DE MODE VAN MORGEN De Brabantsche Briet Lekker eten van Dré Het mantelpak beschermt ons tegen Maartsche buien Rose en appelgroen RADOX Zaterdag 26 Februari 1938 Vierde blad Oostersche grillen en Hollandsche vrouwen In de eerste, nog wat frissche, len tedagen, waarin men zich in een voorjaarsjaponnetje of in blouse-en rok nog niet goed aan een toch al tijd ietwat verraderlijk weer durft blootstellen, is het mantelpak de redder in den nood. Het mantelpak is „gekleed", het is niet te zwaar en niet te licht het is voor Maart en voor April-de-Grillige het aangewe zen costuum, Hoe zal ons mantelpak er in de komende lente nu uitzien? Wel, alles wijst er op dat de fantasie-modellen een krachtigen aanval zullen doen op de hechte stellingen, die het klassieke mantelpak al zooveel jaren in neemt. Of dat offensief slagen zal of zelfs maar kans van slagen heeft, zal ik niet .trachten te voorspellen. Waarschijnlijk ein digt de strijd in een „draw", in een remise. De oudere generatie zal het klassieke man telpak blijven prefereeren, de jongere zal zich bekoren laten door verschillende nieu we en aantrekkelijke mogelijkheden. Van de rokken is weinig nieuws te zeggen; die blijven wat ze waren, eenvoudig en tame lijk nauw, soms geplisseerd, soms ook niet. Het komt me voor dat ze iets korter dan verleden jaar zijn, maar het verschil in lengte' bedraagt misschien één, hoogstens twee centimeters. Nog stééds de bolero-vorm! Daartegenover staat dat de manteltjes langer zijn dan we tot dusver gewend wa ren; bij vele modellen is er zelfs neiging de manteltjes van achteren te verlengen en van voren kort te houden. Zoo krijgt het geheel een bolerovorm en dat is juist de be zijn de tinten van het, op Oostersche wijze gedrapeerde avondtoilet, dat de hier afgebeelde staan de dame draagt. Het is nit satijn vervaar digd. Vele meters stof vergt de japon van de zittende manne quin. Crêpe de chi- ne in een origineel streep-dessin was haar keuze. doeling, want de bolero, in alle variaties, schijnt binnenkort in modeland een belang rijke rol te zullen spelen. Het opmerkelijkste van vele fan tasie-mantelpakjes is evénwel dat ze a jour-effecten vertoonen. Dat heeft tot gevolg, dat de blouse niet geheel en al bedekt wordt, maar hier en daar van haar tegenwoordigheid blijk geeft. Vóór de draagster brengt dat een zekere moeilijkheid mee en wel deze, dat ze de kleur van haar blouse op die van het mantelpak fijntjes af te stemmen heeft. Tweekleurige manteltjes. Voor kleuren, en zelfs voor vrij gedurfde combinaties, zijn we intusschen niet bang. Tweekleurige manteltjes zullen ons in over vloed gepresenteerd worden en zelfs „ja- quettes" in twee stoffen. Dat manteltje en rok van een mantelpak van dezelfde kleur en dezelfde stof moeten zijn, is een thans wel voorgoed overwonnen standpunt. In de komende lente wordt op bijna alle donkere rokken een licht manteltje gedragen en. daartegen bestaat ook geen enkel redelijk bezwaar. De kleuren? Vooral mosgroen en blauwgrijs, maar deze beide tinten dulden vele. andere naast zich: Ze hebben niets ex clusiefs. Oostersche invloeden. De gekleede costuums voor den namiddag, en straks voor den avond, doen de wenk brauwen fronsen. Ze hebben niet alleen niets Hollandsch, maar zelfs weinig Europeesch. Het Oosten heeft, ik wil niet zeggen alle, maar dan toch het grootste deel der crea ties geinspireerd of, voor 't minst, bein- vloed. Vooral Egypte draagt ditmaal een zwaar steentje bij. Is dat het gevolg van het huwelijk van Koning Faroek, wiens zeer lieftallige „Zuivere Roos" al haar costuums in Parijs maken liet? Misschien ten deele. Maar men kan het feit, dat het Oosten zoo domineert, toch niet geheel en al op reke ning van de Kaïrosche trouwplechtigheid schuiven, want Oostersche tendenzen spelen al sinds eenige jaren, in de grootc Parijsche cellecties, een niet onbelangrijke rol. Het spreekt vanzelf dat de oorspronke lijke Oostersche drachten niet precies wor den nagebootst, maar de draperieën en de kleuren, de sluiers, de pailletten en de sieraden blijven. Wat zal ik er verder van zeggen? Voor vrouwen met een Oosterscli type zijn al deze costuums, waarin vele me ters stof gaan dat maakt ze niet bepaald goedkooper! bijzonder geschikt, maar voor een blonde struisclie vrouw uit het! Noorden deugen ze pviacfoieel niét. Ze passen niet bij haaf persoon lijkheid, ze geven haar een exotisch tintje, dat haar type mist, ze dwin gen haar tot onnatuurlijke houdin gen en gebaren, die met haar aard in strijd zijn. Voor de Nederlandsche vrouw in het algemeen zoo goed als voor de Fransche trouwens vormen al deze Oostersch-geinspi- reerde robes niet de ideale dracht. Wij, blonde Hollandsche vrouwen, die niet op de soepele gratie van Hindoepj-incessen bogen kunnen, doen beter ons bij costuums te hou den, die het „drapé", de sluiers en de „torsades" zoo goed mogelijk ver mijden. Al dat Oostersch gedoe past niet bij on zen hemel, bij ons groene vlakke land, bij onzen regen, bij onze gestalte, bij onzen aard. Hebben ooit Indische kleederdrachtcn op de Nederlandsche mode invloed gehad, ofschoon wij sinds eeuwen in Insulinde heer en meester zijn? Als er al van invloed ge sproken worden kan is die toch héél zwak gebleven. Waarom zouden we dan thans, via Parijs, ons het Oosten opdringen laten? Geraffineerde snit. Het bovenstaande beteekent niet. o neen, vooral niet, dat ik de nieuwe middag- en avondjaponnen, die ons weldra officieel ge toond zullen worden, niet mooi vinden zou. Ik bewonder ze in hooge mate; ze zijn ver blindend van kleur, sierlijk en geraffineerd van lijn, stuk voor stuk getuigen ze van een verfijnden smaak, van dien feilloozen smaak, waarvan Parijs nog altijd het ge heim bezit. Werp één blik op de nieuwe sieraden en vraag u dan af of u ergens ter wereld zulk een overweldigende collectie vondsten in één vitrine saamgetast kunt zien. De ceintuurgespen en de „clips", die hoe langer hoe meer .onmisbaar worden, vertoonen de merkwaardigste vormen. Voor al het dierenrijk komt er ditmaal aan te pas. Ontelbaar zijn de geluksbiggctjes, de aapjes, de muizen. Maar ook de bloemen leveren haar tribuut. Aan de colliers ben gelt, natuurlijk, een „fétiche", een talisman, die u wel niet tegen liet noodlot beschermen zal, maar die toch wél invloed op uw lot hebhen kan, als u op deze ongezochte wijze iets. van uw voorkeur verraadt, zoodat „ge lijkgestemden" op staanden voet een aan- knoopingspunt tot hun beschikking hebben. Kunt u iets anders dan een zacht lieftallig vrouwtje zijn als aan uw collier een lamme tje hangt? Ja, misschien lid zijn van de Orde van het Gulden Vlies, maar dat is nu niet zoo héél waarschijnlijk. Zoodat alleen de eerste veronderstelling overblijft. Parijs. GERTRUDE. (door onze Kook- en Huishoudspecialiste.) Broodomelette en vxnehtenbroodjes. Van broodresten kan men verschillen de smakelijke gerechten maken. Vooreerst broodomelete. Hiervoor heeft men alleen het kruim van het brood noodig, doch de korst zou men dan* tot paneermeel kunnen verwerken, door deze in den oven even bruin en droog te laten worden en daarna door de vleesch- molen te malen. Van pl.m. 7 sneedjes brood maakt men het kruim fijn en vermengt dit met 2 dL. warme melk, een paar lepels suiker, een theelepeltje kaneel, wat geraspte citroen schil en de dooiers van drie eieren. Het wit van deze eieren klopt men zeer stijf, waarna men het eerstgenoemde mengsel op het ei wit legt, en alles luchtig met een vork door- cienvouwt. Daarna bakt men de koek in de kockepan aan beide zijden bruin. Het keeren kan het gemakkelijkst gebeuren, door de koek uit de pan op een deksel te laten glijden, het nog aanwezige vet uit de pan op de koek te laten druipen, daar na de pan er over heen te leggen en alles samen te keeren. De omelette kan met suiker, jam of ge stoofde vruchten gegeven worden, of men kan er twee dunnere koeken van bakken, die men opdient met wat jam of gestoofde vruchten er tusschen. Een andere smakelijke verwerking van oud brood zijn vruchtenbroodjes. Hiervoor neemt men dunne sneedjes brood, die men van de korstjes ontdoet, en in nette stukjes b.v. vierkanten of driehoeken snijdt. Be smeer den oenen kant van het sneedie met boter en de andere zijde met appelmoes of oen ander dikke vruchtenmoes. Bak ze daarna met den beboterden kant naar bene den in de koekepan knappend en bruin. In- plaats van met vruchtenmoes kan men de stukjes brood ook bestrijken met een meng sel van tot room geroerde boter en gerasp te oude kaas en ze daarna in den oven bruin laten worden, zoodat men ze als voor gerechtje kan ^erveeren. Stekelvarkens. Verloren brood of wentelteefjes zult U waarschijnlijk kennen, maar minder bekend zijn de „stekelvarkens", die op een derge lijke manier klaargemaakt worden. Men ge bruikt hiervoor oude kadetten. Deze verdeelt men in twee helften, ter wijl men ze aan den buitenkant geheel vol prikt met wat gepelde en gehalveerde aman delen. Daarna weekt men de kadetten in een mengsel van ei, melk, suiker, en kancel Voor één kadet rekent men 1 dL. melk, 1 ei, 1 L. suiker en 1 theelepel kaneel. Is dit mengsel er goed doorgetrokken, dan worden de „stekelvarkens" in het frituur vet, knappend gebakken, (de „inhoud" blijft natuurlijk week). VETPUISTJES verwijdert U onmiddellijk en afdoende door dezé te betten met Radox. opgelost in warm water. Bij apothekers en erkende drogisten a f0.90 per pak en 0.15 per klein pakje. Amlco, Ulvenhout, 24 Februari 1938. Meer en meer gaat den Blaau- we z'n eigen, op z'nen ouwen dag, Ontpoppen als 'nen eersten klas Zakenman. Op ,,z' ïien ouwen dag," da's bij manier van spreken! \Vant al twintig 'jaren staat ie stil in z'nen „groei." 't Is of den tijd 'gin erg in hum heeft. Hij blijft even mager, peezerig, van gelijke haarkleur als altij. Nooit is ie éénen dag mankerend, 'k heb 'm zelfs nooit ver- kouwen gezien. En z'n Antje dat vijftien ja ren jonger is dan hij ge weet. hij is heuren tweeden man z'n Antje is weer „zoo'. Om 't. jaar wordt ie opa en pap pa, soms valt 't samen en 't strijkt allemaal langs z'nen jas, als den wind deur z'n rose haarstekels. Deur de tijdsomstandighedens en 't, steeds gedijen' van z'n huishouwen, moest ie wel z'n inkomen gaan opvoeren. Want, ochérm z'n gedoeike is nie groot èn da's 't veur- naamste: hij is in z'n hart ginncn boer! - Veur dieën stiel is ie te teromantiek. zal 'k er maar van maken! 't Mot bij hum allemaal rap gaan en mee n bietje fantasie Heeft icoverg'ouwen uit de jaren dat ie huisde op z'n „kasteel" mee zijnen luister, z'nen jachthond, waarmee ic op strooptocht Aiittrok. Uit de jaren dat Rijksveldwachters Maréchaussees en den Jaan op 'm jaagden in onze bosschen. op den eigensten oosren- blik dat den Blaamve aan 't stroopen was onder den Bels! Vit de iaren. dat bij d°n Officier van Justitie op éénen mereen bin nenkwamen rapporten van de Rijkspolitie over den Blaauwe. meldende zijn stroope- rijen mee den lichtbak onder Ulvenhout. in den avond van dm zeuventienden December tusschen 21 en 23 uur èn... 'n verbaal van den gendarm ondm Striibeek. weueens 'f loonen over verboien grond (die vol mee strikken stond!) on ...den eigensten 17den December om22 uur! Mee 't gevolg, dat den Officier eerst 'ns ïn z'n haren krabde en dan heel z'n politie macht hij 'm liet komen om ze zwart te schelden! En toch dat kan ik oe nóu wel zeggen: tóoh had de politie nie geslapen. Maar den Blaauwe was veul beter wakker Hij jaagde toen impersant op 't woduw- vrouwtje Antje Bogers wier hypotheek rente hij betaalde mee z'nen jachtbuit en zoo kwam hij aan 'n goei wefke en de po litie aan 'nen das! Den Jaan is ondertusschen mee pensioen gegaan en den Blaauwe beloofde z'n Antje om niemeer te stroopen. Maarde tijen wierden altij slechter en nog altij liep 't geld over den grond in den vorm van hazen en konijnen...! En zoo is er dan overnuuw oorlog uitge broken tusschen den Blaauwe en den veld wachter, den opvolger van den Jaan! Wij wisten van niks. Maar Zondagmiddag, als we in de Gou wen Koei zaten, veur 'n potje prop, dan kwam den aap uit den mouw. 't, Wou maar nie vlotten mee 't kaart- spul! Den Blaauwe en den Jaan waren veul laat. Nou was den Joost uit Oosterhout wel afgekomen, ge kent 'm wel. dat weduw- mannekc, ongeslagen wcareldkamnioen on de... (oneeë, dat zeg ik er nooit hij!), rei ziger, op de fiets, in worsterijen. Maar toen waren we nog pas mee z'n drieën! En prop pen mee drieën is veur den Fielp 'n citroen tje zonder suiker. Daar begint is nie aan. Eindelijk kwamen ze af, de twee ona's. Den Blaauwe droeg 'n groot vierkant ding ,,'Nen goeienmiddag samen", groetten ze en ze zotten 't woerdevolle ding samen'veur zich tig in den hoek, achter de plaats van den Blaauwe. „Ik zei, kunnen guillie nog nie n-bietje la ter komen?" vroeg ie weer, z'n oogen op 't pakket gericht. „We hebhen oe wel verstaan," zee den Blaauwe: „maar we mengen dit toch zekers wel efkes wegzetten, edelachtbare." ,,'t Is van meer belang dan jouwen stok kaarten," bromde den Jaan, die z'n eigen sinds z'n familieschap mee den Blaauwe veul sterker voelt teugenovpr den Fieln. „Wat zit cr toch in, in dat pakket?" vroeg den Joost. Toen ging den Blaauwe zitten, den Taan. als 'nen particulier-secretaris naast 'm en eindelijk sprak don Blaauwe: „daar zit 'n weerde in, veur tien, twintig duuzend gul den." „ïs 't 'nen nuuwen handel, Blaauwe?" vroeg ik. „Sjuust bekeken, Dré. Naast m'n verkens fokkerij, braandstoffen. limonades, schiet bogen en auto's, doe 'k teugenwoordig ook in kunst en antiek." „Hautoows?" vroeg den Fielp, in rose ver wondering, „Hauto's," zee den Blaauwe zelfverzekerd ,,'k heb er van de week nog een verkocht.' „Oeveulpersoonswagcl?" vroeg den Fielp. „Dat zou 'k nog 'ns na mottien tellen," zee den Blaauwe: „maar 'k schat wel als gij er in zit, Fielp, dat ie rijkelijk vol is." „'Is 't 'n- toesieterke?" vroeg den Joost. ,,'n Toeschieterke? Necë" zee den Blaauwe: ,,'t is gin zuiver riis. In z'n soort is 't 'nen rioolterrier, 'n kruising tusschen Ford en Schudden-Beeker." „Maar Blaauwe," zee ik: „gij hebt toch gin rijbewijs?!" „Jawel, Dré! Dat zat er In. In 'nen zak naast 't roer." „Dat telt nie, man! Dat mot op oewen eigen naam staan. Daar mot g'eerst 'n rij examen veur afleggen. „Sjisses Dré, ik staai van jou te kijken", zee den Blaauwe verwonderd: „tuurlijk, als dat ding op mijnen eigen naam stond, 't was veul makkelijker, maar jagen mee 'n inohtakte is gin kunst!" „Dus ge gaat er zóó mee rijen? „Neeë, ik koop 'n auto om er nóast te loopen, is 't nou goed?" „Wat hebt ge'r veur betaald zonder nuuwsgierig je zijn?" vroeg den Joost. „Drie rijksdaalders," zee den Blaauwe. „Loopt ie op benzine?" vroeg ik la chend. „Neeë", gaf ie ten antwoord: „hij loopt on turf en anthraciet. Ge stookt m' sjuust als de nlattebuis." „Hallee," zee den Fielp op 't end, als we klaar waren mee lachen: „hallee, laten we nou maar gaan proppen, 't is hcencn bonk leugens wat ie vertelt!" „Om den hicr-en-gunderwijd nie". zee den Blaauwe gepikeerd! „Ga naar mijnen erf, daar staat ie. meelbnhberd! En nou zal ik jullie maar efkens uit den droom helpen: ik had dat machien gekocht om 't af te tui gen. de onderdeelen veur 'n tientje van d' hand te doei en op 't onderstel 'nen bak te bouwen, om er puin en mest mee te rijen. Zooiets had ik noodig. Maar toen 't stoorn- marhien eenmaal op onzen erf stond, had Antje er zo'n plazier in, da'k er hier en daar nuuwe ramen ingezet heb. de ergste butsen weggeklopt en 'm 'n streek groenen verf heb geneven. Aantie hce 't zeegras van de kussels weer naar binnen gestopt en de scheuren dichtgenaaid en nou zal ik pro- beeren om 'm aan 't rijen te brengen ook. „En daarin" ik wees naar 't geheim zinnige nakket: „wat zit daar toch in, Blaauwe?" Terwijl ik dat vroeg, kwam er iemand binnen in de Gouwen Koei en de snelle eekers-oogen van den Blaauwe schoten ef kens rap over miinen schouwer. Toen keek ie mij veulbeteekenend aan en zee: „nou, deelt de kaarten 'ns, Fielp!' Ik keek 'ns om.... den veldwachter! Slraf keek den Blaauwe in de kaarten, die ie prontjes stak. „Ocm, nou," zee-t- ie: „ik heb 't al gezien!" „Piek," zee" den Fielp! Natuurlijk! „Góeden-middag, ïleeren," groette den (nog altiïl nuuwèn veldwachter. „Gij zoo... op oewen kuier?" vroeg den Blaauwe. Hij bedoelde: „gij in de Gouwen Koei?" Want dcuzen model dienenden Hol landschen diender hadden we nog nooit hier in onze „soos" gezien. „Ja. ik," zee-t-ie: „ik moet jou even spre ken, Bastiaansen." Toen, beteekenisvol: „dat kan zeker wel, he?" „Neeë", zee den Blaauwe: „da kan nie. Als wij propj>en willen we gin van allen gestoord worden, Janssen-mee-twee-essen." Ja, amico. den nuuwe heeft ooit zoo zij nen naam opgegeven, dus dat blijft zoo! „Zoo is' 't," zee den Fielp, mee edelacht- Baarste houding: „komde gij nog maar 'ns terug, Janssen, als de loopers huitgelegen zijn." „Ja. maer 't is foor dienst, mehecr Bee- ckers", zee Janssen salueeren-d. „Dienst??" vroeg den Fielp mee 'n schrikkelijk vies gezicht: „dienst?? Op Zon dagmiddag?? Nooit ge-oord van den Dag des Eeren? Janssen?" „Jewèl, meheer Beeckers, maer polictsie- zaeken zijn polietsiezaeken, nietwaar?" zee-t-ie zoo beleefd meugelijk. „Ten heerste," sprak den Fielp in al z'n weerdigheid: „ten heerste zijn 't gin poliet- siezaken, maar pliesiezaken, man leer toch fatsoenlijk Hulvcnoutsch! En ten tweede: ouw ik niet van non erootcn mond-van m'n hondergeschikten. Ik hen nog haltij den lo co, verstaan? Janssen?" „Allee" zee den auto-coureur: wat ge me te vragen hebt., Janssen kunt. gc nou wel efkes doen. Veur m'n kameraads heb ik gin geheimen, man." „Tk heb vanmiddag honderdzevenendertig strikken geteld en weggenomen", zee den Nuuwe. Ik zag aan den Blaauwe z'n gezicht (ee mot 'm lang en goed kennen om iets aan z'n gezicht te zien) dat ie inwendig kookte over deus arheidsvernieling. En... dat er nog veul meer slriken uitstonden...! ,Wat heb ik daar mee te schaften?" vroeg den Blaauwe. „Men zegt, ze zijn van jouw... „U." dikkerteerde den bakker! „nerdon, van uw rmiksel." zee Janssen. „Jongens," zee den Blaauwe (hij scheen veul belangstelling te hebben veur de nie- ontdekte strikken) „jongens, ik mot dalijk gaan kijken mee hum, om... eb... om den- gene die da gezegd hee efkens in tweeën te schuppen. Garle mee, Janssen? Over 'n half uurke hen 'k vcrom? Jaan past goed op 't schilderij!" „Da's dus." zee den Joost: „verkens, schiet bogen, turf. sloffen, anthraciet limonade, auto's, schilderijen, antiek en wild; 'k mot zeggen' den Blaauwe hce uitgebreide af faires!" „Als ge ook zo'n groot huishouwen hebt," excuseerde den Jaan. „Dus gij weet er meer van, Janus?" vroeg ik. „Tweehonderdzeuventig staan er uit," zee den Jaan zachtjes. Op leven en dood had ie vroeger den blaauwen stroopcr nagezeten bij nacht, en ontij. Nou nou geloof ik vast, dat ie, na z'n 'pensioen en z'n „medeplichtig" groot vaderschap, ook meedoet in den Blaauwe z'n vermurwde strooperijen! „Zeg Jaan", vroeg ie: „wat zit 'r toch in dat pakket?" ,,'Nen echten Vincent van Gooi", zee den Jaan fluisterend. „Van Goch?" vroeg ik. „Kan wel", zee Janus. „Hoe witte dat ic echt is, Jaan?" Toen trok ie 'n gezicht van mottcmijheb- ben en zee: „omdat 't er mee groote letters onder staat, wat doch te dan?" „En hoe komen jullie aan dat ding?" „Vraag oc den Blaauwe aan alles komt! Zooals 'nen smous aan luizen" zee Ja nus: „maar écht is ie!" „Wie?" „Dieën van Gool-of-hoe-hict-ie." „Hebt ge 'r 'n certificaat bij, Jaan?" „Van den dokter? Dn Vincent is nie ziek man!" „Neeë, dat weet ik. Hij is al lang dood, den sukkelècr!" „Oem", zee Janus: „oem! Da's beroerd! Dus we kunnen 't Tn eigens nie meer vra gen!" „Wat hee den Blaauwc-n-er veur be taald?" „Gin cent! Hij is tusschenpersoon. Con dities: alles wat ie er van maakt boven de duuzend guldens, is veur den Blaauwe!" „En op hoeveul schatten jullie 't ding?" ,,'t Mot tien, twintigduuzend gulden wcerd zijn, maar den Blaauwe zee: veur Vijfduuzend gaat ie er ook uit!" Den Fielp wierd peers van 't lachen. „Dan is 't ook tijd, dat den Blaauwe 'nen rol Is royce haangeschaft hee," brulde den bakker. Toen kwam den Blaauwe verom. En mee 'n knipoog naar den Jaan, zee-t-ie: „den strop valt nog mee Den nuuwe zat er dus al „in", amico! „Dieën Blaauwe? 't Is 'nen gèève! Maar als zijnen wagel ooit tot rijen komt, of wanneer ie veur zijnen echten „van Gooi" ooit n slachtoffer vindt, dan hoort ge 'r nog wel iets van, amico! 't Is 'nen tiep. Veul last van voetenve- gen heeft ie nie. Maar als ie 't 'ns doet, dan doet ie 't op non stapel wetten. En secuur! Kom. ik schei cr af. Ge had in langen nie van den Blaauwe gehoord. maar ge kunt gerust zijn, hij is nog altij op Ulvenhout te zien, „in volle werking" Veul groeten van Trui, Dré III en als altij gin horke minder van oewen t. v. DRé.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1938 | | pagina 13