Geestelijk Leven TR1UMPH ARB EID ROOK DE 1 CENT SIGARET DIE TRIOMFEERT IN SMAAK! ARBEIDS VREUGDE EXTffA AKKERTJES Zaterdag 2 Juli 1938 Tweede blad door ASTOR EN kennen allen van jongs af de spreuk „ledigheid is des duivels oorkussen." en zijn vertrouwd au et het bekende gezegde „arbeid adelt", waaraan spottend wel eens wordt toegevoegd en „adel arbeidt niet". I-Iet is ons reeds zeer vroeg inge prent, dat wij in onze jeugd ons jnoesten inspannen om later goed le kunnen werken. Hiertegenover staat dat arbeid ook als een soort van straf wordt voorgesteld. Werd niet volgens de oud-testamentische sage, na den val van Adam, hem toegevoegd „in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten". En leeft niet onder de massa voort de. uitdrukking „het werk is voor den domme", wat niet direct wijst op een hooge waardeering van den arbeid. Buitendien kunnen we constateercn, dat er heel veel arbeid is, waarvoor de men schen zich geneeren. Vooral de „nette" menschen wachten zich ervoor om werk te verrichten, dat niet met hun waardigheid in overeenstemming is; een „mevrouw" kan geen straat schoonvegen, een „juffrouw" doet het op een stil uur of in schemer avond of vroegen morgen, maar een „vrouw" kan 't ongestoord doen op klaar lichten dag, zonder dat iemand er aan sloot aan neemt. Bij mannenwerk kunnen wij hetzelfde verschijnsel opmerken. Ik ge loof zeker, dat het meerendeel der brave Nederlanders verontwaardigd zou zijn als zij zagen, dat b.v. Prins Bernhard bezig was met opgestroopte hemdsmouwen zijn auto schoon te maken. Wanneer zijn chauffeur het doet, vindt iedereen dit heel gewoon en gepast en hoe beter deze 't doet, hoe meer zal hij om zijn goeden zorg wor- öen geprezen. Maar de Prins?... Hij zou zijn prestige op 't spel zetten. Toch zou het me absoluut niet verwonderen als Prins Bernhard dolgraag dat werkje zou doen, maar „men" zou 't niet goedkeuren, want „men" zit gevangen in oeroude vooroor- declen ten opzichte van de waardeering ya'n arbeid. (A.) Het wordt tijd dat we van deze vooroor- 'declen eindelijk loskomen. Een bescheiden poging wil ik daartoe doen in dit artikel. En om nu maar met de deur in huis te vallen, begin ik met deze uitspraak: alle nuttige arbeid is van gelijke waarde voor de gemeenschap en dient als zoodanig te worden erkend. Ik wil het bij deze uitspraak, welke tegen 'de gangbare meening indruischt, niet laten en zal haar dus nader toelichten. Nuttige arbeid is die, waardoor aan de gemeen schap óf stoffelijke óf geestelijke waarden worden geschonken. De gemeenschap kan niet bestaan zonder te kunnen voorzien in haar stoffelijke en geestelijke behoeften. Zij heeft in de eerste plaats voedsel noodig, /lerhalve kan zij niet: buiten den arbeid, waardoor voedsel wordt voortgebracht; zij die den bodem bewerken, die ploegen en eggen, die zaaien en maaien zijn daarom te beschouwen als onontbeerlijke krach ten; hun arbeid is volstrekt onmisbaar. Zij hebben derhalve ten volle recht op waar- deering. Ontvangen zij die waardeering ook?? En toch is er niemand, die kan ontken nen, dat hun arbeid in eerste instantie liet leven mogelijk maakt. Behalve voedsel hebben wij ook kleeding, dekking, -huis vesting noodig. Duizenden menschen4 zijn «Een koker "AKKERTJES" IJ van 12 stuivers bevat thans 13 "AKKERTJES". Als U een origineele glazen buis koopt, heeft U twéé voordeelen U heeft er één extra. En U heeft ze dan altijd in huis bij nacht en ontij, bij plotseling opkomende Hoofdpijnen, Kies pijn, Migraine, Rheumatische pijnen, Kou, Griep en Koorts. Bij Apothekers en Drogisten. Doos van 2 stuks - 2 stuivers. 13 Koker met glazenbujswan 13 voc& 1Z<s&tM>ew noodig om er voor te zorgen., dat allerlei stoffen worden vervaardigd, dat steenen worden gebakken en huizen gebouwd, dat de hoornen worden gerooid en vervoerd en verzaagd en b'cwerkt, dat de noodige meta len uit de ertsen worden gehaald, dat van en naar alle oorden der wereld grondstof fen worden vervoerd. Zonder deze duizenden menschen zou liet leven niet meer mogclij.k zijn. Zij zijn de feitelijke dragers van liet leven. Worden zij als zoo danig gewaardeerd en gerespec teerd? Nu ja, in theorie geeft ieder een «toe, dat zonder arbeid het le ven niet meer denkbaar is (de oer- cmensch van duizenden jaren ge leden behoefde niet te werken, hij leefde in holen en voedde zich met wat de natuur hem bood) maar in de praktijk is de arbeider iemand, die op don achtergrond wordt ge schoven. (B). Dit geldt echter in veel mindere mate voor den geestelijken werker, voor den in- tcllectuccl en den artist. Ook zij vormen een onmisbaar deel der gemeenschap. Op hoe lagen trap van ontwikkeling zouden wij slaan, als er geen mannen en vrouwen waren geweest, die, bezeten door wetens drang, gedreven door waarheidszin, onver moeid hadden gewerkt met hun hersenen aan do oplossing van de honderden vra gen, welke voor den denkenden mensch oprijzen. Hoe arm zou de gemeenschap zijn ,als er niet waren geweest die bege nadigden, welke wij kennen als kunste naars, die vóór alles hebben gezocht naar schèonhcid. Ik zal volstrekt niet beweren, dat zij ten allen tijde de hun toekomende waardeering hebben gevonden; zij werden ook dikwijls niet begrepen; de intcllectu- eelen waren gewoonlijk hun tijd vooruit en moesten daar vaak voor boeten; de ar listen werden meestal pas na hun dood be roemd (men denke b.v. aan Rembrandt en Vincent van Goch). Maar toch heeft de wereld alijtd meer respeét betoond tegenover de geestelijke dan tegenover de phy- sieke werkers. Ik schreef zooevcn dat. zonder arbeid het leven niet meer denkbaar is. Daarover zijn wij het natuurlijk allen roerènd met elkan der eens. Hieruit volgt dat de niet-arbeidende te beschouwen is als een parasiet, als een woekerplant in de maatschappij (C). Maar er volgt nog meer uit: namelijk dat iedereen, die nuttigen arbeid verricht, onverschillig van welken aard deze is, beschouwd moet ^worden als een element van beteekenis in de samenleving. M.i. vervalt daarmede het onderscheid, dat nog altijd gemaakt wordt tusscben de werkers. Een grondwerker, die met bagger- laarzen in de modder ploetert; een metse laar of timmerman, die een huis bouwt;, een boerenarbeider, die de mest over de akker werkt; een ingenieur, die zijn plan nen maakt; een kleermaker, die op zijn naaitafel zit; een geleerde, die scheikun dige proeven neemt; een onderwijzer, die zijn leerlingen onderricht; een kunstenaar, die zwoegt om zijn schoonheidsvisie te vertolken; een denker, die zich inspant om de waarheid te bonaderen, enz. enz. zij hebben recht op gelijke waardeering, om dat zij allen onmisbaar zijn. Dit is een „waarheid als een koe" zult ge zeggen en gij hebt gelijk. Maar erkent dan tevens, dat deze waarheid in de prak tijk van het leven volkomen wordt gene geerd. Daarover zou een lieele verhan deling kunnen worden geschreven; en het zou zeer interessant .zijn om na te aan hoe het verschil in de waardeering van den arbeid his torisch is ontstaan; ook zou het be langrijk wezen liet leit, dat nuttige arbeid zelfs als minderwaardig wórdt beschouwd, nader 1e bekij-/ ken. Maar met deze dingen zullen wij ons thans niet verder bezig houden; het ligt. in mijn bedoeling iets te zeggen aover ai-beid en ar- heidsvreugde. Arbeid, geestelijk of lichamelijk, maar liefst geestelijk èn lichamelijk, in één per- soon vercenigd, is een zegen voor den mensch. Een mensch, die geen werk heeft is een zielig wezen, die eigenlijk met zijn leven verlegen is én daarom komt tot liet zoeken van allerlei afleiding en van vaak ze;r laag-bij-dc-grondschc genietingen. (D). Och, wat lïeb ik renteniers cn gepensioneer den niet menigmaalhooien klagen, omdat zij niets te doen hadden. Heel goed te be grijpen! De gezonde .mensch heeft behoefte aan actie, aan inspanning; hij wil iets doen. Daarbij komt bij velen ook iets van scheppingsdrang; zij verlangen cr naar iets te makén. Zij willen de vreugde sma ken iels lot stand te hebben gebracht en zoolang zij met 't werk bezig zijn, gevoe len zij zich gelukkig. Welk een waarde heeft b.v, niet een klein j uin'tjc waaraan men zijn vrijen tijd geeft. Hoe groot is de blijdschap, wanneer men met cenigen aanleg voor knutselen, iets moois beeft gemaakt. Ieder die de gedragingen van kinderen gadeslaat, kan opmerken hoe zij vol toewij ding en overgave bezig kunnen zijn met bet tot stand brengen van bet een of ander, dat in bun jongen geest is opgekomen. Zij bouwen een kasteel van zand. Zij sjouwen met steenon om een buis te maken, zij wer ken zich in 't zweet om te graven en te speten. En boe Irotsch zijn ze als ze aan ouderen het resultaat van hun arbeid too- neibs Een klein meisje, dat ternauwernood de. naald kan hanteeren, laat stralend van geluk bet poppen jurkje zien, waarmee zij uren lang ingespannen bezig is geweest en een jongetje van een jaar of vijf legt U zijn onbeholpen teekeningen voor, die in zijn oog prachtig zijn en hem de hoogste vol doening schenken. Als kind logeerde ik jaarlijks op een boerderij. (Is er iets heer lijkers dan een boerderij voor een jongen?) Met mijn broer en soms nog een neefje hielpen wij bij 't hooien, bij 't mestrijden of wij beulden onszelf af met een driewie- lige .kar, waarmede wij over bet grootc erf mochten rijden. Wat een inspanning, maar óók: wat een genot! Nu ben ik oud geworden en bet beste deel mijner krachten is verbruikt, maar nóg vind ik alle arbeid, die mij past, een genoe gen. Des zomers lokt mij mijn tuin in hoofdzaak cn des winters mijn studeerka mer. Wat praat men toch van luie menschen en van arbeid als een nare noodzakelijk heid. De luie mensch is een geestelijk of lichamelijk zieke; de gezonde mensch wil werken, omdat het in zijn wezen ligt zijn spieren en zijn hoofd te gebruiken. Hij voelt bij intuïtie, dat het werken zijn gezondheid bevordert. Wij kunnen meermalen de uit drukking opvangen, dat men den arbeid wel kan verheerlijken, maar dat daarbij de werkelijkheid uit 't oog wordt verloren, want zeer velen arbeiden met tegenzin cn zij doen bet alleen, omdat het een bittere noodzakelijkheid is om te kunnen bestaan. Gij voelt natuurlijk onmiddellijk waar de schoen hier wringt. Als ik de arbeid een levensbehoefte en eon zegen noem, denk ik aan vrijwilligen en zelfgekozen (dusanet eigen aanleg overeenkomenden) ar beid. Helaas is er in onze samenleving ontzaglijk veel arbeid, die niet vrij willig is en maar al te dikwijls heelemaal niet \n overeenstemming met bet wezen van den mensch, met zijn innerlijke verlangens en neigingen. In deze maatschappij bestaat voor tal loos velen geen beroepskeuze; dat zijn dege ne, die reeds zeer jong nog wat nioeten verdienen om het gezin te steunen. Ze zijn bereid om alles aan te pakken als er maar wat te verdienen is. De arbeid wordt, aan vaard niet omdat hij een levensbehoefte is, maar als een middel om aan de kost te komen zonder meer. De bestaansonzeker- heid is zoo groot, dat men daarom bereid is alles aan te pakken. En waar hc.t meest te verdienen is, daar is "de grootste aanvra ge. Het gevolg biervan is, dat duizenden onzer medemenschen wel arbeid, maar geen ar beidsvreugde kennen. Dat daarbij ontevre denheid ontstaat is zeer begrijpelijk. Men denke zich eens in, wat het betcekcnt dag in dag uit werk te moeten verrichten, waar in men geen behagen schept. Dan ontaardt de mensch in een werkmacbine. Te pijnlij ker wordt dit nog gevoeld, als de werker een denkend man is, die tot liet inzicht is gekomen, dat slechts een zeer klein doel van zijn arbeidsproduct in den vorm van loon bom ten goede komt cn 't grootste deel in handen van anderen terecht belandt. Dit moet de werklust wel doovcn en dan b'yfl er inderdaad van den zegen van den ar beid niet zoo heel veel over. De lezer begrijpt nu wel terstond tot wel ke conclusie wij moéten komen: Wij loopen weer vast on de omstandigheden, waaronder wij leven. Die bederven alles, omdat ieder vóór alles gedwongen wordt zich door hel leven te slaan. Wat toch eigenlijk een verschrik kelijke uitdrukking „zich door het leven slaan". Kan dit de blijvende bestemming van den mensch zijn? Of moet bet wezen te leven? Ja wij leven om te leven cn leven is arbeiden, voortbrengen, scheppen uit 1 innerlijken drang. Leven is: de ge meenschap vrijwillig dienen en daardoor baar bloei bevorderenen zelf van dien bloei te genieten met anderen samen. Leven is zijn spieren spannen, zijn hersenen gebruiken, zijn diepst-men- schelijke verlangens bevredigen. Daardoor wordt leven niet alleen een vreugde voor hem, die arbeidt uit lust om te arbeiden, maar tevens een bouwen aan de toekomst der menschheid. Ik wil nog even terugkomen op de om standigheden, waaronder wij leven. En dan noem ik het satanische tooverwoord, waar- voor alles"in 'deze wereld schijnt te wijken: geld! Een oud vriend van mij, thans rustend landbouwer in Sehagen, zcide mij verleden winter zoo terecht „het geld is de groote ramp in het leven" maar bij voegde er aan toe niet in te zien, dat het'ooit zou kunnen worden gemist. Met het eerste van zijn bewering ben ik het gloeiend eens; met liet tweede niet. Ik ben er integendeel van overtuigd, dat er een tijd zal komen, dat de rol van liet geld zal zijn uitgespeeld cn zoo het misschien op de een of andere wijze als ruilmiddel zal blijven bestaan (wat ik betwijfel) dan zal bet op een geheel andere manier func- tionneeren. Maar daarover zullen we niet twisten. De hoofdzaak is, dat doordringt het besef, dat arbeid de grondslag van liet leven is. Indien door een wonder op dit oogenblik al het geld spoorloos verdween, dan zou dat geen ramp bctcekencn voor de menschheid. (E). Maar zij zou tot onder gang gedoemd wezen, wanneer haar vermo gen om te arbeiden haar ontviel. Want al wat wij behoeven is vrucht van arbeid, het zij van de spieren, hetzij van liet hoofd. Zonder arbeid is het leven niet mogelijk. En de arbeid, gesteld in den dienst der ge meenschap en niet in den dienst van de persoonlijke winstmakerij, zal eenmaal de vreugde der menschen zijn; als zij maar cn het begin is er gelukkig reeds los ko men van de dwaze vooroordeelen, waarin zij voor een groot deel nog gevangen zitten, maar waarvan zij door harde, bittere erva? ring eens zich zullen bevrijden. ASTOR. Nasch rif t. U hebt in 't artikel enkele hoofdletters tusschen haakjes zien staan. Die heb ik daarin geplaatst, toen ik het artikel overlas met de bedoeling om in een naschrift op' bepaalde punten nader in te gaan. Maar toen ik bezig was daarmede, bleek mij, dat er nog zóó veel over te zeggen viel, dat het naschrift tot een nieuw artikel zou gaan uitdijen. Daarom besloot ik het reeds ge schrevene achterwege te laten om in een volgend artikel de punten uit te werken. Allen die in het onderwerp belang stellen, zou ik daarom willen aanraden dit nummer van de Schager Courant te bewaren. Over veertien dagen krijgen zij dan een bespre king van A. B. C. D. E. In brand geschoten gevechtsvliegtuig der Spaansche regeering stort, in vlam men gehuld, omlaag. Rechts op de foto ziet men den piloot, die zich met be hulp van zijn valscherm tracht te redden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1938 | | pagina 5