Geestelijk Leven TRIUMPH DE BESTE SIGARET Het geweten ROOK De credietverleening door den Midden stand aan het publiek 1 CENT Wreef in één dag RHEUMATIEK weg met den Kloosterbalsem AKKERS ORIGINEEL TER INZAGt KLOOSTERBALSEM Economische beschouwing Zaterdag 26 Februari 1938 Tweede blad door ASTOR Dit wordt geen gemakkelijk artikel en ivoor de lezers zal het eenige moeite kosten om daaraan hun volle aandacht te schen- iken en te begrijpen. Toch lijkt 't mij goed om althans een poging te wagen om verhel dering te brengen over datgene, dat wij on der „het geweten" hebben te verstaan. Het woord „geweten"wordt veel gebruikt en, oppervlakkig beschouwd, krijgen wij den indruk dat eigenlijk iedereen zooal niet ge héél, dan toch ten naastebij weet wat er me de wordt bedoeld. Men spreekt over gewe- itenstrouw, over gewetenseischen, over gewe tenswroeging en gaat daarbij altijd uit van de veronderstelling, dat allen daaraan een gelijke beteekenis hechten. Wanneer ik echter aan die allen de vraag Ioh stellen: vertelt mij nu eens wat is nu eigenlijk het geweten, dan zouden de meesten daarop heel moeilijk een antwoord feuimen geven. Toch wil ik die vraag trachten te beant woorden. Een netelige vraag is het ongetwijfeld. Dat Iblijkt al dadelijk uit 't feit, dat groote ge leerden uiteenloopende bepalingen van het geweten hebben gegeven. Ik hoop dat de lezers het niet al te saai zullen vinden, wanneer ik enkele dezer be palingen weergeef. Zij moeten zich daar doorheen zien te worstelen en zich maar «enige geestelijke inspanning getroosten. Prof Hoekstra schreef indertijd het volgende: „Geweten is medeweten, deel hebben aan de'algemeene zedelijke bewust heid, voor zoover elk individu tot bewust heid van dien algemeenen wil gekomen is. Er bestaat een algèmeene zedelijke bewust heid, uitgedrukt in de wet, als uitdrukking van den alwil of den wil van God. Wie nu ivoor zich deelneemt aan deze algemeene be wustheid, d.i. aan de algemeene zedewet, die weet met anderen mee, die heeft consciëntie. Een andere Hollandsche geleerde, de in dertijd zéér beroemde prof. Scholten, is het echter met deze opvatting niet eens. Hij zegt: „Geweten (in het Duitsch: Gewis- sen, in 't Latijn conscientia, in 't Grieksch syneidèsis) is weten, maar niet een weten in betrekking tot de zedewet, niaar een w e- ten van zichzelven, een medeweten van den mensch met zich z e 1 v en. Het geweten leert niet en beVeelt niet, als een imperativus categoricus (dit beteckent: on voorwaardelijk zedelijk gebod) wat goed of kwaad zij; dit is de taak der red e". De Duitsche wijsgeer Kant. oordeelt al dus: „Het geweten is het bewustzijn van een inwendig gerechtshof in den mensch, voor hetwelk zijn gedachten elkaar aanklagen en verontschuldigen". Hegel, wiens invloed, op het denken van het tegenwoordige Europa machtiger is ge weest dan die van eenigén anderen filosoof, zegt kort en krachtig: „Het geweten is de zich onmiddellijk bewuste geest". Heel merkwaardig uit zich de geweldige Nietszche als hij zegt: „Het geweten is het Strijdinstinct, dat zich tegen het eigen ik keert." Zeer vele anderen omschrijven het gewe ten eenvoudig als „ons zedelijk bewust zijn." Ik zou nog meerdere geleerden ten too- meele kunnen voeren en hun opvatting kun nen mededeel en over wat wij onder het, ge weten hebben te verstaan. Mij dunkt, echter, dat, het reeds voldoende is om in te zien, dat het niet gemakkelijk is precies en afdoende te omschrijven, wat het nu eigenlijk is. Een ding staat m.i. echter reeds voor ons ■vast: het geweten behoort thuis op hét gebied der z e d e 1 ij k e zelf beoordeeling. De nadruk moet hier vallen op zelf, Had een pijn In x'n schouder om tureluurscb van Ie worden mEn zoo in eensl Ik kon niet meet heen of weer. Ik houd niet van tablet fes en liet mijn vrouw mij wrijven met Kloosterbalsem. Niet te hard, zeg ik. want alles, ook de geheele omgeving, deed me zeer. Zij wreef mij zachtjes oht te beginnennaderhand wat harder en het was of er een wonder gebeurde. Onder 't wrijven verminderde de pijn Ml en toen het 's avonds herhaald was, stond ik den volgenden morgen weer even frisch op als altijd." Fr. D. te O. „Geen goud zoo goed" Onovertroffen bjj brand-en snjj wonden Ook ongeëvenaard als wrijfmlddel bty Rheumatlek, spit en pijnlijke spieren jehroofdoo? 95 et Potten 62J4 ct en l 04 want het gaat niet om het oordeelen over of beoordeelen van anderen. Daar staat het geweten volkomen buiten. Maar wij moeten nog eenige stappen verder gaan. Een zeer gangbare opvatting zegt, dat het geweten ons voorschrij ft wat goed en wat kwaad is. Dit is volgens mijn meening on juist. Ik heb hierover lang nagedacht en ben tot de slotsom gekomen dat het geweten niet is het een of ander geheimzinnig or gaan dat ons den weg kan wijzen in het le ven en ons absoluut geldende zedelijke voor schriften kan geven, Daarvoor hebberu wij noodig ons intellect, onze r e de. Hier stel ik mij heslist op het standpunt van prof. Scholten, wiens uitspraak ik zoo even aanhaalde. Het geweten zegt ons slechts: doe wat goed is; maar het zegt niet wat goed of wat slecht genoemd moet worden. Daaruit is dan ook te verkla ren dat, de opvatting omtrent goed en kwaad zoo sterk uitecnloopen. Het geweten stelt geen vaste normen. Deze wisselen met de in zichten van de menschen, met de plaats waar men woont en de te dier plaatse lieerschen- de meeningen; zij zijn afhankelijk van op voeding, van innerlijken aanleg enz. Dientengevolge is het mogelijk, dat twee menschen hetzelfde kunnen doen en de één daardoor heftige gewetenswroeging zal krij gen en de ander zonder eenige gewetensaan klacht voortleeft. Om een voorbeeld te noemen: ik ben er vast van overtuigd, dat menig verantwoor delijk regeeringspersoon zonder eenig gewe- tensbezwaar den oorlog zou aanvaarden, wanneer hij hem voor de handhaving van de Nederlandsche onafhankelijkheid noodig oor deelde en wanneer in dien oorlog eenige tien duizenden Nederlanders zouden worden ge dood, zou hij dit ongetwijfeld betreuren, maar zijn geweten zou hem niet aanklagen, omdat hij dien oorlog zou beschouwen als een noodzakelijkheid voor een naar zijne meening goed doel. Maar ik ben er even stellig van overtuigd, dat menigeen, die, noodgedwongen, den moed om te weigeren missend, aan dien oorlog meedeed, zich daarover zijn gansche leven lang in zijn geweten bezwaard zou gevoe len en altijd gekweld zou worden door de gedachte medemenschen te hebben gedood. Een echte vechtgeneraal kan even gewe tensvol zijn als een dienstweigeraar. Ik heb met opzet deze scherpe tegenstel ling gekozen om duidelijk te doen uitkomen, dat het geweten geen afdoende uitspraak gèeft over wat wij als góed en'kwaa'd hebben te beschouwen. Met tal van voorbeelden zou dit verder aan te toonen zijn. Ik acht dit overbodig, omdat ik meen dat iedereen, die een beetje nadenkt er noodwendig van overtuigd moét zijn. Hieruit blijkt dus, dat wij bij de onder scheiding van goed en kwaad niet ons g e- w e t e n, maar onze rede hebben te laten beslissen. En deze beslissing is afhankelijk van de opvatting, welke wij hebben aan gaande onze plichten tegenover onze mede menschen of anders gezegd over de verhou ding, waarin wij tegenover onze medemen schen moeten staan. Maar dan hebben wij vooral niet te vergeten, dat deze opvatting zich voortdurend wijzigt. In één menschen- leeftijd kunnen daarin groote veranderingen ontstaan. Ieder bewust-levend mensch kan dit bij zich zelf controleeren. In onze jeugd oordeelen wij anders dan op rijperen leef tijd, omdat wij de menschen en hun gedra gingen in een ander licht zien. Natuurlijk ga ik hier uit van de veronderstelling, dat, de mensch denkt en het met zijn verhouding tot anderen inderdaad ernstig meent. Ik vergeet echter volstrekt niet dat, helaas, ve len nooit boven den kinderstaat uitkomen, wat hun intellectueele ontwikkeling betreft. Het was wel een heel beschamend getuige nis van Dr. van Schelven, den bekwamen radiopsycholoog, toen hij verklaarde, dat het meerendeel der menschen niet kwam hoven de. ontwikkeling van een twaalfjarig kind. Ik hoop van harte, dat hij hierin ongelijk heeft gehad maar op grond van eigen ervaring moet ik toch toegeven, dat een groot percentage intellectueel zeer laag staat. Dit bedoel ik niet als een verwijt: tal- loozen kunnen niet hooger komen, omdat hun de gelegenheid ora hun denken te oefe nen, ontbreekt, veelal ten gevolge van so ciale redenen en ook omdat zij de vreugde van het denken van het zoeken naar waar heid nimmer hebben leeren kennen. (Daar om zal in een goed geordende maatschappij het intellectueele peil geweldig rijzen, om dat daarin veel grootere ontwikkelingsmoge lijkheden zijn voor iedereen). Maar in ieder geval hebben wij vast te stellen, dat onze rede, ons intellect heeft te beslissen over goed en kwaad. En wat is dan de functie van het geweten en wat i s dan' eigenlijk dat geweten? Het geweten is de innerlijke drang naar zedelijken groei, dus naar het ontvlieden van wat wij als redelijke, denkende men schen als slecht, als onbehoorlijk beschou wen, de drang derhalve, die zich doet ken nen als het streven om ons volgens zede lijke normen te gedragen. In 't. algemeen dus: dedrangnaar waarheid, recht vaardigheid, goedheid. Vanwaar komt, die drang? Hierover loopen de meeningen weer uit een. De ééne meening zegt: die drang, dat is dus: het geweten is aangeboren. De andere meening verkondigt ons dat, het ge weten (door opvoeding, door de omgeving) wordt verworven cn derhalve niet van nature in den mensch aan wezig is, als iets dat bij zijn mcnsch-zijn behoort en er onafscheidelijk aan i£ ver bonden. De Engelsche. geleerde Gree^a b.v. is de tweede meening toegedaan. Hij zegt: „No in- dividual can make a conscience for himself. He always needs a society to make it for him". (In het hollandsch: geen individu kan zichzelf een geweten vormen. Hij heeft altijd een maatschappij noodig om het voor hem te maken). Spinoza en Freud denken over het geweten in gelijken* geest. De reeds genoemde wijsgeer Kant, even als onze hollandsche wijsgeer Heymans (een professor in Groningen, die enkele jaren ge leden is gestorven), is van meening, dat het geweten is aangeboren. De lezers moeten ieder voor zich uitmaken, hoe zij erover denken. Wat mij persoonlijk betreft: ik geloof dat Kant gelijk heeft. Vol gens mij is in ieder de drang naar zede lijken groei aanwezig. En ik wil zelfs nog wat verder gaan: ik zie in dien individu- e e 1 e n drang een verbijzondering van den universeelen drang, welke in de menschheid als geheel werkzaam is en wel ke den tendenz heeft haar op te stuwen naar steeds zuiverder menschelijkheid. De opmerkzame lezer zal ongetwijfeld denken aan de bepaling van Hegel: „het geweten is de zich onmiddellijk bewuste geest." Het zal den opmerkzamen lezer eveneens duidelijk zijn dat wij dus nooit zooals wij wel eens hooren! kunnen spreken van geweten 1 o o z e menschen. Wel kunnen wij vaststellen, dat vele menschen niet volgens hun geweten zich gedragen cn zich in het algemeen van het geweten weinig aantrekken. Want men mo ge steeds spreken over het geweten als den hoogstcn en heiligsten rechter, in de prak tijk blijkt men zich om het oordeel van dien rechter vaak weinig te bekommeren. Anders zou dc wereld er waarachtig niet zoo ellen dig uitzien! Een andere, zeer gewichtige vraag, waar mede wij ons thans hebben bezig te houden, is: hoé werkt het geweten? Op twee wijzen. Ik wil het zoo eenvoudig en begrijpelijk mogelijk aldus uitdrukken. Het, geweten treedt in ons op als w a a r- schuwer èn als aanklager. Waarschuwer is het, vóór wij tot een bepaald gedrag komen; aanklager, wanneer wij een daad verricht of een zeke re houding hebben aangenomen, waarvan wij gaan inzien, dat zij niet in overeenstem ming zijn met de door ons erkende zede lijke normen. In de wetenschappelijke we reld spreekt men dienovereenkomstig van het anterieure en. 't po s t e ri e u re geweten. Maar hierbij hebben wij te bedenr ken, dat bij het antirieure geweten (d.i. dus' het waarschuwende, het vóór de daad spre kende geweten:) altijd de mensch denkt aan zich zelf nó de daad. Dit blijkt onmid dellijk uit de praktijk. Heel vaak redeneert de mensch op de volgende wijze: ik zou dit of dat wel willen doen, maar ik laat 't na, omdat ik er later spijt en wroeging of zelf verwijt van zou ondervinden. Hij ziet zich zelf dus na de daad en om de onaange name gewaarwordingen niet te moeten on dergaan, laat hij de daad achterwege. Het zal ieder duidelijk zijn, dat het in 't bijzonder de zéér ernstige menschen 'zijn, die de gewetensstem beluisteren vóór dat zij handelen. Wij spreken dan ook niet zon der eerbied van conscientieuse (d.i. gewe tensvolle) menschen. Zij willen de volle verantwoordelijkheid van hun gedragingen, van hun gansche levenshouding tegenover zichzelf kunnen dragen. Gewoonlijk drukt •men dit uit met de woorden: zij willen een gerust (d.i. een1 niet aanklagend) gewe ten hebben. Ik vestig er nog eens de aan dacht op dat hierbij zeer ver uiteenloopende levenshoudingen en gedragingen mogelijk zijn, omdat de menschen nu eenmaal een verschillenden kijk op 't leven hebben. Wat echter niet wegneemt, dat ieder mensch heel goed weet, dat het geweten drijft tot universeele mcnschenliefde en broederschap Maar daarbij is ieder mensch ook buiten gewoon slim in het bedenken van uit vluchten om die universeele menschen- liefde vooralsnog onuitvoerbaar te ach ten! En om eigen immoreele positie goed te praten. Als regel kunnen wij aannemen, dat het geweten posterieur is. D.w.z. dat het gaat spreken eerst dan, wanneer de mensch de gevolgen van zijn daden ziet. Dan treedt, het op als de strenge aankla ger, dan doet het zijn bittere verwijten hooren, dan ontrooft het den mensch zijn rust en innerlijken vrede. Hij komt tot de overtuiging verkeerd te hebben gehandeld, anderen leed te hebben berokkend, oneer lijk te zijn geweest, kortom zich te heb ben gedragen tegen wat hij als zedelijk ge oorloofd beschouwde en hij kan daardoor in zóó hevige mate worden gekweeld, dat hij het leven niet verder wil dragen en door zelfmoord daaraan een einde maakt. Het leven is hem dan tot een ondragelijke last geworden, omdat hij aan den grooten aan klager, aan zijn geweten niet kan ontloo- pen. Ook kan het -gebeuren dat hij, wanneer zijn geweten hem aanklaagt, tracht het verkeerde goed te maken om daardoor weer met zijn geweten in 't reine te komen. Dit kost dikwijls veel moeite, want men moet er zijn ijdelheid bij overwinnen. Men wil niet graag fouten erkennen; dit is een ge woon menschelijk zwak. Toch is het noo dig, dat men leert inzien dat het geen on eer is, „de minste te willen zijn". Ik mag niet nalaten om. schrijvende over het. geweten cn erkennende, dat, niemand zondereenig ge weten is (dit wil derhalve zeggen dat niemand gehéél vreemd is aan het feit, dat hij moet. doen wat goed is), te wijzen op het feit, dat-zeer velen heel ruim van geweten zijn. De uit drukking „ruim van geweten" wordt dik wijls gebezigd. Men bedoelt daarmede, dat men het met de gewetenseischen niet nauw neemt. Kunnen wij ook niet vaak op merken, hoe er met 't geweten zelfs gespot wordt. Ja, inderdaad gespot! Of erger nog. het is geen uitzondering, dat men pocht en praalt op handelingen, die in strijd met het geweten werden gepleegd, vooral als men er stoffelijk voordeel van heeft gehad of mot volle bewustzijn een medemensch schade heeft berokkend of verdriet heeft gedaan. Daar is een onverschilligheid ten oozichtr. van het geweten en van gewetenseischen. die uiterst pijnlijk is. En het. heeft er soms den schijn van of een groot deel onzer me demenschen volkomen vreemd staat tegen over elke innerlijke aanklacht. Maar hiervan ben ik absoluut overtuigd: dit is maar schijn. De werkelijkheid is anders. O, als wij eens konden lezen in de harten onzer me demenschen-! Dan zouden wij tot de pijn lijke ontdekking komen, dat achter menig rustig gelaat, innerlijke onrust verborgen is; dat op den bodem der ziel van uiterlijk opgewekte en vroolijke menschen een die pe weemoed en een groote smart aanwezig is; dat vreeselijke zelfverwijten en bittere aanklachten als martelingen zijn bij men schen, die in 't oog der wereld als hoogst respectabel en achtenswaardig -moeten wor den beschouwd. Gelukkig ook maar dat de werkelijkheid zoo is. Ware dit niet het geval, dan zou het er met de toekomst der menschheid treurig uitzien. Dan had zij geen toekomst, wanneer wij bij dit woord denken aan ze- delijken vooruitgang! Wij kunnen er slechts dankbaar voor zijn, dat de groote waarschu wer en de groote aanklager in lederen leeft. Hij zal blijken de machtige stimulans, de krachtige motor te zijn, die tot zuiverder, leven dwingt.. Maar zonder intellect komen wij niet verder. Dat intellect zal altijd ons moeten leeren wat goed en wat kwaad is. Het vrije, onbevoor oordeelde denken alléén kan uitmaken of onze gedragingen of onze gansche levens- houding in overeenstemming zijn met den. eisch der'absolute menschelijkheid Daar om kan niet krachtig genoeg het zelfdenken worden aangemoedigd en geprikkeld. Een bekende spreuk zegt: wie denkt, overwint!! Maar de overwinning wordt niet zonder leed bevochten. En de menschheid zal nog heel veel tranen moeten schreien cn heel veel innerlijken strijd moeten doormaken voor het uur zal slaan, dat zij tot het in zicht komt, te staan voor de keuze: onder gang of redding. Ondergang beteekemt: vol harding hij de bestaande sociale verhou ding. Redding beduidt: breken met het bestaande cn het bouwen van een nieuwe wereld op dc basis van gerechtigheid en broederschap. Wat zal het zijn? Gelukkig dc mensch, die gelooven kan in de realiteit van den grooten waarschuwer en den grooten aan klager d.i. in de realiteit van het geweten. Ondanks alles ziet hij in dezen satani- schcn tijd, nu alles schijnt te wijzen, op de absolute heerschappij van het. geweld, van de leugen, van de brute liefdeloosheid, het gloren van den dageraad, die vooraf gaat aan een betere toekomst voor de ge martelde menschheid, DE RESULTATEN VAN EEN DOOR DE MIDDENSTANDSBANK INGESTELD ONDERZOEK. Dezer dagen ontvingen we een economische publicatie van de Nederlandsche Midden standsbank, zich bezig houdend met het uiterst belangrijke onderwerp der crediet verleening van den middenstand aan het publiek. Hiermee is een kwestie aange roerd, waaromtrent nog zeer weinig stu diemateriaal is verzameld en waaromtrent nog zeer weinig is geschreven, zoodat deze poging der Middenstandsbank, ook al laten de eindresultaten misschien te wenschen over, ten zeerste mag worden gewaardeerd Met he.t verschenen rapport is intusschen de studie nog niet beëindigd. Terwijl in de eerste publicatie alleen gegevens zijn bijeen gebracht, die ons inlichten omtrent de ge bruikelijke grootte van het crediet aan het publiek in verschillende branches en in on derscheidene plaatsen van ons land, zal straks de tweede nog te verwachten circu laire die is samengesteld met medewerking van den Kon. Nederl. Middenstandsbond en van den Nederl. R.K, Middenstandsbond ons het een en ander kunnen leeren aan gaande de vaak funeste gevolgen, waartoe een te ver doorgevoerde credietverleening kan leiden. Bij het trekken der conclusies worden de gegevens gerangschikt: a. naar de branches; b. naar de geografische ligging. Voor zoover de rangschikking naar bran ches betreft vinden we, dat in een zestal bedrijven contante betaling niet of nauwe lijks voorkomt, terwijl het crediet daar als regel zeer lang is." Deze bedrijven die zich dus, wat men zou mogen noemen, het ergst schuldig maken aan te langdurige crediet verleening, zijn: loodgietersbedrijven, win kels in clectro-technische en radio-artikelen, rijwielzaken, schildersbedrijven, kantoor- -boekhandels en meubelwinkels. In het rap port wordt dit geen toeval genoemd. Men wijst, er op, dat wanneer een middenstander in een der vier eerstgenoemde branches een karwei verricht heeft, hij niet dadelijk kan klaar slaan met de rekening, dat hij thuis het aantal arbeidsuren moet optellen, het verwerkte materiaal berekenen, e. d. De rekening kan dus eerst later worden aangeboden en betaald. Waar die late betalingsgewoonte zich automatisch zou hebben overgeplant bij bet z.g. aangeno men werk, wordt op grond van een en an der de sterke tendens naar credietverlee ning verklaard geacht. Wij voor ons zouden dit niet ten volle willen onderschrijven. Tot op zekere hoogte gaat de redeneering op, maar het is altijd verkeerd te veel te willen gencraliseercn cn alles te willen herleiden tot één oorzaak. Het tellen der uren en het berekenen van het verwerkte materiaal mag gelden b.v. voor schilders, voor rijwielherstellers gaat het nauwelijks nog op. En het wordt dus waarschijnlijk' dat andere factoren de bo vengenoemde komen versterken. Als zooda nig kan de aandacht er op worden geves tigd, dat we b.v. ten aanzien van radio- apparaten, rijwielen cn ameublementen te doen hebben met vrij kostbare goederen, waarvoor het afbetalingssysteem langza merhand iets als usance is geworden. Vaji belang is tevens de credietverleening door den grossier of den fabrikant. Wan neer we zien, dat contante betaling het meest, voorkomt in sigarenwinkels, visch- winkels, parfumeriewinkels en groenten- cn fruitwinkels, dan spruit dit, naast het feit, dat we te doen hebben met artikelen van geringere waarde, vermoedelijk ook wel voort uit de omstandigheid, dat het crediet door den grossier betrekkelijk kort gehou den wordt. Wanneer we zien, dat bloemenwinkels en banketbakkerijen onmiddellijk volgen op me.ubelwinkels, dan vragen we ons af, waar het. hier ook weer geen artikelen betreft, met wier aanschaffing een groot bedrag gemoeid is, of wellicht van .invloed is het feit, dat het goederen betreft, die niet dikv»:;ls worden gekocht, waarvan de reke ning dus niet in korten tijd zeer sterk op loopt. Terwijl daarnaast de mogelijkheid bestaat, dat, waar het in zekeren zin gaat om luxe goederen, het crediet hier niet noo dig is als concurrentiemiddel. Waschinrichtingen en bakkerijen nemen een betrekkelijk gunstige plaats in! In deze bedrijven zijn de werkloozen een factor van beteeke nis. Deze moeten op gezette tijden onherroepelijk worden uitbetaald, zoodat de gemiddelde kapitaalkrach tigheid dor middenstanders werk gevers onherroepelijk van invloed moet zijn op betaling van het aan de klanten te verleenen crediet. Kortom, een massa factoren treden op. En het zou ons niet verwonderen, wan neer het nog eenigen tijd duurt alvorens men ten aanzien van deze materie zich zoo zeer in de stof heeft verdiept, dat men deze volkomen beheersclit. Zooals boven reeds vermeld, zijn de ge gevens tevens geordend naar de geografi- sche ligging der onderzochte bedrijven. En nu zal men er zich niet over verwon deren, wanneer men ziet, dat, indien in een plaats een bepaald bedrijf begint af te wij ken van de normale credietverleening, dit streven, wellicht uit een oogpunt van con currentie, door andere bedrijven wordt ge volgd. Zoodat men komt. tot het verschijnsel, dat de usantiecle credictverlening in verschil lende plaatsen van Nederland groote ver schillen oplevert. „Bij het euvel van de te groote „credietverleening van den midden stand aan het publiek, is niet de „invloed van de branche, doch wél „die van de vestigingsplaats piï- „mair", zegt het rapport. En dc conclusie luidt, dat, hier dus „voor alles een taak ligt voor „de plaatselijke middenstandsver- „eenigingen." Aan dit laatste twijfelen we allerminst. Echter leent do stof zicli ook in dit onzicht tot een veel diepergaand onderzoek, dan voor zoover wij dat ten minste kunnen be oordeelen thans heeft, plaats gehad. Wanneer we zien, dat in Bodegraven in het geheel geen contante betaling voor komt, in Goes, Schagen en Coevorden nau welijks, dat ze daarentegen veel voorkomt in Rotterdam, Amsterdam, iets minder in Den Haag, dan luidt onze vraag: „Zou niet de grootte van een plaats van invloed kun nen zijn? Zoo heel vreemd is dat niet, im mers, in een kleine plaats kennen de men schen elkander doorgaans veel beter. Zoor groot, vermoedelijk het allergrootst in Nederland, is de contante verkoop in Groningen. En flinke stad. Met daarnaast vermoedelijk veel. klanten in de provincie Dit laatste is eveneens het geval met Leeuwarden, het centrum van Friesland, met ve"l contante verkoop. Iloe is verder de gemiddelde welstand, de werkloosheid in de plaatsen met groote en met kleine contante verkoop, welke zijn er do middelen van bestaan, landbouw, veeteelt industrie? Dit alles cn nog moer is van invloed op de koopkracht der bevolking en staat daarom in nauw verband met de credietverleening Men ziet, er blijft nog veel te vragen, nog veel te onderzoeken en te bestudeeren. Dit alles doet niets af aan de groote waarde van het feit, dat de middenstandsbank een actie in de goede richting heeft ontketend. De eerste schrede is gezet op een weg die waarschijnlijk nog lang is. Maar die voert naar een doel, dat menig middenstan der gaarne zou willen bereiken: beperking van het crediet aan het publiek. DEN HELDER

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1938 | | pagina 5