Een Nederlander heeft goudkoorts Mid winterfeestop Assumburg 0 Spannend hazardspel met het leven als inzet Ijzig avontuur in een oud slot Londen s plannen en zorgen Zaterdag 5 Februari 1938 Derde blad HA. DAAR SCHITTERT EEN ZWAK GEEL LICHT IN DE GRAUWE AARDE BANDOENG. In Januari. Als men van Java alleen nog Batavia en Bandoeng heeft gezien, dan zou men tot de meening kun nen komen, dat de naam van „Overzeesch Nederland" voor dit gebied niet slecht is gevonden. Er heerschen hier de rustige gemoede lijkheid, de regelmaat in het leven, ook wel de stijfheid, welke vooral voor kleinere Nederlandsche steden kenmerkend zijn. In Europa denkt men, als men het woord „Indië" hoort, aan apen, slangen, tijgers en wilde olifanten, maar van de menschen, die te Batavia en Bandoeng door de ge- asphalteerde straten wandelen, hebben er slechts zeer weinigen ooit een tijger of een olifant in het wild gezien. Zenuwschok kende, avontuurlijke gebeurtenissen heb ben deze menschen even weinig beleefd als de gemiddelde bewoner van Delft of Woerden. Echter, er zijn ook nog de „buitenbezit tingen", de gebieden, waar de Europee- sche, in dit geval de „Nederlandsche" be schaving minder is doorgedrongen dan op Java. Crisis-slachtoffers. Met mijn hotel heb ik het uitstekend getroffen en dit is voor een reizend jour nalist van het allergrootste belang. Er wo nen vele „oud-gasten", menschen, die reeds lang in Nederlandsch-Indië leven en onder deze oud-gasten zijn er vele, die vroeger betere tijden hebben gekend. De eigenaar van het niet groote hotel is een oud-planter, evenals trouwens meerdere mijner medebewoners. Sommige dezer hee- ren hebben vroeger, een tiental jaren ge leden, in eigen, kostbare automobielen rond gereden, maar daaraan werd een einde gemaakt, toen de prijzen van rubber koffie en suiker omlaag tuimelden. Ik maak kennis met een ander avonturier. De belangwekkendste van al de menschen in het hotel is een nog tamelijk jonge Nederlander, om wiens wezen zooiets als een atmospheer van avontuur schijnt te zweven. Jawel, maar deze atmospheer heb ook ik na al mijn ervaringen in verschil lende werelddeelen om me en zoo waren we spoedig goede kameraden. We eten sa men, we wandelen samen en we vertellen elkander de soms zonderlinge gebeurtenis sen uit onze levens. En aan stof tot ge sprek ontbreekt het ons nooit. Hij zoekt een betrekking en heeft heim wee naar Borneo, waarheen hij voor- loopig niet terug kan keeren, daar hij er moeilijkheden heeft gehad met een der hoogste overheidspersonen. Zoodra deze overheidspersoon is vervangen door een ander, wil hij terug naar Borneo, zoo heeft hij me verteld. in Batavia te Het was hem rustig. Hij is een kleine tien jaar geleden naar Nederlandsch-Indië gekomen als banktoe- amhte, maar lang heeft hij het in die hoe danigheid niet volgehouden. „Naar Indië kwam ik," zoo verhaalt hij, „vol geestdrift voor het nieuwe en onbekende, maar al spoedig begon mijn geestdrift te bekoelen. Op de bank te Batavia en later te Soera- baja, was het feitelijk niet veel anders dan op de bank te Amsterdam. Het was dezelfde regelmatige, rustige wijze van werken zonder veel afwisseling. Maar uit brieven, die ik onder de oogen kreeg, bleek me, dat het op Borneo, op Cclebes, op Nw.- Guinea toch anders was en toen heb ik er de brui aan gegeven en ontslag genomen. Sommigen zeggen, dat ik dwaas heb ge daan een vaste betrekking met groot sa laris en uitzicht op pensioen weg te gooien voor een onzeker bestaan, maar ik ben het met die menschen niet eens. Ik heb een expeditie mede ge maakt. naar Nieuw-Guinea, ik heb op Cclebes vertoefd, ik heb op een plantage gewerkt op Sumatra, maar het mooiste, het boeiendste was toch het leven op Borneo. Dat was als een spannend hazardspel met het leven als inzet." Ik vroeg hom, wat hij op Borneo had gedaan en hij antwoordde: „Ik heb daar goud gezocht." Verbaasd keek ik hem aan. Toen lachte hij eens even, liep naar zijn kamer en kwam terug met een stuk grauwen steen. „Kijk," zeide hij en hij wees mij op een klein, smal geelglanzend adertje in den steen. „Dit is goud." Een wonderlijke kerel is mijn tijdelijke makker, de goudzoeker en met smaak en boeiend weet hij te vertellen van zijn leven en*lijden op Borneo. Ik vroeg hem: ..Maar is er dan zooveel goud op Borneo? Vrijwel alle Nederlandsch- Indische goudmaatschappijen zijn toch ten gronde gegaan." Er is goud op Borneo De goudzoeker haalde zijn schouders eens op en antwoordde daarna: „Goud is op Borneo. maar niet in groote hoeveelhe- heden en, in elk geval niet voldoende om er de kostbare werken van groote maat schappijen mogelijk te maken. Zulke maat schappijen hebben een dure directie in Nederland, een duren directeur ter plaatse, ze laten dure ingenieurs en dure machines uit Europa komen cn zulke geweldige uit gaven kunnen er niet van af. Daarvoor is de bodem op Borneo niet rijk genoeg aan goud en zulke Maatschappijen zijn gedoemd ten ondergang. Anders is het als enkele personen, hetzij inlanders, hetzij Europeanen, met heel weinige en niet dure werktuigen zich zetten aan de ontginning van goudhoudenden grond. Op een plek, waar vroeger een groote maatschappij werkte en waar nog voor honderdduizenden guldens aan machines liggen te roesten, graven en delven nu eenige honderden menschen, meest inlan ders en Chincezen, en dezen ver dienen er gemiddeld goed hun brood, al worden ze er niet rijk bij. Mijn makker de goudzoeker vertelde, hoe hij zelf anderhalf jaar op Borneo had ge werkt met houweel, met spade, zonder goud van eenige beteekenis te vinden. Er waren zelfs maanden ,dat hij in het geheel niets vond en zelfs geen geld meer had om zich voedsel te koopen. Dan at hij samen met andere goudzoekers, die gelukkiger waren, met inlanders, met Chineezen, met een Oostenrijker, met een Duitscher, om eiken dag weder te wroeten in den grond om er kleine mijngangen te graven, steeds hopen de eindelijk wel eens een belangrijk goud adertje te zullen ontdekken. Elke houweelslag kan den schat openbaren. „Het is vermoeiend, het is uitputtend, maar het is ook boeiend zoo te werken," vertelde de goudzoeker. „Met eiken houweel- slag met eiken spadesteek kan je een klei nen schat vinden en dat houdt den moed er in. En als je zelf niets of zeer weinig vindt, dan geeft toch elke vondst, door een ander gedaan, je nieuwe hoop. Het geluk, dat een ander te beurt valt, kan toch ook jou een maal toelachen. Heb je een heelen dag in gespannen gewerkt en weder niets gevon den, dan ga je 's avonds moedeloos slapen in je zelf gebouwde hut, maar als de nieu we morgen straalt, dan voel je weder het koortsig verlangen, dc goudkoorts, en je begint den moeizamen arbeid weder op nieuw, steeds scherp uitkijkend naar een zwakke, gele schittering in den bodem, een schittering, die de aanwezigheid van goud beduidt. Het is als een spannend geluksspel, een hoog spel, niet het eigen leven als inzet, en ook feitelijk een dwaas spel, want de winstkans is buitengewoon gering in verge lijking met den inzet. Zeer klein is het aan tal goudzoekers, dat rijk werd: daarentegen zijn er bij het goudzoeken duizenden, tien duizenden ten gronde gegaan. Ook op de rijke goudvelden waren liet meestal niet dc goudzoekers, maar de kroegbazen, de han delaars in levensmiddelen en de handelaars in blanke slavinnen, die er rijk werden. Goud, dat men uit den bodem raapt, glijdt heel gemakkelijk tusschcn de vingers weg. Een carnaval van jeugdvertier Midwinterfeest op slot Assumburg Het is een buitengewoon schouwspel, al dat jonge volk, komende uit de poorten en nissen van het bejaarde kasteel: in achttien-eeuw- sche kleedij. Het is eigenlijk niet beter te ver gelijken dan met een van die warm gepen seelde schilderijen van Pieter Maris: ridders en edelvrouwen, gaande onder poortbogen, van omhoogrijzende kasteelen. Ook hier is alles kleur... gloed... warmte. En bovenal: jeugd! Het costelyck Houwelyck. Tusschen twee Dorische zuilen staat Geert Dils... of nee, het is Dils niet meer. Hij is thans burchtheer van Heemskerck; schar lakenrood is zijn mantel, en zilverwit de haren, die om het oude hoofd waaien. Een grijsaard, die in een zwaar oratorische rede de feestgangers toespreekt en hen ver telt van het costelyck houwelyck, dat te vol trekken staat. Het volk juicht, en gearmd gaat het naar de groote schouwzaal, waar het feest zal plaatsvinden. Een feest ja, dót wordt het. Een feest van jeugd en vriendschap, een feest van uitgelatenheid en enthousiasme. Maar bovenal: een feest van folklore, want zóó en niet anders moet het daar eens ln de thans voorbije eeuwen in de hooge zalen van Assumburg geweest zfjn. Zóó pittoresk en zóó galant. Er wordt gedanst, op de klanken van gui taren en fluit. De rijen volgen elkander op, het volk zwiert en zwaait voorbij. Op de steenen muren en marmeren grond weer kaatsen de fladderende rokken en omkleede boenen. De pruiken en linten deinen mee ln wilde vaart en steeds sneller, steeds in opge voerd tempo, geeft Néerlands jeugd zich aan dit merkwaardig feest. Bruiloft en leekespelen. Daarna komt de bruiloft. Een kostelijke parodie. Het volk in groteske boertigheid op den achtergrond, de Heeren van het Huis van Heemskerck in rijke dracht. Ze zingen oude wijsjes of ze nooit anders gedaan hebben en zwaaien met de bokalen, als bevond zich hierin het edelste gerstenat of mousseerend kloosterbier. Leekespelen worden tusschen de bedrijven door opgevoerd, korte schetsen, waarin toe standen al dan niet gehekeld worden. Maar men kan er om lachen, en van 8 tot 12 is er in heel Assumburg geen gezicht geweest, dat in plooi was. De bekende Nederlandsche volkszarger en luitspeler Geert Dils, slotvoogd ven kisteel Assumburg te Heemskerk wordt 17 Februari 60 jaar Dan komt het einde... De Heer van Heems kerck vischt verstolen een polshorloge op, en ontdekt tot Zijns Edelen grooten schrik, dat het middernachtelijk uur reeds angstig dicht genaderd is. Weer blaast de trompetter ten signaal, maar thans zet het een streep onder de duizend vreugden der schare, die als één man neervalt. Te moe, te uitgedanst, om ook nog maar één woord te zeggen. Een uitzondering alleen maakt Dils. Die ziet er uit of hij zoo juist bij z'n wederhelft een kleintje-koffie is wezen halen..,. Eindelijk gevonden. „Toen, eindelijk, na bijna ander half jaar, ben ik werkelijk op een echt goudadertje gestooten. Onmete-N lijke rijkdommen beteekende dit niet, doch het gaf me enkele duizen den guldens, waarmede ik één, hoogstens twee jaar uit de knel ben. Geheel heb ik het adertje, dat ik al leen weet, niet uitgeput. Er zit nog voor een goede duizend gulden in. Die heb ik voorloopig laten zitten. Ik ken dat: heeft men zoo'n adertje ge heel uitgebuit, dan gaat men niet weg. Men blijft, steeds denkend, dat men den vol genden dag wel weder zoo'n adertje kan vinden. Bovendien was liet voor mij wen- schelijk Borneo te verlaten, daar ik op minder goeden voet stond met een der voornaamste Nederlandsche overheidsperso nen. Ik wil nu trachten hier, te Batavia of elders een betrekking te vinden, om later, als de mij vijandige overheidspersoon van Borneo is overgeplaatst, daar weder terug te keeren. Mijn verstand» zegt me wel, dat ik daar niet rijk zal worden, maar als de goudkoorts je eenmaal te pakken heeft, laat ze je niet meer los." Batavia lijkt een Nederlandsche villastad. We zaten in de voorgalerij van ons hotel, toen de goudzoeker me dit alles vertelde. Op de geasphalteerde straat voor ons reden tallooze automobielen voorbij en Europeanen en inlanders, meest in smetteloos wit ge kleed, op de fiets. Aan de andere zijde der straat waren weder, vi'llarachtige huizen met galerijen en tuinen er om heen. Het deed denken aan een verindischt Bussum, Hilversum of andere Nederlandsche villa- stad, rustig, vriendelijk met allerlei bedaar de. bezonken menschen, wier leven lang zaam verst roomt als een vreedzaam ri viertje tusschen bebloemde oevers. Maar bij mij, in de voorgalerij van het hotel, die eigenaardige kerel, deze kende „het groote gebeuren", „het wilde avontuur." „Jij moet niet lang op Java blijven," zoo beëindigde de goudzoeker hot gesprek. „Wat is Java? Een heel net, fatsoenlijk Indisch Europa, waar niets te beleven valt. Naar de buitenbezittingen moet je gaan. Naar Bor neo, naar Cclebes, naar Nieuw-Guinea. Daar pas leer je Indië kennen, het Indië van oerwouden en geweldige natuurkrachten en zonder goed gekleedc plezierreizigers en menschen met oen gerégeld gewoon burger lijk bestaan." Ik zal dezen raad van mijn makker den goudzoeker in gedachten houden. J. K. BREDERODE. Het wordt stil in Assumburg. Het einde van het' feest. Door de gangen verspreiden de jonge menschen zich. De meis jes gaan naar hun appartementen, de jongens naar de hunne. Hier en daar een hartelijke handdruk, een klap op een schouder of een vroolgke groet. Neêrlands jeugd gaat slapen. In een oud kasteel, met duizend herinnerin gen aan vroeger. Duisternis en wenteltrappen. Wij blijven achter. In de duistere gangen, waarboven je de atorm hoort razen, nog steeds in onge temde woede. Hy kraakt over de kantee- lén en rukt nog steeds aan alles, wat maar even uitsteekt van dit steenen bol werk. De gangen zijn duister. Hier en daar een spaarlampje, een gloeiende spijker in een Egyptische duisternis. En we krijgen spijt het plan beraamd te hebben om ons leger op te zoeken, als allen reeds te slapen zouden zijn. De gang met de Jacoba-kruikjes, die in bruin en blauw op richels staan. Koud en emotie loos, nu er geen zonlicht is, dat dit alles fleur en gloed geeft. Voor ons kronkelt zich ineens een wentel trap naar boven. Een haast eindelooze spiraal een machtige kurketrekker, die in een git zwarte punt uitloopt. Zoo komen we aan de kamer, en binnen één minuut liggen we onder de dekens van As sumburg. De vensters zijn van glas-in-lood en de wind rukt er aan. Je kan van het bed af precies in de slotgracht zien, waarin zich, als de maan even kans ziet van achter de wolken banken weg te zeilen, het hemelpanorama weerspiegelt. Een maan als een Edammer kaas, zoo groot en zoo geel. Een pafferig gezicht in een om lijsting van louter woeste centauren, die pro- beeren elkander voorbij te rennen. Manestralen vallen in de gracht. Huppelen op de bewogen gofjes en worden weer naar boven getrokken. Een aardig spel, om van onder de dekens te zien. Het verleden spreekt. Overigens is het vertrek duister. Zoo Intens donker is het er, als de Edammer Kaas vertrokken is, dat je zoudt kunnen denken in een catafalk te liggen. Levend begraven. Maar aan de wanden hangen de Heeren en Vrouwen van Assumburg. Met hooge kanten kragen en met pofmouwen en allen met strenge blikken. Ridders, met hel geslepen rapieren en dolken en met den blik der wrake achter flitsende oogen. Ze doen denken aan Borgia's, zoo na 12 uur middernacht. Bang avontuur. De storm jankt om het slot. Een houtwurm gaat ergens op expeditie in een tafelpoot, een muis krist-krast over den vloer, ergens in onbestemde verten kraakt een deurscharnier. En ineens gebeurt het. Van een oud schilderij stapt plotseling Maerten van Heemskerck. met aan zijn zjjde Barthout van Assendelft. Ze hebben de DE VLOOTUITBREIDING DOOR STAALSCHAARSCHTE GEHAN DICAPT? Ergerlijke bureaucratie op het ministerie van luchtvaart. De vraag of Engeland in geval van oorlog voor den grooten strijd ge reed zal zijn, wordt in het openbaar steeds meer aangeroerd. Het is op merkelijk, dat zich in de laatste da gen alle groote bladen en wel ieder van een andere zijde, met dit on derwerp hebben bezig gehouden. En levens is het opmerkelijk, dat er op twee punten van den huidigon stand van zaken critiek wordt uitgeoefend. De socialistische „Daily Herald" houdt zich bezig met de schaarschte aan staal en meent te kunnen vaststellen, dat de uitvoering van het bewapeningsprogramma daardoor aan zienlijk gehinderd wordt. Niet minder dan 152 scheepswerven aan de Tyne, waaronder ook die, waarop de beide nieuwe kruisers „E.dinburgh" cn „Jellicoe" gebouwd worden, zouden op het oogenblik moeite hebben met de aanschaffing van staal. In Belfast, waar eveneens verschillende nieuwe oorlogssche pen op stapel liggen, zou men zelfs tijdelijk arbeiders hebben moeten ontslaan, wijl het niet mogelijk was geweest tijdig het noodige staal aan te koopen. Bij den bouw van koop vaardijschepen zou de toestand nog erger zijn en de termijnen van aflevering zouden met 6 en zelfs met 9 maanden overschreden worden. Het blad kondigt een interpellatie van den I.abourafgevaardigde Kirk- wood in de komende weken in het Lagerhuis aan, waarbij Kirkwood er op zou wijzen, dat de staalproductie weliswaar hooger is dan in de beide laatste jaren, maar dat aan de En- gelsche bewapening een deel van de ze staalproductie zou ontgaan, wijl staal in den vorm van oorlogsmate riaal naar het buitenland zou wor den uitgevoerd. De Labour-afgevaardigde zou eischen, dat de levering aan het buitenland zou worden uitgesteld, tot de Engclsche firma's en voor al de werven van het noodige staal zouden zijn voorzien. Critiek op het ministerie van luchtvaart. De „Daily Mail" heeft zich voor een even eens zeer scherpe critiek het programma der luchtbewapening tot. onderwerp gekozen. De lucht vaart correspondent van het blad houdt zich bezig met een aantal■•fabrieken en ver— klaart, dat deze niet aan de hun gesteld® eischen hebben voldaan. Zoo zouden de hei de fabrieken, die' bestemd zijn voor de leve ring van vliegtuigcellen, dus de machines zonder motor, ondanks alle voorspellingen ver bij bet voorgeschreven programa ten achter gebleven zijn. De verwijten tegen een al te bureaucratischen arbeid in het ministe rie van luchtvaart worden daarbij opnieuw aangeheven en als voorbeeld wordt aange voerd, dat aan den cel van een bepaald vliegtuigtype 2000 veranderingen en aan een anderen zelfs 0000 veranderingen werden aangebracht, alvorens met de scrie-produc- tic kon worden begonnen. Het blad eischt nu, dat het luchtbewape- ningsprograrama ten spoedigste van de ke tenen der bureaucratie zal worden bevrijd. Het vraagstuk der voorziening van levensmiddelen. Met de plannen der regeering voor de le vensmiddelen voorziening van Engeland in geval van een komenden oorlog houdt zich de „Daily Tclegraph" bezig in een artikel, dat al evenmin geheel vrij is van critiek. Het blad stelt vast, dat een organisatie, die onmiddellijk met haar taak zou kunnen be ginnen, hiervoor reeds bestaat. Dc organi satie bestaat uit de 15 lcvensmiddelen-bu- reaux, die in de verschillende districten van Engeland en Schotland zijn gevestigd en waarvan een ieder in zijn district het noodi ge organisatorische werk zou kunnen ver richten. Dat de regecring zelf den Inkoop en het opslaan der voorraden levensmiddelen op zich zou nemen, wordt onwaarschijnlijk ge acht, al is het mogelijk, dat er een reserve in den zin van een „noodrantsoen" zal wor den geschapen. Naast dc voorziening zou ook de prijsvorming gecontroleerd worden. Ge heel eens is het blad het, zooals gezegd, niet met deze plannen. In dc eerste plaats niet, wijl de regeering nog steeds niet besloten heeft, zelf in grooteren omvang voorraden le vensmiddelen op te slaan. Het blad houdt de schepping van een noodrantsoen voor on voldoende. De bezwaren uit de kringen van den handel tegen een volledige concentratie in de handen der regeering zijn ook aan het blad hekend, maar desondanks meent het, dat deze bezwaren een afzien van de volle dige controle geenszins rechtvaardigen. Uit dit alles ziet men, dat het debat eerst thans goed op gang komt en dat het laatste woord over Engeland's groot, herhewape- ningsprogramma nog niet gesproken is. rapieren in de hand, die schitteren in het maanlicht. Ze fluisteren onhoorbaar met elkaar en zien dan nieuwsgierig naar het bed. Ze stappen er voorby en vinden het hlykbaar hoogst onbelangrijk dat deze indringer na 6 eeuwen in hun domein geslopen is. Ze verdwijnen door de deur en tot m'n ontzetting ontdek ik dat deze niet geopend behoeft te worden. En plotseling realiseer ik alles: ik be grijp; Maerten en Barthout gaan dezen nacht tezamen Jacoba van Beieren ver lossen van haar gevangenschap in de kille kelder en haar 6-eeuw oude aardewerk- Industrie*

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1938 | | pagina 9