenkop, om altij 'n schoon nummer te maken in onz' optochten! Dus dan de Hermonie! Da's altij éf! Dat witte! Dan efkens 'n plechtig Niks en toen... 't eer- biedwèèrdig hoofdmoment: den Jaan en den Blaauwe. Wat zag Sinterklaas er piekfijn uit! Wèèr dig, heilig, indrukwekkend en efkens moest ik denken: en dat wou Tonia nou in 't wèèrgaren helpen! Als ik den Sint daar zag gaan, fier, majestueus op den witen rossinant, dan was ik wezenlijk efkens trotsch op m'n minnebrie- venschrijverij...! Daarachter kletterde nog 'n deel van de Ul venhoutsche ruiterij en daar weer achter de collectanten mee de rammelende bussen. 'Nen stoet, amico, die zóó deur de groote stad mocht treken! Kosten? Nul! Baten Tien volle bussen geld! Ik zeg: 't ging prachtig. En als we 't kerk- hoveke gepasseerd waren, aan de pastorie kwamen, dan stond ons pastoorke achter 't raam en wèèrdig boog ie veur den Grooten Bisschop. Janus liet dat nie onder 'm: als 'nen vorst neeg ie terug. Den Sint wès sjuust in 'n se rieuze bui, want efkens zal er in z'n borst platen hart wel iets zijn omgegaan, als ie in deus statiegewaad zijn onvergeetlijke Piëta passeerde, daar op 't kerkhoveke. Kwaai mo ment, want Sinterklaas had 't toen mee twee vrouwen te kwaad. Een die veur goed weg was en een, die ik veurloopig van 'm weg moest houwen...! Afijn, zoo is 't leven. Aan den éénen kant soms teveul, aan den anderen kant... kwam den Jaan handen tekort om te „strijken"! Ja, 't ging manjefiek. Maar op éénen oogenblik... toen kregen we 't efkens benaauwd. Goed en wel veurbij de kerk gekomen, 't drukste punt altrj mee fees telijke gelegenhedens, toen zag ik Sinterklaas mee zonen gouwen staf den Zwarten Knecht aanporren. Als den Zwarten Knecht opkeek, wees den Sint naar den kant van den weg. Ik docht: wat... Maar meteen zag ik: daar ston den, veuraan, Graad en Mieneke mee 'nen breejen tweeling-kinderwagel. En ik heurde Sinterklaas teugen Zwarten Piet zeggen: kek 'ns Blaauwe, ons kinders!" Achter malkaar lieten ze den stoet in den steek, de twee grootvaders! Den Blaauwe, die den schimmel aan 't bit leidde, voerde 't peerd den stoet uit, naar den kleinen Tiest en Antje, daar in dieën kinderwagel. Dat was iets, amico! Och ja, 't Bloed kruipt, waar 't nie kan gaan. En dat geldt zekers veur deuze twee grootvaders. D'n eene vergat z'n bisschoppelijke wèèrdig- heid, den andere z'n gepotlooide bakkes en vort den stoet uit. Als den bliksem zoo rap, ik zat ook in de ruiterij, vlak achter den Sint, (zooveul als re serve-veiligheid), ik zeg als den bliksem sprong ik op Bles den stoet uit, boog me veurover, sleurde den schimmel aan 't bit den stoet weer in en foeterde teugen Sinterklaas: „allee, Jaan, zijde bedonderd, ge stuurt de heele boel in den soep". Den Heiligen man schold een en ander terug, begreep tóch da 'k gelijk had, maar den Blaauwe was over die „flaauwe'kul" heelemaal nie te spreken. Hij foeterde, schold, vloekte zelfs nie onverdienstelijk, maarde Hermo nie was er óók nog! Die blaasde over alles henen, waarop den schimmel efkens sierlijk steigerde en den Jaan en den Blaauwe hand- jesvol gaf en zuilie dus mee geweld over d'r grootvaderlijke gevoeligheid wierden henenge- voerd. Zoo liep alles manjefiek ten end. Op één dingske na. Ze hebben Sinterklaas gefotogra feerd veur de krant. En nou is z'nen ennigsten zorg: dat Tonia dat krantenprenteke onder d'r gebrilde oogen krijgt...! Maar daar was wel zo'n bietje-n-op ge rekend, amico! Sinterklaas hadden we zo'n vracht witten wol aan z'n gezicht geplakt, dat Tonia toch verduld goei' oogen zal motten heb ben om uit al dieën kapok den Jaan te veur- schtfn te pluizen! Afwachten. Mijn taak zit erop. Wtfers is 't aan den „een zamen Janus", om 't mee Tonia te redderen. Ik heb nou lang genogt veur zijnen lievenheer ge spuid. Ik schei er dus af! Veul groeten van Trui, Dré III en als altfl, gin horke minder van oewen t.a.v. Dré. In hei Melo Park in de Ameri ka ansche staat New-Yersey wordt op de aan Edison gewijde toren een geweldige lichtkogel in den vorm van een gloeilamp geplaatst Bin nenin worden de sterkste gloeilam pen ter wereld geplaatst, waarvan het licht door de geperste glas platen van den lichtkogel duizend voudig zal worden uitgestraald.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 9