Geestelijk Leven ROODE STER TARAK menschelijkheid Vóór alles Nederlandsche huisvrouw! Zaterdag 12 Maart 1938 Tweede blad BLIJDE INTOCHT VAN ROODE STER NO. 10 EN NO. 61 Nu is er feest voor alle rookers in den lande! Niemeijer heeft twee nieuwe merken Roode Ster Tabak gebracht: de Roode Ster No. 6 voor 6 cent per half ons - en de Roode Ster No. 10 voor 10 cent per half ons. Nu fluks de pijp gevuld, nu allemaal ge- smuld! De karakteristieke „Roode Ster smaak" bleef volmaakt gehandhaafd óók bij deze nieuwe Roode Ster nummers 6 en 10. NIEMEIJER'S Dus voortaan 6, 1 0 en 13 cent per half onsl door ASTOR Met Instemming las ik het ingezonden stukje onder 't opschrift „Van "n „joden fooi" Het zal velen tot nadenken brengen over het, helaas, ook in ons land beslaande anti-semietisme dat nog wel niet openlijk en brutaal zich uit, maar dat niettemin bij velen aanwezig is. Ik geef terstond toe dat, als er gesproken wordt van een „jodenfooi" of een „jodenstreek", men gewoonlijk niet de be doeling heeft om de joden te kwetsen. Maar dit neemt volstrekt niet weg, dat die woor den een buitengewoon pijnlijken indruk op ben moeten maken en dat zij voor hen moe iten klinken als een grove beleediging. Het is de verdienste van den heer Buis man, dat hij hierop met nadruk wijst. Volkomen terecht schrijft hij: weldenken de menschen gebruiken dergelijke woorden niet. Immers: weldenkende menschen zijn er In de allereerste plaats diep van overtuigd, dat zij geen medemenschen mogen krenken, iomdat deze een anderen godsdienst belijden pf tot een ander volk of ra's behooren. En dit mag waarlijk nog wel eens met grooten nadruk, worden gezegd in onzen itijd. Het Duitsche nationaal socialisme heeft èen sterken groei van het sluimerend anti- isemietisme tengevolge gehad. Wanneer wij „Mein Kampf' van Adolf Hitier lezen, dan woelen wij telkens, hoe hij de joden haat. iNoemt hij den "jood niet de doodsvijand van de arische menschheid? (M. K. pag. 629.) En schrijft hij niet in datzelfde boek: de gezamenlijke beschavings- en opvoedingsar- beid van den volkschen staat moet zijn be kroning daarin vinden, dat hij rasbewustzijn en rasgevoel instinctief en verstandelijk in hart en hoofd van de haar toevertrouwde jeugd inbrandt. Geen knaap en geen meisje mag de school verlaten zonder gekomen te zijn tot het volledige inzicht van de nood zakelijkheid en van het wezen der zuiverheid des bloeds. (M. K.. pag. 475.) Met deze zuiverheid des bloeds wordt be- cloeld: het niet vermengen van joodsch met arisch bloed! Het is moeilijk een medemensch te door gronden. Mij is het volkomen onduidelijk of Hitier inderdaad waarheid spreekt als hij beweert: „Voor zoover ik mij legen de joden [verdedig, doe ik Gods werk." Dit echter weet ik heel zeker, dat hij dan iéén belangrijk ding vergeet, n.1. dit: „üuitsch- land, dat steeds zich er op heeft beroemd Vooraan te staan op cultureel gebied, heeft onnoemelijk veel te danken aan de Duitsche joden, die in wetenschap en kunst geweldige praestaties hebben geleverd. Want, niet weg te doezelen is het feit, dat onder de Duitsche Nobelprijswinnaars de helft joden waren. Dit zegt toch wel iets ten opzichte van de geeste lijke superioriteit van dat gesmade volk bo ven de Duitschers, vooral wanneer men daar bij bedenkt dat het aantal joden in Duitsch land slechts 1 procent van de, bevolking be draagt (of liever bedroeg, want duizenden joden zijn thans uitgeweken). En dan lijkt het belachelijk en verachtelijk tegelijk, wanneer een propaganda-minister Goebbels zich aldus uit: „Zeker, de jood is ook een mensch. Nog nooit heeft iemand van ons dit betwijfeld. Doch de vloo is ook een dier, alleen geen aangenaam. En daar de yloo geen aangenaam dier is, hebben wij te genover onszelf en ons geweten niet den plicht, hem te bewaken en te beschermen, hem te laten tieren, zoodat hij ons steekt en pijnigt en kwelt, doch den plicht hem on schadelijk te maken. Zoo staat het ook met de joden". Nederland is het eenige land in Europa, waar de joden nooit vervolgd zijn. Amster dam werd sedert 1593 voor hen als 't ware een tweede Jeruzalem. Wel zou het nog een tweetal eeuwen duren vóór zij als volwaar dige staatsburgers werden erkend, maar van vijandschap van de zijde van overheid of van het volk haddén zij nimmer te lijden. En het is bekend, dat zij in hooge mate hebben bij gedragen tot de economische bloei van ons vaderland. Het zou mij .te ver voeren, als ik nader inging op de geschiedenis der joden in Nederland. Zij is overigens interessant ge noeg daartoe. Maar ik moet mij beperken tot de mededeeling, dat ook hier te lande we tenschap en kunst veel aan het oude volk van Israël hebben te danken. Echter ook bij ons is een menschengroep, welke dit niet schijnt te zien of te willen zien. De N.S.B. is besmet met de anti-se- mietische bacil uit Duitschland. Het was Mussert in eigen persoon, die op 16 Februari op een vergadering te Emmen deze woorden sprak: „het Germaansche ras is het heerschegde en de N.S.B. is van plan de overmacht van de joden te breken, even als in Duitschland gebeurt." En toen een klein jaar eerder diezelfde Mussert, (12 Mei 1936) in Den Haag het woord voerde en het beleid van Hitier be sprak, zeide hij: „De binnenlandsche para sieten verdwenen als sneeuw voor de zon en kwamen in de beide belangrijkste qoot- steenen van Europa terecht: Praag en Am sterdam". De joden kunnen hieruit opmaken, hoe zij door de N.S.B. worden gewaardeerd en wat hun te wachten staat, als het nationaal-soci- alisme zou zegevieren. Ik sprak daareven van een antisemietische bacil. Het schijnt inderdaad of die steeds verder doorvreet en zijn moordend werk doet. In Oostenrijk en Italië eaat het lang zamerhand net zooals in Duitschland. En wij houden ons hart vast, wanneer wij denken aan liet lot van de duizenden in die landen. Maar wij voelen tegelijkertijd onze zedelijke verplichting om den antisemiti- schcn bacil niet te laten voortwoekeren in den geest van het. Nedcrlandsche volk. Daarom verheugde ik mij over de woorden van den heer Buisman. Toch is het niet mijn bedoeling om In dit artikel mij uitsluitend te verzetten tegen het antisemitisme. Ik heb iets anders op het oog. Daarom zei te ik hierboven: voor alles: menschelijkheid! De verschillen onder de menschen zijn geweldig! Er zijn onderscheiden rassen en die ras sen vallen weer uiteen in volken en die vol ken weer in volksgroepen. Allen hebben zij hun eigenaardigheden, hun bijzondere ken merken, die historisch geworden zijn en er felijk zich voortplanten, die voortkomen uit de hun door bodem en klimaat opgelegde levenswijze en samenhangen met de beïn vloeding van geestelijke leidslieden, die er van de vroegste tijden af zijn geweest. Maar één ding hebben zij met elkander gemeen: zij zijn allen menschen, soortge- nooten. En tezamen vormen zij de mensch heid. I-Ie is van belang om uit te maken, waar in het spccifiek-menschclijke voor ons be staat. Lichamelijk behooren wij tot de die renwereld. Wat is het waardoor \frij ons bo ven de dieren verheffen en ons daarvan principieel onderscheiden? Het kan met één enkel woord gezegd wor den: geest. Wij zijn niet louter stoffelijk-lichamelijke wezens, maar tegelijkertijd wezens, die een geest bezitten. Deze geest mag niet verwoest worden wat maar al te vaak geschiedt met wat wij ziel plegen te noemen. Want de geest is juist datgene wat over ziel en lichaam wil heerschen. Misschien zijn wij de waarheid het meest nabij, wanneer wij zeggen dat geest kan worden aangeduid als rede. Vandaar dan ook dat men den mensch vaak een redelijk wezen noemt. Deze geest functioneert door het denken. Indien wij de eeuwenoude geschiedenis der menschheid bcstudceren en haar ont wikkeling volgen is er een merkwaardig feit te constateeren, n.1. dit: een eeuwige worsteling tusschen den natuurlijken, door driften en instincten gedreven mensch en den geestelijken mensch, die de driften en instincten wil te boven komen of deze wil sublimeeren, d.w.z. in die banen leiden wel ke door de rede als de juiste worden he se1 ouwd. De geest maakt onderscheid tusschen goed en kwaad, wat overeenkomt met mensche- lijk en niet-menschelijk. De geest wil hef mcnschelijke. Hieromtrent bestaat bij niemand ook maar de geringste twijfel. Waarom de geest, dit wil is een mysterie, dat men op verschillende wijzen poogt te verklaren. Men schrijft dit aan de eene zijde toe aan het karakter van den geest zelf, aan de andere zijde is men van meening, dat de mcnschelijke geest moet worden beschouwd als een verbijzondering van den Algeest (God), die in het heelal de oergrond is van al het gebeuren. Hoe men hierover echter moge denken, vast staat, (voor mij althans) dat de geest eeuwig onbevredigd blijft zoolang hij niet zijn su perieure rol in het leven van mensch en menschheid kan spelen. Deze geest echter verschilt zeer in ontwik keling en in kracht. Dit verschil is zóó sterk, dat. wij bij sommige menschen ternauwer nood iets van geest kunnen bespeuren: zij leven denkloos voort in sleur en gewoonte. Prof. Bolland noemde hen de zielige men schen. Bij anderen daarentegen kunnen wij opmerken een zeer grooten, sterken geest, die zich uit in vrij en onbevreesd denken over de levensvraagstukken. Hoe krachtiger de geest, des te heviger ook het verlangen om eigen leven daardoor te laten beheerschen. En het zijn ongetwijfeld de mooiste men schen geweest in de geschiedenis, die den moed hebben bezeten om zich door niets ter wereld te laten afhouden van het- volgen der richting, hun door den geest voorgeschre ven. Twee voorbeelden uitd en laatsten tijd mogen dit bevestigen. Heeft niet heel de wereld bewondering gevoeld voor Dimitrof, toen hij met den doodstraf voor oogen als een held stond tegenover Göring? Voelde niet iedereen, ook al verwierp hij de levens opvatting van Dimitrof, dat daar een gees telijk sterke torenhoog uitstak boven hem, die het gansche staatsapparaat te zijner be schikking bad? En mag ik ook niet wijzen op Ds. Niemöl- ler? Welk een moed en geestkracht moet er in hem aanwezig zijn om zich te verzetten tegen den dwang van de nationaal-socialis- tische regeering, welke de kerk haar vrij heid om op te komen voor wat zij als het hoogste acht, wil ontnemen om er een gelijk geschakelde organisatie van te maken, Het is, vooral in dezen tijd van geestelijke ontwrichting, bemoedigend dat de massa nog opziet naar zulke figuren. Ligt daarin niet het bewijs van onuitroeibare vereering voor den geest en het zuiver geestelijke? Zegt dit ons niet, dat in ieder het besef leeft: de hoogste bestemming van den mensch is geestelijk sterk en weerbaar te worden? En hebben wij dit besef niet vóór alles noodig juist nu, waar een rampzalig streven naar macht en geweld de mensch heid schijnt te vervullen? Uit deze beschouwing vloeit onvermijdelijk voort dat wij een bepaalde houding aan nemen tegenover onze medemenschen. Ik wees reeds op het verschil dat wij kunnen opmerken tot de ontwikkeling en de kracht van den geest der menschen. Dit verschil kunnen wij dagelijks opmerken. Het kent geen grenzen, geen rassen, geen volken. Dit. verschil is misschien zelfs zoo sterk, dat geen twee menschen elkaar volkomen gelijk zijn. Geestelijk hoog ont wikkelden, minder ontwikkelden en ter nauwernood ontwikkelden treffen wij over al aan, onder joden en ariërs, onder CM- neezén en Japanners, onder Amerikanen en Franschcn. enz. enz. Hoe moet dus de houding zijn, welke wij tegenover onze medemenschen innemen? Wij moeien voor alles menschelijk en dus begrijpend tegenover hen staan. En nu denk ik hcelemanl niet meer aan het antisemitisme, nu denk ik aan het, belaas, maar al Ie vaak voorkomend ver schijnsel dat men tegenover anderen een zooal niet vijandige, dan toch een koele, kille houding aanneemt, omdat zij een af wijkende levensopvatting aanhangen. Dat is niet mogelijk, wanneer wij ons op menschelijk standpunt plaatsen. Dit sluit natuurlijk niet in, dat wij elke andere meening onbestreden moeten laten, maar wel dat wij bij andersdenkenden ook wil len zien het streven naar waarachtige, hu maniteit. al zal dit streven zich ook ver- tooncn in een vorm, die ons verkeerd toe schijnt. Een paar weken geleden raakte ik ver zeild in een zeer bont gezelschap van twaalf personen. Een paar deftige men' schcn. een stelletje eenvoudige burgers, een paar werklooze steuntrekkers. Wij hebben van half acht des, avonds tot bijna half twaalf toe geredeneerd, gedisnuteerd. Twee der aanwezigen waren roomschen met volle overtuiging. En het merkwaardige van den avond was dat aan het einde een room- sohe mijnheer zeide: ik ben tot de conclu sie gekomen, dat wij 't in den grond allen met elkaar eens zijn. Waarom kon hij dat zeggen? Omdat wij alle dogmatisch en kerkelijke opvattingen DEN HELDER hadden laten rusten en alleen de vraag had den gesteld en besproken; hoe moeten wij leven? Ziet, dat is de hoofdzaak waarop het aankomt! Aan de vruchten kent men den' boom. De waarde van den mensch hangt niet af van de kerk, van de partij waartoe hij. behoort, noch van de taal welke hij spreekt, noch van het volk of het ras, waaruit hij is geboren, maar van de hoog te waartoe hij door de kracht van zijn geest als mensch is gestegen. Wie dit inziet is boven antisemitisme, boven antipapisme, boven antiprotestantis- me uitgestegen. Hij is geworden de begrij pend-verdraagzame. Hij is geworden de ver dediger der geestelijke vrijheid, omdat hij weet dat de geest slechts in vrijheid kan groeien en dat die geest verkwijnt wan neer hij geslagen wordt in boeien omdat hij weet dat geestelijke dwang op allen- noodlottigste wijze moet voeren tot on waarachtigheid en huichelarij en... dat be- teekent de ondergang van den mensch. Men vergete echter niet dat geestelijke vrij heid iets anders is dan onverschilligheid. Daarom sluit geestelijke vrijheid den strijd niet uit. Integendeel! Maar die strijd zal gevoerd worden zonder geweld, zonder dwang. Hij zal zich richten *op de verhef fing en verruiming van den geest, d.w.z. op een steeds hoogere opvatting ten opzichte van goed en kwaad. Want'de inzet van dien strijd is de mensch. de wordende, groeiende mensch zelf, die eerst dan zich gelukkig kan voelen, wanneer hij weet te leven in een wereld waarin waarachtige menschelijkheid is doorgedrongen in alle verhoudingen, dus ook in de economische. En iedereen zal voelen, dat hierbij uitge sloten is een optreden als dat van den heep Mussert, die 12 Sept. 1933 te Zwolle sprak en weigerde te dèbatteeren met. ds. Horreüs de Haas en daarbij zijn weigering verde digde met de woorden: „De N.S.B. brengt een boodschap en wie daar nu niet aan willen geloovon, zullen er in de toekomst aan moeten gelooven." Wat dit beteekenit, kunnen ons de Duitsche en Italiaansche concentratiekam pen en gevangenissen vertellen! Maar daarover geen woord meer. De strekking van dit artikel wiist in een andere richting; vergeten wij nooit., dat wij menschen ziin. geestelijke, redelijke wezens' met liet. volle recht om te, strijden tegen ales wat. het mcnsch-zijn schade berokkent, maar ook met het diep besef dat. wij in dien strijd den mensch, ook den dwalenden hebben te eerbiedigen ASTOR. Laat U niet Verblinden: Men moet het in de lengte Of in de bréèdte vinden. Wat goed is, moet betaald, Zoo is 't eenmaal op aarde: Persil blijft steeds Persil, Vandaar haar groote waarde En als van de Persil f)e prijs ineens zou dalen, Zou 't Nederlandsch Publiek 't In kwaliteit - betalen. Clinge Doorenbos

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1938 | | pagina 5