iïmmmêrnM
-Mik
Het avontuur van Moeder Sijs
TiRüG-
ILL! 1111111111U-LI 11 m-U
Vader en moeder Sijs
hadden het geweldig
druk. Ieder jaar weer
kwam er zo'n drukke
tijd, maar altijd zeiden
ze tegen elkaar dat ze
het zó druk nog nooit
hadden gehad. De kin
deren zaten nog in het
nest, maar ze begonnen
al aardig groot te wor
den en dan waren ze
juist het lastigst. Ze
aten zo verschrikkelijk
veel dat vader en moe
der de hele dag wel eten
konden zoeken, en dan
hadden ze nog niet ge
noeg. Ze schreeuwden
gewoonweg dat ze meer wilden hebben en
ze waren al zo bewegelijk, een had er al
op de rand van het nest gezeten, maar
gelukkig was moeder net op tijd gekomen,
om die brutale rakker terug te duwen, want
daar was het nu nog geen tijd voor. Dat
kwam hierna ook nog en dat wat ook altijd
zo'n drukte, als je die kinderen moest Jeren
vliegen! Maar werkelijk, zo lastig als dit
jaar die vier kinderen waren, zo hadden
ze het nog nooit gehad, dachten ze.
Vader Sijs stopte juist een worm in de
opengesperde snavel van den oudsten zoon,
terwijl moeder in de verte al weer aan
kwam vliegen met een vette rups, zodat
de andere drie hun halzen rekten en om
strijd piepten dat het hun beurt was. Hap!
De rups was al weer verdwenen en samen
vlogen vader en moeder al weer weg om
nieuw voedsel te zoeken. Moeder Sijs streek
neer m een boom van een prachtige grote
tuin en keek eens om zich heen, waar ze
nu eens zou proberen om nog een lekker
hapje te vinden voor haar kindertjes. Daar
ginds stonden wel veel lage planten met
grote bladeren en daar konden best eens
*upsen op zitten. Ze vloog er met 'n vaarti«
heen maar opeens., pats., wat was dat?
Ze was tegen iets opgeslogen en begreep
maar niet wat het was, ze had toch hele
maal niet gezien dat er iets stond! Och,
arme moeder Sijs, de planten stonden in
een broeikas en ze was pardoes tegen het
glas opgevlogen. Een eindje fladderde ze
nog door, maar zo versuft was ze door de
klap, dat ze maar liever even ging zitten
ze wou juist onder een boom in het zachte,
koele gras even op verhaal komen, toen ze
al weer een hevige schrik kreeg: Een hand
greep naar haar en had haar bijna gepakt.
Ze vloog weer op, maar haar hartje bonsde
en haar vleugeltjes trilden zo, dat ze direct
weer moest gaan zitten. En daar was de
hand ook weer. Moeder Sijs deed de oogjes
dicht en ze voelde hoe de hand haar beet
pakte en optilde.
„Zo, dat is aardig, een sijsje", zei de
tuinman, die haar gevangen had en hij
gluurde tussen zijn vingers in de holte van
zijn hand. ,„Het is niet gewond, geloof ik,
maar het schijnt toch niet goed te kunnen
vliegen," praatte de man verder in zich zelf.
Juist stond hij erover na te denken wat hij
met het vogeltje zou doen, want hij kon
er toch niet mee in zijn hand blijven staan,
toen er bij het huis kinderstemmen klon
ken.
Een meisje en een wat kleiner jongetje
kwamen de tuin in. „Dag, van Dorp, mogen
we je helpen?" riep 't meisje. „Kom maar
eens hier Lottie, dan zul je wat moois
zien," zei de man en de kinderen mochten
om de beurt even in zijn hand kijken,
waar het sijsje angstig en trillend in zat.
„Och, een vogeltje!" juichte Lottie, „kijk
toch eens Adri, van Dorp heeft een vogel
tje gevangen. Mogen wij het hebben? Hoe
heet het? Hoe kom je eraan? Is het nog
klein? Kan het al vliegen?" Alle vragen
riepen de kinderen door elkaar en de tuin
man begon te lachen. „Ja, van mij mogen
jullie het wel hebben, maar je moet het
in een kooitje zetten, het kan niet goed
vliegen,geloof ik, maar anders gaat het
toch weg. Het is geen jong vogeltje meer."
„Dan gaan we het aan moeder vragen,
kom!" En Lottie trok haar broertje met
zich mee naar binnen. „Moeder, moes, heeft
u ook een kooi? Van Dorp heeft een vogel
tje gevangen, een mus geloof ik, en wij
mogen het hebben, maar het moet in een
kooitje!"
Lottie en Adri stormden de serre in,
waar hun moeder zat te naaien. „Kinderen,
wat zeg je toch allemaal?" lachte moeder.
„Een kooitje heb ik zo maar niet. Heeft
van Dorp een mus gevangen? Waarom
vangt hij mussen?"
„Ja of een ander vogeltje, dat weet ik
niet, maar het moet in een kooi!" begon
Lottie weer. „Kom nou eens even hier,"
zei Moeder. „Jullie willen toch niet een
vogeltje dat altijd vrij rondvliegt in een
kooitje opsluiten?
Stel je voor dat ik nu eens zei: Lottie
en Adri, jullie mogen niet meer in de tuin
spelen, geen boodschappen meer doen in
het dorp, niet meer wandelen met vader en
moeder, jullie moeten altijd in de serre
zitten, bij mooi en bij lelijk weer, altijd.
Dat zouden jullie toch ook niet willen."
„Neen, o nee..!" riepen de loeide kinde
ren tegelijk. „Nou dan zetten we ook geen
vogeltje in een kooitje, want dat vindt het
ook niet prettig." zei moeder. „Ja, maar.,
begon Lottie weer en ze zette al een pruil-
gezichtje. Maar toen kwam de tuinman er
aan; hij had het sijsje in een zakdoek ge
daan en moeder Sijs vond dat tenminste
al wat prettiger dan in die benauwde hand,
maar ze was zo bang, ze durfde de
ogen haast niet open te doen. Nu vertelde
van Dorp, hoe hij het vogeltje gepakt had
en dat hij dacht dat het niet goed kon
vliegen. „Ja", zei moeder, maar van een
vogel in een kooi houd ik helemaal niet,
dat diertje hoort in de vrijheid en je moet
het maar weer gauw los laten."
„Ja, mevrouw" zei van Dorp, „maar ik
dacht misschien kunnen we het eerst een
poosje vasthouden, want als het zo blijft
rondfladderen, krijgt de kat het vast en
zeker." „O, ja moeder!" Lottie gilde haast
van schrik bij het idee, dat de kat het
vogeltje zou opeten en ook van plezier om
dat ze het nu misschien toch mocht hou
den. Moeder glimlachte. „Dat is waar. Nou
ga maar op zolder kijken, daar hebben we
nog een oude kanariekooi en als Karei dan
uit school komt, moet die maar eens kijken
wat dat diertje scheelt en of het niet
kan vliegen. Zet de kooi maar op het bal
kon. Even later dacht moeder Sijs dat ze
vrij werd gelaten, maar dat viel tegen. Toen
ze weg wou vliegen botste ze dadelijk
weer tegen iets aan en aan alle kanten wa
ren die nare harde dingen, waar ze telkens
tegen aan vloog. Lottie stond er naar te
kijken, maar ze vond het toch wel een naar
gezicht dat het vogeltje zo onrustig flad
derde en ze was zo bang dat het zich nog
meer zou bezeren. Ze deed de balkondeuren
dicht en ging stil naar beneden. Nee, zo
was het niet leuk om een vogeltje in een
kooi te hebben!
Moeder Sijs was doodmoe en zat hijgend
van alle angst en schrik en inspanning op
het stokje. Ze was buiten en toch ook niet
en ze wou zo graag vrij. Treurig keek ze
voor zich uit en dan begon ze weer opnieuw
rond te fladderen in de kooi tegen de tra
lies aan, zodat de veertjes soms rondstoven.
„Hoe gaat het met het sijsje?" vroeg
moeder, toen ze Lottie zo stil door de tuin
zag dwalen. „Het wil uit de kooi, het
vliegt tegen de tralies aan", zei Lottie ver
legen. „Ja, zie je wel, dat zouden jullie
ook doen, denk ik," zei Moeder. „Heb je nu
geen medelijden met het diertje?". „Ja!"
knikte Lottie. „Nou Karei heeft wel ver
stand van vogels, als die denkt dat het
weer kan vliegen, dan laten we het gauw
vrij, hè kind, en dan zul je eens zien hoe
blij het is."
Even later ging Moeder eens even boven
kijken en wat zag ze door de ruiten? Va
der Sijs had net zo lang gezocht tqt hij
zijn vrouw vond en zat nu op de rand van
het balkon te piepen. Hij had het nu zo
verschrikkelijk druk, hij wou wel graag,
dat dat zijn vrouw gauw weer kwam om
mee te helpen bij het voeren van de kin
deren. En daar vond hij haar opgesloten!
Vader en moeder Sijs keken naar elkaar
door de tralies en konden niet bij elkaar
komen! Lottie!" riep Moeder, „kom eens
kijken, het mannetje zoekt zijn vrouwtje,
het zit hier ook!" Lottie en Adri kwamen
zachtjes dichterbij en zagen het vogel
paartje.
Als 'l regent
't Regent pijpesteïen
't Regent, dat 't giet,
Nu zit 'k mij te vervelen,
Wantuitgaan kan ik niet.
Wat moet ik nu beginnen T
Mijn boek heb ik al uit,
'k Zie niets dan nare regen,
Als 'k kijk door 't vensterruit.
Daar komt mijn moesje binnen,
Ziet mij eens lachend aan
En vraagt: ,£eg, kindje, wil je
Wat poffers bakken gaan V'
Weg is nu de verveling
Ik bak naar hartelust.
„Ga jij maar door, hoor regen,
,J2n regen maar gerust".
't Regent pijpesteïen,
't Regent, dat 't giet,
Maar i k bak fijne poffers,
M j deert die regen niet.
S. SalomonsSouget.
„Zullen we nu maar niet gauw zelf pro
beren of het vrouwtje vrij kan?" vroeg
moeder. „Zullen we maar dadelijk het
kooitje open zetten?" Lottie moest even
slikken. Ze was toch wel erg blij geweest
dat ze een vogeltje hadden en misschien
werd het wel rustig als het was gewend
Maar daar begon moeder Sijs weer met alle
macht tegen de tralies te fladderen, het
kopje botste tegen de spijlen en de veer
tjes vielen op de grond.
„Ja", zei Lottie dapper, ,ik zal zelf het
kooitje openzetten." „Jè, kooitje open zet
ten." zei Adri ook, die er niet veel van
begreep.
Roets, weg vloog vader Sijs, toen de deu
ren opengingen. Maar op de rand van het
dak bleef hij zitten. Het deurtje werd
opengezet en toen gingen ze allemaal weer
naar binnen en bleven kijken achter de
ramen. Moeder Sijs keek eerst wantrou
wend naar het deurtje, wipte toen voor
zichtig in de opening, keek nog eens om
zich heen en toen zzzzjt weg was ze.
„Ze kan vliegen, heel goed vliegen!"
juichte Lottie en ze was echt blij voor de
vogeltjes dat ze weer bij elkaar waren. En
vader en moeder Sijs gingen hard aan het
werk om de verloren tijd weer in te halen,
want de bekjes van de kinderen stonden nu
alle vier zo ver opengesperd en ze maak
ten zo'n lawaai of ze half verhongerd wa
ren.
Beste Jongens en Meisjes
Ziezo, als jullie deze pagina onder ogen
krijgen, is het haast Kerstfeest en jullie had
natuurlijk al verwacht minstens evenveel
briefjes op deze plaats aan te treffen als
vorige week.
Maar nee... het is deze maal slechts een
héél klein stukje en de reden ervan is, dat
er door een samenloop van omstandigheden
geen gelegenheid was, jullie je wekelijkse
portie te geven. Jammer hè?... ja, maar ik
vind het zelf ook jammer!
En nu gaan we een afspraak maken: Deze
week lossen jullie wél de raadsels op, maar
er wordt géén briefje geschreven. Ik heb er
nog een kleine ISO van oe vorige week in
m'n bezit en hoop die volgende Zaterdag er
door te jassen. Dus goed begrepen: ditmaal
wel de raadsels oplossen en de antwoorden
insturen, maar geen briefje.
Goede oplossingen ontvangen van:
Luiksje B., Schagerbrug; Ada B., Alk
maar; Annie V., Petten; Dientje M., An>
sterdam; Adri v. Z., Winkel; Lena W., Wijde-
nes; Dietje E., Callantsoog; Jan B., Barsin-
gerhorn; Piet V., Schagerbrug; Marietje en
Wim B., Schagerbrug; Jannie K., Schager
brug; Annie, Cor, Aafje en Bram W., Lutje
winkel; Nellie en Kees E., Keinsmerbrug;
Trien N., St. Maartensbrug; Cornelis H.,
Lutjewinkel; Greta de R., Anna Paulowna;
Marie en Tea B., St. Maarten; Cornelia en
Anna K., Den Burg, Texel; Geerie P., Scha-
gerwaard; Nel S., Schagen; Jacob, Jannie en
Helmoet S., Schagen; Jac. v. d. C., Schagen;
Jannie S., Schagerbrug; Jacomijntje v. R.,
Wester-Moerbeek; Hillie K., Dirk9horn;
Klaas B., Schagen; Wim, Gerrit, Piet en Lies
B., Burgerbrug; Gerrit v. G., Den Haag; Ger-
da v. R., Nieuwe Niedorp; Jannie K., Lan-
gereis; Mientje v. E., Petten; Ada P., Scha
gen; Betsy H., Oudkarspel; Piet K., Oud
karspel; Miek L., Schagen; Jannie en Mary
Jeanne B., .Burgerbrug.
Het boek is deze week gewonnen door:
MIENTJE VAN ESSEN,
Petten.
OPLOSSING RAADSELS VORIGE WEEK.
Ooievaar, roer, aalmoes, noemer, Jan,
Eva, nagel, aker, schuit, snoek, aap, ui.
NieuwRaadsel
ZIG-ZAG-RAADSEL.
Vul de X-en en punten in, volgens de op
gegeven verklaring. De kruisjes vormen dan
een goede wens.
X - Drink-gerei.
X Bereide huid.
X Lichaamsdeel.
X Zangvogeltje.
X Booze vrouw (uit sprookjes).
X Klein emmertje.
X i Hoeveelheid.
X Klein zoogdier.
X Ned. munt.
a X Kleedtngstuk.
X Jongensnaam.
X Glasplaat.
X i Zeeplant.
X Voetbalclub,
X Dierenverblijf.
X Meisjesnaam.
X Muziekinstrument.
Het bouwen van een
vogelhuisje
Dit aardige vogelhuisje, waar je het voer
in kunt strooien, is heel gemakkelijk te
maken als je een beetje met zaag en hamer
overweg kunt. De bodem is a., in de beide
uitgezaagde hoekjes kun je de beide latjes
vastspijkeren. Tegen de buitenkant van die
latjes timmer je opzij, aan de bovenkant
de driehoekige plankjes d. Daarop komt
het dak te rusten dat een recht plankje is,
even groot als de bodem. Aan de onder
kant spijker je langs de bodem en de beide
latjes de plankjes e en aan de achterkant b.
De grootte kun je zelf kiezen, zoals je zelf
wilt en zoals het 't beste uitkomt met de
plaats waar je het wilt ophangen. Komt
dat er niet op aan, dan kun je het bijvoor
beeld 35 cM. lang, 25 cM. breed en 25 cM.
hoog nemen.
D G A R R I C E
BURROUGHS
No. 24.
Een maan reizen van de Zuidkust, vertel
den de negers aan Tarzan, woonde een
vreemd volk. Ze droegen sieraden van glim-
meld geel metaal. Hun speren en pijlen waren
er van, zelfs hun kookpotten waren alle van
hetzelfde metaal. Het eigenaardige was, dat
hun stad, die uit steenen huizen bestond, om
geven was door een stevige muur. „Het ls
een zondig volk", zei Busuli, „noch wit als jij,
noch zwart als ik, maar geheel bedekt met
haar, net als Bolgoni, de gorilla. Niemand
dan ons opperhoofd heeft hen ooit gezien. Als
jonge man heeft hij zijn vader een vergezeld
naar de stad. Ze waren heel slecht, want ze
aten onze krijgslieden op. Die avond vroeg
Tarzan het opperhoofd naar deze westie. De
oude man herinnerde het zich. Hij vertelde
van de lange reis over grote rivieren en hoge
bregen. „Wacht tot het regenseizoen voorbij
is", zei hij, „dan zal ik je een paar van mijn
soldaten meegeven." En zo moest Tarzan
zich voorlopig met deze belofte tevreden stel
len. De volgende dag kwamen een paar in
boorlingen vertellen, dat er een grote kudde
olifanten in aantocht was, op enkele mijlen
afstand. Er waren verschillende volwassen
olifanten met prachtige slagtanden b\j, die zeer
kostbaar waren. In allerijl werden er toe
bereidselen gemaakt voor een grote jacht. Dc
medicijnman maakte 'n tovermiddel klaar om
hun een goede jacht te verzekeren en tegen
de duisternis gingen vijftig dappere, zwarte
jagers op weg.
(Nieuwe spelling.)