In het Woelige
Singapore
De Brabantsche Briet
van Dré
Derde bied
Zaterdag 15 Januari 1938
Een gewichtig oogenbttk.
In den nacht ben ik den evenaar ge
passeerd, voor de eerste maal In
mijn leven. Dicht bij den evenaar
ben ik reeds vroeger geweest, in de
Roode Zee, in Abessinië, te Aden,
maar nimmer passeerde ik hem in
mijn zwerversleven van bijna een
kwart-eeuw. Den Pool-cirkel kende
Verwarring van godsdiensten
en talen. Ik passeer den
evenaar op mijn reis naar Java.
Aan boord in de Javasche Zee.
De laatste haven, clie we aanlie
pen, op mijn zeereis naar Java, was
Singapore, de groote Engelsche han
delsstad en marine-basis aan het
zuidpunt van het schiereiland Ma-
lakka, een plaats, door hare ligging
van buitengewone strategische be-
teekenis, een der geweldigste pila
ren van het machtige Engelsche we
reldrijk.
Als men de haven van Singapore binnen
loopt, bemerkt de reiziger al spoedig, dat
het Nederlandsche koloniale rijk niet ver
meer kan zijn. Schepen onder Engelsche
vlag vormen er de meerderheid, maar dan
volgen in getalssterkte Nederlandsche sche
pen. Va.n meer dan een dozijn bodems zag
iflc de Nederlandsche vlag wapperen, van
passagiersbooten, van vracht booten, van pe-
troloumtank-sr.hepen en in vele groote ma
gazijnen te Singapore wordt zonder eenig
bezwaar ook Nederlandsch geld aangeno
men.
Singapore, hoewel Engelsch bezit, behoort
niet tot Engelsche-Indië. Het heeft zijn eigen
postzegels en zijn eigen geld. Het betaal
middel is er niet, zooals in Engelsch-Indië,
de roepie, maar de „dollar", de „Straits-
dolilar," die op dit oogenblik twee k drie
cents meer waard is dan de Nederlandsche
gulden.
De stad maakt meer een Chi-
neeschen dan een Indischen in
druk.
Dicht aan de haven bevindt ziich de za
kenwijk met hooge, meest witte bankgebou
wen, scheepvaartkantoren, groote winkel
zaken, maar komt men uit dat meer Euro-
peesche gedeelte der stad, dan maakt Sin
gapore in vele wijken meer een Ghineeschen
dan een Indischen indruk. Honderdduizen
den Chineezen zijn hier gevestigd en in
vele straten ziet men bijna uitsluitend Chi
neesche opschriften.
Te Bombay vormen de Chineezen een zeer
kleine minderheid; te Calcutta hebben ze
een eigen wijk, „Ghina-town" (Cbineesche
stad) te Rangoen zijn vele groote handels
zaken in Cbineesche handen en te Singapo
re vormen ze zoowel door aantal als door
kapitaalkracht een factor van buitengewo
ne beteekenis.
„De Chineezen. die naar Singapore, naar
Nederlandsch- of Engelsch-Indië komen, wor
den er spoedig rijk," zoo hoort men herhaal
delijk vertellen.
In deze bewering is heel veel over
drijving doch waar is, dat inder
daad vele Chineezen zich met echt
Oosterscft geduld en taaiheid uit de
diepste armoede omhoog hebben we-
ten te werken, al zijn er natuurlijk
nog meer aan wie dit niet is gelukt.
De ijver der Chineezen.
De Chinees, tenminste die in Engelsch-
Indië en Singapore, is veel ijveriger, veel
werkzamer dan de Hindoe pf de Maleier en
daarbij stellen ze aan het Heven geen hoo-
ger aanspraken dan de inlanders. Van on
gelooflijk weinig kunnen de Chineezen le
ven, zonder dat hen dit ontmoedigt. Geen
arbeid is hun te zwaar of te veel. En. bo
vendien zijn ze vindingrijk. Mijn schip lag
nog geen tien minuten in de haven, of er
waren reeds twee Chineezen aan boord van
een Chineesche wasscherij, die aanboden
kleederen te wasschcn en desnoods binnen
acht uur af te leveren. Twee Chineesche
vrouwen klommen aan boord om aan de
kleederen van scheepsbemanning en passa
giers kleine herstellingen te verrichten en
ook zij vonden dadelijk overvloedig werk.
Van de honderdduizenden Hindoes en Ma-
leiers, die te Singapore wonen, scheen er
geen op de gedachte gekomen te zijn op
deze wijze een daggeld te verdienen.
Menschclijke trekdieren.
Te Singapore zag ik weder de „riksjaws",
die kleine, tweewielige rijtuigjes, welke
door een man. in draf worden getrokken.
Naar men mij vertelde bestonden dié vroe
ger ook te M»dan op Sumiatra, miaar daar
Trams zijn er te Singapore niet, maar er
rijden tallooze autobussen langs trolley-
draad en deze trolley-omnibussen hebben
twee klassen. In de eerste klasse zitten
meest Chineezen, halfbloeden en Japanners.
Europeanen schijnen over het algemeen van
dit vervoermiddel geen gebruik te maken,
daar zij dit beneden hun waardigheid ach
ten. Ik heb me hieraan niet gestoord en
heb twee dagen in alle mogelijke trolley-
omnibussen gezeten, daar dit de beste wij
ze is om goedkoop zoo'n stad te leeren ken
nen.
De bevolking van Singapore is uitermate
gemengd. Er wonen vele tienduizenden Eu
ropeanen. Zooals ik uit foto's in de bladen
zag, had de Nederlandsche kolonie er juist
enkele dagen voor mijn aankomst op groot-
sche wijze het Sint-Nicolaasfeest gevieird
met een grijsgebaarden bisschop en een
zwarten knecht.
Je zou er het hoofd bij verlie
zen-
Behalve Europeanen zijn er te Singapore
Chineezen, Japanners, Mohammedaanschc
Maleiers, Hindoes, Arabieren, enkele duizen
den Javanen (dus Nederlandsche onderda
nen), Barmanen, Armeniërs. Men vindt er
Christelijke kerken van alle mogelijke belij
denis, moskeeën, Hindoetempels, Boedda-
tempels, een Confuciüstempel.
Hét is niet verbazingwekkend, dat
bij dit groote aantal godsdiensten de
eenvoudige man uit het volk soms
het hoofd verliest en niet meer met
volkomen zekerheid weet of hij nu
eigenlijk Boeddist, Mahommedaan
of aanhanger van den Hindoegods
dienst is.
Ik heb er een soort wonderlijken optocht
gezien, waarvan men mij vertelde, dat het
zooiets was als een Aioham me daan sche pro-
cesie, maar ik die door een langdurig ver
blijf in de Arabische landen meen wel iets
van den Islam te kennen, kon er niets Mo-
hammedaansch in zien.
Verbazen deed me dit. niet. Dergelijke zon
derlinge afwijkingen en vermengingen van
godsdiensten heb ik ook reeds elders gezien
zij het dan niet in zoo'n sterke mate. Het
schiereiland Malakka staat door zijn lig
ging bloot aan allerlei invloeden en hier
moest de vermenging van godsdiensten (en
ook van talen) wel bijzonder erg worden.
Ook te Singapore moest ik eenige over
vloedige regenbuien mode maken. Inder
daad, ik ben in een nieuw regenseizoen ge
komen. Op het oogenblik dobber ik op de
.Tava-zee. Er staat een stijve bries en de he
mel is dreigend bewolkt. Van warmte heb
ik niet den minsten last, minder dan op
menigen zomerdag in Europa.
EEN RIKSJAW.
Ulvenhout, 13 Januari 1938.
Amico,
Van Kerst tot
Driekoningen,
sjuust veertien da
gen, heef 't hier
streng gewinterd.
Ginnen mergen
dien God ons gaf,
of de blommen za
ten op de ramen.
De Mark lag stijf
bevrozen, de we
gels waren hard
als marmer.
*Nen feilen Noord
ooster stond die
weken schuins deur
ons durpke, maakte oe koud tot Onder oew
vel. 't Kaal geboomte leek van glas, zoo zat
't takkenrag besloten in deurschijnend ijs.
Maar 't was schoon!
's Mergens scheen 'n bleek winterzonneke
over de witte weareld en efkens blonken gier-
landen van waterdiamant als Kerstsier deur
den buiten; glommen natte zonneglanzen over
den ijsspiegel der Mark.
Maar na 'n uurke of zoo, dan trokken de
lochten weer toe en 'nen vaalgrijzen sneeuw-
hemel hing triest en laag over de ijzige wea
reld.
Vroeg sloten de durpers hun huizekens mee
de veilige blinden. En eer 't vijf uren van den
toren sloeg, voer ons durpke weg in den langen
winternacht, waardeur ge den vorst hooren
gaan mee zacht gekraak in dorre heggen en
over ys.
Na Driekoningen viel den dooi. 'Nen peersen
gloed schimde deur de grgze lochten, die, zwaar
van water, traag in beweging gingen. Groen
groezelde-n-'t dooiwater op 't donkere Mark
ijs. D'n boschbojem en de wegels wierden zacht.
'Nen Zuiveren westerkim vloeide-n-uit over de
velden en fijnen regenpoeier, koud maar
malsch, sproeide-n-allen winter weg.
't Tij is veurloopig gekeerd.
En ik speur naar 't Voorjaar!
In Trui's blompotten heb ik nuuw spruitsel
gezien, ja... speldenknobbekes, maar 't is er!
Op 't hout in den buiten weekte den groe
nen „schimmel" van den schors en alle hout
is zwart van water. Ja. sommigt zwelt al. De
blomknoppen van den rhododendrum staan als
duiv'eiers zoo groot op 't hart van den blaren-
krans hah! ik speur naar 't leven weer.
't Nuuwe leven dat al woelt en werkt, bruist
en ploetert in 't „dooiste" hout. 'n Half uur
langer is den dag al weer en nog 'n maandje,
amico, dan is 't Voorjaar te zien mee bloot oog.
Allee ik zie 't zoo geren komen. Ik snak
weer naar 'nen veugelenslag deur onze bos-
schen, 'n blaauwe streep dag aan de lochten.
Naar de geuren van den bemesten, broeischen
akker, naar 'nen zonnepiek op m'n vuurrooie
plavuizen.
Ja vroeg al speur ik achter 't Voorjaar
en als ik ten avond achter de plattebuis zit en
m'n oogen dichtknijp, dan dan hoor ik de
Mark klotsen langs de botterblommen, zie ik
de zon schijnen tot op den groenen bojem, heur
ik wijerop m'nen Bles deur de velden draven,
ruük ik den hagedoorn, ja ik zie de Ulven-
houtsche Zomerfeesten, zie de lampionnen
deur dezen zomeravond bloeien als blommen
uit 'nen droom en dan... dan rolt m'nen kop
teugen de schouw en word ik mee 'n bietje
pgn wakker uit deus Januari-zomerfeest daar
by de gloeiende plattebuis...
Ocherm, d'n mensch is 'n eigenaardig
„ding", dat alty vol van heimwee zit. Van
stil verlangen! Naar wat voorbg is, of wat
komen gaat. Dat zit in 'm, als den gelen
dooier in 't ei.
't Is zgn leven
Alleen 't dier leeft bij 't heden. En... som
mige menschen„Groote", heel erg „vol
wassen" menschen, die 't alle uren van den
dag zoo druk hebben, dat ze gin blaaike aan
de boomen zien komen. Die, op 'n schoenen
fabriek niet beter meer weten of 't leven be
staat uit chroom- en zoolieer systemen, cij
fers en reclame. Die, op 'n sigarenfabriek, nie
beter meer weten, of 't leven bestaat uit
Deli-, Sumatra- en Havanna-tabak, systemen,
cijfers en reclame. Die, op 'n margarine-
fabriek, nie beter meer weten, of 't leven be
staat uit vetten, namaak, systemen, cijfers
en reclame. Die, op 'n departement, niet be
ter meer wete, of 't leven bestaat uit cen
trale verwarming, sterren en strepen, kaart
systemen, ranglijst en pensioenjaren.
Die allemaal niet beter weten of Onzen-
lievenheer is Piet Jansen, den „leider", die
ergens onbereikbaar in 't gebouw, achter 'nen
grooten bureau zit mee 'n kwaaie bui van
wege z'n verkouwen snotneus.
Ochèrme! Laat mij dan m'nen gekken kop
maar 'ns stooten teugen dan schouwmuur,
als ik droom en peins over dingen, die nie
van vandaag zijn.
Tenminste weet ik dan iets meer van
O.L.H. Die mgn toekomst al in orde had veur
ik geboren was, 'n toekomst veur my sjuust
geschikt, onafhankelijk van 'nen Piet Jansen,
die mij 't leven zuur maakt, omdat zijn vrouw
hum 't leven verzuurt.
Zeker, wij slépen allemaal ons kruis.
En dan eenen dag drukt den balk 'nen die
peren, rooien striem in den schouwer van
't zielement, dan den anderen dag.
Ja soms wordt g'aan oew kruis geslagen
en spartelt oew zielement aan dieën kruis
balk als 'n opgeprikt insect aan de speld.
Ook ik sleep 't mee en 'k heb dikkels ge
docht: sodemearel, 'k wou dat dieën knaap
maar hol was van binnen! Maar meestetijen
ben 'k er eigens toch nog zóóveul baas over,
da' 'k 't ieverans veur 'n oogenblik in 'nen
hoek zet, m'n oogen dichtknijp en gaai zitten
droomen achter de plattebuis. En droom me
dan 't barre tij uit.
Ik heb dat nooit mee zooveul woorden ge-
zeed. Vaneigens nie! Maar daar zijn van die
botterikken, die denken, dat den Dré overge
slagen wierd bij de kruisuitdeeling deur
O.L.H. En dan motten zulke „Ongeloovige
Thomassen" eerst de vingers in oew hand-
wonden steken veur z'oe gelooven
Nou, ze kunnen gerust zgn. 't Is...r.i in
orde!
Maar wat ik hier allegaar mee zeggen wil,
Amico, da's 't volgende:
Leed is lijk 'n slecht-riekende blom, die
kolossaal veurspoedig gedgt, maar... ook rap
verlept.
En zooals in de legenden en sproken d'n
duvel nooit óp kan, teugen 'n kruiske, zoo
slaat 't chagrijn op den loop by 'nen peerlen
den lach.
Den mensch, die da goed wit, diep beseft,
die van 't triomphaal opgegroeide leed al ras
de verwelkende punten ziet aan 't brosse blad
van die stinkende blom, zo 'nen mensch is an
deren alty 'n'groot end vooruit.
Zekers, daar zijn menschen, die gelukkig
zgn mee hun ongeluk. Die dat gewas vertroete
len in kille schaduwplekken, want snel-ge-
groeide blommen verdragen de zon maar slecht.
Ja ja, die zijn er, die gekke menschen. Veul
zelfs!
Maar ik, ik zit nie geren in den stank;
laat ik 't zóó zeggen.
'k Heb al m'n leven zo'n bietje 't gedacht
g'ad (al veur den crisis, horre; al veur den
crisisdat d'n mensch récht hee op ge
luk! Teugenover elk recht staat 'nen plicht,
da's natuurlijk. Dat verstaat 't blommeke zelfs
al, dat z'n kopke heft naar de zon, om te
groeien en te bloeien, alis 't kopke zwaar
van 'n dikke traan, die in 't hartje gedaauwd
is en 't blommesteeltje buigen wil.
Den mensch, die altijd speurt naar 't zonne-
ke, zal 't eerder zien dan hg, die mee 'nen ge
bogen kop over d' eerde gaat.
Wie gelukkig leven wil, mot 't geluk op
speuren
Das den plicht.
In 'nen kelder kruipen en dan kniezen omdat
de dag zoo duister is, terwgl op èèrde 't zon-
neke glorieus te stralen staat, da's mee opzet
oew neus steken in de stinkende blom van 't
leedgewas. Da's Onzenlievenheer onbiliyk ver-
wijt-maken, dat water nat is, vuur warm; da'
slecht!
Den Schepper dienen, en wat is 't leven
anders? mee 'n zuur gezicht is zachtjes uit
gedrukt, niks anders dan gdelheid, verwaand
heid. 't Is kwasterig!
Zie, amico, dat is 't wa 'k kwijt wou raken
aan 't begin van 't jaar. Nou 't al loont om 'ns
te speuren naar 'n nuuw spruitseltje ter grootte
van 'n speldeknobbeke.
Alle mensch kan toch hebben z'n stukske
bosch, zgnen buiten, z'n kameraads, z'n plazier
en z'nen leut, z'n schoone kerkske, z'nen
Paasch en z'nen Kerst, z'n huiske en z'n ge
dachten, z'nbrokske Ulvenhout! Waar nie
Piet Jansen, maar waar O.L.H. regeert! Waar
de blommekes rekken naar de zon! Waar den
sturm deur 't geboomte loeit, den Mei in witten
blossem bloeit! Den Herfst in gouwen kleuren
gloeit!
Houwes! Dré! Nou mot ik op gaan passen,
't Zit werendig te dichten. Maar allee! Ge zou
ook in 'nen poëtischen hoest schieten als ge de
Ulvenhoutsche jaartgen zoo kort by malkare
zet
Kom, ik zal er gaan afscheien.
Maar dan eerst nog efkens dit:
Dré III laat alle vrienden en vriendinnen, die
ook hum 'n zalig Nuuwjaar wenschten, harte
lijk groeten, mee veul dank en beste wenschen
veur 'n zalig Nuuwjaar. D'n kleinen prul kan
nie beginnen aan stuksgewijze beantwoording;
't zou 'm 'n week tractement kosten en hij is
aan 't sparen veur Wieskes' verjaardag.
Die mij en Trui hebben gelukgewenscht kre
gen ons antwoord. Wie gin antwoord kreeg mot
't slecht getroffen hebben mee de Post en
dat kan haast nie!
Veul groeten van Trui, Dré III en als alty
gin horke minder van oewen t.a.v.
TEDAILLE TER HERINNERING AAN DE
I*ARIJSCHE WERELDTENTOONSTELLING
De commissarissen van de buitenland
se he deelnemers aan de ParIJsche wereld
expositie ontvingen ieder een berinnerings-
zijn deze menschelijke trekdieren door de
Nederlandsche regeering uit menschelijk-
heidsoverwegingen verboden.
Engeland legde enorme sommen
aan de vlootuitbreiding ten koste
Singapore is een der belangrijkste
steunpunten der Engelsche vloot,
dat door de huidige gebeurtenissen
in China een nog grooter beteekenis
heeft gekregen. Millioenen en nog
maals millioenen ponden sterling
zijn daar de laatste jaren uitgege
ven voor een nieuwe oorlogshaven,
voor bijna onneembare versterkin
gen, voor werkplaatsen ten behoe
ve der vloot, voor opslagplaatsen
van oorlogsmateriaal en stookolie,
maar als men wandeldt door de
stad bemerkt men van dit ales niets.
]>e oorlogshaven en de militaire werken
liggen geheel apart, van de handelshaven
en de eigenlijke stad, waar men slcphts
betrekkelijk zelden Engelsche marinematro
zen en soldaten ziet. Misschien volgen de
Engelschen hier dezelfde methode als te
Bagdad, waar Engelsche soldaten als regel
slechts in burgerkleeding in de stad komen.
Trams met twee klassen.
ik reeds lang. Dien passeerde ik on
geveer een half dozijn malen. Maar
de evenaar
Dit is een nieuwe gebeurtenis in mijn le
ven. Feitelijk had ik in den afgeloopen
nacht den doop moeten ondergaan, zooals
dat de gewoonte was op de oude zeilschepen
en nog in gebruik is op de groote passa
giersschepen. Op mijn vrachtboot met weini
ge passagiers heeft men evenwel deze plech
tigheid vergeten of misschien ook heeft nie
mand aan boord gedacht aan de mogelijk
heid, dat ik, de man, die uit eigen ervaring
kan vertellen van de Witte, de Zwarte en
de Roode Zee, van Spitsbergen, Perzië en
Abessinië, onder den evenaar nog een nieu
weling was.
Heden zijn we de Banka-straat doorgeva
ren, de zee-engte tusschen het Nederlandsch
Indische tin-eiland Banka en de kust van Su
matra en vannacht, of, op zijn laatst, mor
genochtend in de vroegte loopen we Tand-
jong-Priok binnen, de haven van Batavia.
Daar eindigt mijn zeereis en zal ik, na
Spaansohe, Portugeesche, Fransche, Itali-
aansche en Engelsche koloniën, .Nederland
sche koloniën nader leeren kennen.
J. K. BREDERODE.
PRINS CARNAVAL KOMT! Een meisje droomt van maskers en
serpen tines.