DE MODE VAN MORGEN
De Brabantsche Briet
Lekker eten
van Dré
Het mantelpak beschermt ons tegen Maartsche buien
Rose en
appelgroen
RADOX
Zaterdag 26 Februari 1938
Vierde blad
Oostersche grillen en Hollandsche vrouwen
In de eerste, nog wat frissche, len
tedagen, waarin men zich in een
voorjaarsjaponnetje of in blouse-en
rok nog niet goed aan een toch al
tijd ietwat verraderlijk weer durft
blootstellen, is het mantelpak de
redder in den nood. Het mantelpak
is „gekleed", het is niet te zwaar en
niet te licht het is voor Maart en
voor April-de-Grillige het aangewe
zen costuum,
Hoe zal ons mantelpak er in de komende
lente nu uitzien? Wel, alles wijst er op dat
de fantasie-modellen een krachtigen aanval
zullen doen op de hechte stellingen, die het
klassieke mantelpak al zooveel jaren in
neemt. Of dat offensief slagen zal of zelfs
maar kans van slagen heeft, zal ik niet
.trachten te voorspellen. Waarschijnlijk ein
digt de strijd in een „draw", in een remise.
De oudere generatie zal het klassieke man
telpak blijven prefereeren, de jongere zal
zich bekoren laten door verschillende nieu
we en aantrekkelijke mogelijkheden. Van
de rokken is weinig nieuws te zeggen; die
blijven wat ze waren, eenvoudig en tame
lijk nauw, soms geplisseerd, soms ook niet.
Het komt me voor dat ze iets korter dan
verleden jaar zijn, maar het verschil in
lengte' bedraagt misschien één, hoogstens
twee centimeters.
Nog stééds de bolero-vorm!
Daartegenover staat dat de manteltjes
langer zijn dan we tot dusver gewend wa
ren; bij vele modellen is er zelfs neiging de
manteltjes van achteren te verlengen en
van voren kort te houden. Zoo krijgt het
geheel een bolerovorm en dat is juist de be
zijn de tinten van
het, op Oostersche
wijze gedrapeerde
avondtoilet, dat de
hier afgebeelde staan
de dame draagt. Het
is nit satijn vervaar
digd.
Vele meters stof
vergt de japon van
de zittende manne
quin. Crêpe de chi-
ne in een origineel
streep-dessin was
haar keuze.
doeling, want de bolero, in alle variaties,
schijnt binnenkort in modeland een belang
rijke rol te zullen spelen.
Het opmerkelijkste van vele fan
tasie-mantelpakjes is evénwel dat ze
a jour-effecten vertoonen. Dat heeft
tot gevolg, dat de blouse niet geheel
en al bedekt wordt, maar hier en
daar van haar tegenwoordigheid
blijk geeft. Vóór de draagster brengt
dat een zekere moeilijkheid mee en
wel deze, dat ze de kleur van haar
blouse op die van het mantelpak
fijntjes af te stemmen heeft.
Tweekleurige manteltjes.
Voor kleuren, en zelfs voor vrij gedurfde
combinaties, zijn we intusschen niet bang.
Tweekleurige manteltjes zullen ons in over
vloed gepresenteerd worden en zelfs „ja-
quettes" in twee stoffen. Dat manteltje en
rok van een mantelpak van dezelfde kleur
en dezelfde stof moeten zijn, is een thans
wel voorgoed overwonnen standpunt. In de
komende lente wordt op bijna alle donkere
rokken een licht manteltje gedragen en.
daartegen bestaat ook geen enkel redelijk
bezwaar. De kleuren? Vooral mosgroen en
blauwgrijs, maar deze beide tinten dulden
vele. andere naast zich: Ze hebben niets ex
clusiefs.
Oostersche invloeden.
De gekleede costuums voor den namiddag,
en straks voor den avond, doen de wenk
brauwen fronsen. Ze hebben niet alleen niets
Hollandsch, maar zelfs weinig Europeesch.
Het Oosten heeft, ik wil niet zeggen alle,
maar dan toch het grootste deel der crea
ties geinspireerd of, voor 't minst, bein-
vloed. Vooral Egypte draagt ditmaal een
zwaar steentje bij. Is dat het gevolg van
het huwelijk van Koning Faroek, wiens zeer
lieftallige „Zuivere Roos" al haar costuums
in Parijs maken liet? Misschien ten deele.
Maar men kan het feit, dat het Oosten zoo
domineert, toch niet geheel en al op reke
ning van de Kaïrosche trouwplechtigheid
schuiven, want Oostersche tendenzen spelen
al sinds eenige jaren, in de grootc Parijsche
cellecties, een niet onbelangrijke rol.
Het spreekt vanzelf dat de oorspronke
lijke Oostersche drachten niet precies wor
den nagebootst, maar de draperieën en de
kleuren, de sluiers, de pailletten en de
sieraden blijven. Wat zal ik er verder van
zeggen? Voor vrouwen met een Oosterscli
type zijn al deze costuums, waarin vele me
ters stof gaan dat maakt ze niet bepaald
goedkooper! bijzonder geschikt, maar
voor een blonde struisclie vrouw uit het!
Noorden deugen ze pviacfoieel niét.
Ze passen niet bij haaf persoon
lijkheid, ze geven haar een exotisch
tintje, dat haar type mist, ze dwin
gen haar tot onnatuurlijke houdin
gen en gebaren, die met haar aard
in strijd zijn. Voor de Nederlandsche
vrouw in het algemeen zoo goed
als voor de Fransche trouwens
vormen al deze Oostersch-geinspi-
reerde robes niet de ideale dracht.
Wij, blonde Hollandsche vrouwen,
die niet op de soepele gratie van
Hindoepj-incessen bogen kunnen,
doen beter ons bij costuums te hou
den, die het „drapé", de sluiers en
de „torsades" zoo goed mogelijk ver
mijden.
Al dat Oostersch gedoe past niet bij on
zen hemel, bij ons groene vlakke land, bij
onzen regen, bij onze gestalte, bij onzen
aard. Hebben ooit Indische kleederdrachtcn
op de Nederlandsche mode invloed gehad,
ofschoon wij sinds eeuwen in Insulinde heer
en meester zijn? Als er al van invloed ge
sproken worden kan is die toch héél zwak
gebleven. Waarom zouden we dan thans,
via Parijs, ons het Oosten opdringen laten?
Geraffineerde snit.
Het bovenstaande beteekent niet. o neen,
vooral niet, dat ik de nieuwe middag- en
avondjaponnen, die ons weldra officieel ge
toond zullen worden, niet mooi vinden zou.
Ik bewonder ze in hooge mate; ze zijn ver
blindend van kleur, sierlijk en geraffineerd
van lijn, stuk voor stuk getuigen ze van
een verfijnden smaak, van dien feilloozen
smaak, waarvan Parijs nog altijd het ge
heim bezit. Werp één blik op de nieuwe
sieraden en vraag u dan af of u ergens ter
wereld zulk een overweldigende collectie
vondsten in één vitrine saamgetast kunt
zien. De ceintuurgespen en de „clips", die
hoe langer hoe meer .onmisbaar worden,
vertoonen de merkwaardigste vormen. Voor
al het dierenrijk komt er ditmaal aan te
pas. Ontelbaar zijn de geluksbiggctjes, de
aapjes, de muizen. Maar ook de bloemen
leveren haar tribuut. Aan de colliers ben
gelt, natuurlijk, een „fétiche", een talisman,
die u wel niet tegen liet noodlot beschermen
zal, maar die toch wél invloed op uw lot
hebhen kan, als u op deze ongezochte wijze
iets. van uw voorkeur verraadt, zoodat „ge
lijkgestemden" op staanden voet een aan-
knoopingspunt tot hun beschikking hebben.
Kunt u iets anders dan een zacht lieftallig
vrouwtje zijn als aan uw collier een lamme
tje hangt? Ja, misschien lid zijn van de
Orde van het Gulden Vlies, maar dat is nu
niet zoo héél waarschijnlijk. Zoodat alleen
de eerste veronderstelling overblijft.
Parijs. GERTRUDE.
(door onze Kook- en
Huishoudspecialiste.)
Broodomelette en vxnehtenbroodjes.
Van broodresten kan men verschillen
de smakelijke gerechten maken.
Vooreerst broodomelete.
Hiervoor heeft men alleen het kruim van
het brood noodig, doch de korst zou men
dan* tot paneermeel kunnen verwerken,
door deze in den oven even bruin en droog
te laten worden en daarna door de vleesch-
molen te malen.
Van pl.m. 7 sneedjes brood maakt men
het kruim fijn en vermengt dit met 2 dL.
warme melk, een paar lepels suiker, een
theelepeltje kaneel, wat geraspte citroen
schil en de dooiers van drie eieren. Het wit
van deze eieren klopt men zeer stijf, waarna
men het eerstgenoemde mengsel op het ei
wit legt, en alles luchtig met een vork door-
cienvouwt. Daarna bakt men de koek
in de kockepan aan beide zijden bruin. Het
keeren kan het gemakkelijkst gebeuren,
door de koek uit de pan op een deksel te
laten glijden, het nog aanwezige vet uit
de pan op de koek te laten druipen, daar
na de pan er over heen te leggen en alles
samen te keeren.
De omelette kan met suiker, jam of ge
stoofde vruchten gegeven worden, of men
kan er twee dunnere koeken van bakken,
die men opdient met wat jam of gestoofde
vruchten er tusschen.
Een andere smakelijke verwerking van
oud brood zijn vruchtenbroodjes. Hiervoor
neemt men dunne sneedjes brood, die men
van de korstjes ontdoet, en in nette stukjes
b.v. vierkanten of driehoeken snijdt. Be
smeer den oenen kant van het sneedie met
boter en de andere zijde met appelmoes of
oen ander dikke vruchtenmoes. Bak ze
daarna met den beboterden kant naar bene
den in de koekepan knappend en bruin. In-
plaats van met vruchtenmoes kan men de
stukjes brood ook bestrijken met een meng
sel van tot room geroerde boter en gerasp
te oude kaas en ze daarna in den oven
bruin laten worden, zoodat men ze als voor
gerechtje kan ^erveeren.
Stekelvarkens.
Verloren brood of wentelteefjes zult U
waarschijnlijk kennen, maar minder bekend
zijn de „stekelvarkens", die op een derge
lijke manier klaargemaakt worden. Men ge
bruikt hiervoor oude kadetten.
Deze verdeelt men in twee helften, ter
wijl men ze aan den buitenkant geheel vol
prikt met wat gepelde en gehalveerde aman
delen. Daarna weekt men de kadetten in
een mengsel van ei, melk, suiker, en kancel
Voor één kadet rekent men 1 dL. melk,
1 ei, 1 L. suiker en 1 theelepel kaneel. Is
dit mengsel er goed doorgetrokken, dan
worden de „stekelvarkens" in het frituur
vet, knappend gebakken, (de „inhoud" blijft
natuurlijk week).
VETPUISTJES
verwijdert U onmiddellijk en afdoende door dezé
te betten met Radox. opgelost in warm water.
Bij apothekers en erkende drogisten a f0.90
per pak en 0.15 per klein pakje.
Amlco,
Ulvenhout, 24 Februari 1938.
Meer en meer
gaat den Blaau-
we z'n eigen, op
z'nen ouwen dag,
Ontpoppen als
'nen eersten klas
Zakenman. Op ,,z'
ïien ouwen dag,"
da's bij manier
van spreken!
\Vant al twintig
'jaren staat ie stil
in z'nen „groei."
't Is of den tijd
'gin erg in hum
heeft. Hij blijft even mager, peezerig, van
gelijke haarkleur als altij. Nooit is ie éénen
dag mankerend, 'k heb 'm zelfs nooit ver-
kouwen gezien. En z'n Antje dat vijftien ja
ren jonger is dan hij ge weet. hij is
heuren tweeden man z'n Antje is weer
„zoo'. Om 't. jaar wordt ie opa en pap
pa, soms valt 't samen en 't strijkt allemaal
langs z'nen jas, als den wind deur z'n rose
haarstekels.
Deur de tijdsomstandighedens en 't, steeds
gedijen' van z'n huishouwen, moest ie wel
z'n inkomen gaan opvoeren. Want, ochérm
z'n gedoeike is nie groot èn da's 't veur-
naamste: hij is in z'n hart ginncn boer!
- Veur dieën stiel is ie te teromantiek.
zal 'k er maar van maken! 't Mot bij hum
allemaal rap gaan en mee n bietje fantasie
Heeft icoverg'ouwen uit de jaren dat ie
huisde op z'n „kasteel" mee zijnen luister,
z'nen jachthond, waarmee ic op strooptocht
Aiittrok. Uit de jaren dat Rijksveldwachters
Maréchaussees en den Jaan op 'm jaagden
in onze bosschen. op den eigensten oosren-
blik dat den Blaamve aan 't stroopen was
onder den Bels! Vit de iaren. dat bij d°n
Officier van Justitie op éénen mereen bin
nenkwamen rapporten van de Rijkspolitie
over den Blaauwe. meldende zijn stroope-
rijen mee den lichtbak onder Ulvenhout. in
den avond van dm zeuventienden December
tusschen 21 en 23 uur èn... 'n verbaal van
den gendarm ondm Striibeek. weueens 'f
loonen over verboien grond (die vol mee
strikken stond!) on ...den eigensten 17den
December om22 uur!
Mee 't gevolg, dat den Officier eerst 'ns
ïn z'n haren krabde en dan heel z'n politie
macht hij 'm liet komen om ze zwart te
schelden!
En toch dat kan ik oe nóu wel zeggen:
tóoh had de politie nie geslapen. Maar
den Blaauwe was veul beter wakker
Hij jaagde toen impersant op 't woduw-
vrouwtje Antje Bogers wier hypotheek
rente hij betaalde mee z'nen jachtbuit en
zoo kwam hij aan 'n goei wefke en de po
litie aan 'nen das!
Den Jaan is ondertusschen mee pensioen
gegaan en den Blaauwe beloofde z'n Antje
om niemeer te stroopen.
Maarde tijen wierden altij slechter
en nog altij liep 't geld over den grond in
den vorm van hazen en konijnen...!
En zoo is er dan overnuuw oorlog uitge
broken tusschen den Blaauwe en den veld
wachter, den opvolger van den Jaan!
Wij wisten van niks.
Maar Zondagmiddag, als we in de Gou
wen Koei zaten, veur 'n potje prop, dan
kwam den aap uit den mouw.
't, Wou maar nie vlotten mee 't kaart-
spul! Den Blaauwe en den Jaan waren veul
laat. Nou was den Joost uit Oosterhout wel
afgekomen, ge kent 'm wel. dat weduw-
mannekc, ongeslagen wcareldkamnioen on
de... (oneeë, dat zeg ik er nooit hij!), rei
ziger, op de fiets, in worsterijen. Maar toen
waren we nog pas mee z'n drieën! En prop
pen mee drieën is veur den Fielp 'n citroen
tje zonder suiker. Daar begint is nie aan.
Eindelijk kwamen ze af, de twee ona's.
Den Blaauwe droeg 'n groot vierkant ding
,,'Nen goeienmiddag samen", groetten ze
en ze zotten 't woerdevolle ding samen'veur
zich tig in den hoek, achter de plaats van
den Blaauwe.
„Ik zei, kunnen guillie nog nie n-bietje la
ter komen?" vroeg ie weer, z'n oogen op
't pakket gericht.
„We hebhen oe wel verstaan," zee den
Blaauwe: „maar we mengen dit toch zekers
wel efkes wegzetten, edelachtbare."
,,'t Is van meer belang dan jouwen stok
kaarten," bromde den Jaan, die z'n eigen
sinds z'n familieschap mee den Blaauwe
veul sterker voelt teugenovpr den Fieln.
„Wat zit cr toch in, in dat pakket?"
vroeg den Joost.
Toen ging den Blaauwe zitten, den Taan.
als 'nen particulier-secretaris naast 'm en
eindelijk sprak don Blaauwe: „daar zit 'n
weerde in, veur tien, twintig duuzend gul
den."
„ïs 't 'nen nuuwen handel, Blaauwe?"
vroeg ik.
„Sjuust bekeken, Dré. Naast m'n verkens
fokkerij, braandstoffen. limonades, schiet
bogen en auto's, doe 'k teugenwoordig ook
in kunst en antiek."
„Hautoows?" vroeg den Fielp, in rose ver
wondering,
„Hauto's," zee den Blaauwe zelfverzekerd
,,'k heb er van de week nog een verkocht.'
„Oeveulpersoonswagcl?" vroeg den Fielp.
„Dat zou 'k nog 'ns na mottien tellen,"
zee den Blaauwe: „maar 'k schat wel als
gij er in zit, Fielp, dat ie rijkelijk vol is."
„'Is 't 'n- toesieterke?" vroeg den Joost.
,,'n Toeschieterke? Necë" zee den
Blaauwe: ,,'t is gin zuiver riis. In z'n soort
is 't 'nen rioolterrier, 'n kruising tusschen
Ford en Schudden-Beeker."
„Maar Blaauwe," zee ik: „gij hebt toch
gin rijbewijs?!"
„Jawel, Dré! Dat zat er In. In 'nen zak
naast 't roer."
„Dat telt nie, man! Dat mot op oewen
eigen naam staan. Daar mot g'eerst 'n rij
examen veur afleggen.
„Sjisses Dré, ik staai van jou te kijken",
zee den Blaauwe verwonderd: „tuurlijk, als
dat ding op mijnen eigen naam stond,
't was veul makkelijker, maar jagen mee
'n inohtakte is gin kunst!"
„Dus ge gaat er zóó mee rijen?
„Neeë, ik koop 'n auto om er nóast te
loopen, is 't nou goed?"
„Wat hebt ge'r veur betaald zonder
nuuwsgierig je zijn?" vroeg den Joost.
„Drie rijksdaalders," zee den Blaauwe.
„Loopt ie op benzine?" vroeg ik la
chend.
„Neeë", gaf ie ten antwoord: „hij loopt on
turf en anthraciet. Ge stookt m' sjuust als
de nlattebuis."
„Hallee," zee den Fielp op 't end, als we
klaar waren mee lachen: „hallee, laten we
nou maar gaan proppen, 't is hcencn bonk
leugens wat ie vertelt!"
„Om den hicr-en-gunderwijd nie". zee den
Blaauwe gepikeerd! „Ga naar mijnen erf,
daar staat ie. meelbnhberd! En nou zal ik
jullie maar efkens uit den droom helpen:
ik had dat machien gekocht om 't af te tui
gen. de onderdeelen veur 'n tientje van d'
hand te doei en op 't onderstel 'nen bak te
bouwen, om er puin en mest mee te rijen.
Zooiets had ik noodig. Maar toen 't stoorn-
marhien eenmaal op onzen erf stond, had
Antje er zo'n plazier in, da'k er hier en
daar nuuwe ramen ingezet heb. de ergste
butsen weggeklopt en 'm 'n streek groenen
verf heb geneven. Aantie hce 't zeegras van
de kussels weer naar binnen gestopt en de
scheuren dichtgenaaid en nou zal ik pro-
beeren om 'm aan 't rijen te brengen ook.
„En daarin" ik wees naar 't geheim
zinnige nakket: „wat zit daar toch in,
Blaauwe?"
Terwijl ik dat vroeg, kwam er iemand
binnen in de Gouwen Koei en de snelle
eekers-oogen van den Blaauwe schoten ef
kens rap over miinen schouwer. Toen keek
ie mij veulbeteekenend aan en zee: „nou,
deelt de kaarten 'ns, Fielp!'
Ik keek 'ns om.... den veldwachter!
Slraf keek den Blaauwe in de kaarten,
die ie prontjes stak. „Ocm, nou," zee-t-
ie: „ik heb 't al gezien!"
„Piek," zee" den Fielp! Natuurlijk!
„Góeden-middag, ïleeren," groette den (nog
altiïl nuuwèn veldwachter.
„Gij zoo... op oewen kuier?" vroeg den
Blaauwe. Hij bedoelde: „gij in de Gouwen
Koei?" Want dcuzen model dienenden Hol
landschen diender hadden we nog nooit
hier in onze „soos" gezien.
„Ja. ik," zee-t-ie: „ik moet jou even spre
ken, Bastiaansen." Toen, beteekenisvol: „dat
kan zeker wel, he?"
„Neeë", zee den Blaauwe: „da kan nie.
Als wij propj>en willen we gin van allen
gestoord worden, Janssen-mee-twee-essen."
Ja, amico. den nuuwe heeft ooit zoo zij
nen naam opgegeven, dus dat blijft zoo!
„Zoo is' 't," zee den Fielp, mee edelacht-
Baarste houding: „komde gij nog maar 'ns
terug, Janssen, als de loopers huitgelegen
zijn."
„Ja. maer 't is foor dienst, mehecr Bee-
ckers", zee Janssen salueeren-d.
„Dienst??" vroeg den Fielp mee 'n
schrikkelijk vies gezicht: „dienst?? Op Zon
dagmiddag?? Nooit ge-oord van den Dag
des Eeren? Janssen?"
„Jewèl, meheer Beeckers, maer polictsie-
zaeken zijn polietsiezaeken, nietwaar?"
zee-t-ie zoo beleefd meugelijk.
„Ten heerste," sprak den Fielp in al z'n
weerdigheid: „ten heerste zijn 't gin poliet-
siezaken, maar pliesiezaken, man leer toch
fatsoenlijk Hulvcnoutsch! En ten tweede:
ouw ik niet van non erootcn mond-van m'n
hondergeschikten. Ik hen nog haltij den lo
co, verstaan? Janssen?"
„Allee" zee den auto-coureur: wat ge
me te vragen hebt., Janssen kunt. gc nou wel
efkes doen. Veur m'n kameraads heb ik
gin geheimen, man."
„Tk heb vanmiddag honderdzevenendertig
strikken geteld en weggenomen", zee den
Nuuwe.
Ik zag aan den Blaauwe z'n gezicht (ee
mot 'm lang en goed kennen om iets aan
z'n gezicht te zien) dat ie inwendig kookte
over deus arheidsvernieling. En... dat er
nog veul meer slriken uitstonden...!
,Wat heb ik daar mee te schaften?"
vroeg den Blaauwe.
„Men zegt, ze zijn van jouw...
„U." dikkerteerde den bakker!
„nerdon, van uw rmiksel." zee Janssen.
„Jongens," zee den Blaauwe (hij scheen
veul belangstelling te hebben veur de nie-
ontdekte strikken) „jongens, ik mot dalijk
gaan kijken mee hum, om... eb... om den-
gene die da gezegd hee efkens in tweeën te
schuppen. Garle mee, Janssen? Over 'n half
uurke hen 'k vcrom? Jaan past goed op
't schilderij!"
„Da's dus." zee den Joost: „verkens, schiet
bogen, turf. sloffen, anthraciet limonade,
auto's, schilderijen, antiek en wild; 'k mot
zeggen' den Blaauwe hce uitgebreide af
faires!"
„Als ge ook zo'n groot huishouwen hebt,"
excuseerde den Jaan.
„Dus gij weet er meer van, Janus?"
vroeg ik.
„Tweehonderdzeuventig staan er uit," zee
den Jaan zachtjes.
Op leven en dood had ie vroeger den
blaauwen stroopcr nagezeten bij nacht, en
ontij. Nou nou geloof ik vast, dat ie, na
z'n 'pensioen en z'n „medeplichtig" groot
vaderschap, ook meedoet in den Blaauwe
z'n vermurwde strooperijen!
„Zeg Jaan", vroeg ie: „wat zit 'r toch
in dat pakket?"
,,'Nen echten Vincent van Gooi", zee den
Jaan fluisterend.
„Van Goch?" vroeg ik.
„Kan wel", zee Janus.
„Hoe witte dat ic echt is, Jaan?"
Toen trok ie 'n gezicht van mottcmijheb-
ben en zee: „omdat 't er mee groote letters
onder staat, wat doch te dan?"
„En hoe komen jullie aan dat ding?"
„Vraag oc den Blaauwe aan alles komt!
Zooals 'nen smous aan luizen" zee Ja
nus: „maar écht is ie!"
„Wie?"
„Dieën van Gool-of-hoe-hict-ie."
„Hebt ge 'r 'n certificaat bij, Jaan?"
„Van den dokter? Dn Vincent is nie
ziek man!"
„Neeë, dat weet ik. Hij is al lang dood,
den sukkelècr!"
„Oem", zee Janus: „oem! Da's beroerd!
Dus we kunnen 't Tn eigens nie meer vra
gen!"
„Wat hee den Blaauwc-n-er veur be
taald?"
„Gin cent! Hij is tusschenpersoon. Con
dities: alles wat ie er van maakt boven de
duuzend guldens, is veur den Blaauwe!"
„En op hoeveul schatten jullie 't ding?"
,,'t Mot tien, twintigduuzend gulden
wcerd zijn, maar den Blaauwe zee: veur
Vijfduuzend gaat ie er ook uit!"
Den Fielp wierd peers van 't lachen.
„Dan is 't ook tijd, dat den Blaauwe 'nen
rol Is royce haangeschaft hee," brulde den
bakker.
Toen kwam den Blaauwe verom. En mee
'n knipoog naar den Jaan, zee-t-ie: „den
strop valt nog mee
Den nuuwe zat er dus al „in", amico!
„Dieën Blaauwe? 't Is 'nen gèève! Maar
als zijnen wagel ooit tot rijen komt, of
wanneer ie veur zijnen echten „van Gooi"
ooit n slachtoffer vindt, dan hoort ge 'r nog
wel iets van, amico!
't Is 'nen tiep. Veul last van voetenve-
gen heeft ie nie. Maar als ie 't 'ns doet, dan
doet ie 't op non stapel wetten. En secuur!
Kom. ik schei cr af.
Ge had in langen nie van den Blaauwe
gehoord. maar ge kunt gerust zijn, hij
is nog altij op Ulvenhout te zien, „in volle
werking"
Veul groeten van Trui, Dré III en als altij
gin horke minder van oewen
t. v.
DRé.