D
Willy's
eigen geld
Een ferme jongen
Henk Broers zat die morgen te draaien
•n te woelen in de bank. Mijnheer Veldera,
de onderwijzer van Henk, was de kast een
beetje aan het ordenen. Plotseling, liep langs
Henk, doodbedaard, een klein muisje. Snel
pakte hij het en stopte het in z'n zakdoek.
Mijnheer stond met de rug naar hem toe,
dus hij zag het niet.
Om kwart voor elf kregen de meisjes
handwerken. De juffrouw kwam altijd bij
de meisjes. Mientje Duinkers deelde de do
zen uit en even daarna heerschte er een
rustige stemming in de klasse.
Henk haalde heel voorzichtig de zakdoek
voor den dag en, angstig rondkijkend,
«tapte het diertje onder de bank. Na een
poosje hoorde Henk achter in de klas een
gegil en geschreeuw, dat horen en zien ver-
ging.
„O, een muis!"
„Kijk, daar gaat-ie!"
„O! Kijk! Kijk!"
„Daar komt ie aan!"
„Denk er om, Ellie!" En al die dingen
meer. Henk kon haast niet meer. Ver
schrikt keken allen om, behalve Henk,
De Juffrouw keek tersluiks naar Henk.
Wat scheelde hem? Doch even daarna werd
haar aandacht getrokken, de meisjes van
de achterste bank gilden weer: „Kijk, daar
gaat hij de deur uit!"
„Doe de deur dicht!"
„Vlug! Toe nou, Wim Valkers."
Wirn vloog naar de deur en sloot deze
achter de muis dicht.
Toen werd er weer door elkaar geroepen:
„Hoe zou die muis hier komen?"
„Zou hier een holletje wezen?"
„Jakkes! schei uit, alsjeblieft?"
Toen werd er nijdig op de bank getikt
met een stok.
„Ik verzoek stilte!" zei mijnheer Velders
kwaad.
Meteen was het doodstil in de klas. Alle
maal keken ze naar Mijnheer Velders.
Alleen Henk niet. Hij wenste zich op *t
ogenblik op de Mookerheide. Henk kon z'n
lachen niet bedwingen.
„Henk, ga jij maar naar huis! Jouw kan
ik op 't oogenblik niet gebruiken. Kom jij
vanmiddag maar weer terug, hoor!
Langzaam wandelde Henk Velders langs
de gracht. Opeens hoorde hij roepen. Waar
kwam het vandaan?'
„Help! Help!"
Henk snelde naar de kant vanwaar hij het
hulpgeroep hoorde. Daar zag hij een klein
meisje spartelen.
Wat? Riep men hem? Hij vocht met zich
zelf.
Plotseling gooide hij z'n jas uit en plons
de in 't water! Hij zwom naar het kind toe
en schreeuwde toen zelf om hulp: Met het
kind in z'n armen wou hij naar de kant toe
zwemmen, maar hij kon niet meer. Hij
schreeuwde weer om hulp. En eindelijk
kwam er hulp opdagen.
Henk voelde zich zinken.
Toen een stevige greep in z'n nek.
Verder wist hij niets meer.
Na een hele tijd sloeg Henk z'n ogen open.
Hij bevond zich in z'n eigen kamertje.
Naast z'n bed zat Moeder met een vreemde
dame.
Henk zag tranen in moeders ogen.
„Dag Moeder!" zei hij zacht.
„Dag mijn jongen, ben je wakker? Deze
dame is de moeder van het meisje, dat je
redde."
„Dag Mevrouw!" en hij stak z'n hand uit.
De dame glimlachte en nam z'n hand in
de hare. Henk keek naar de beringde da
meshand en toen klonk in z'n oren een vro
lijke, frisse stem: „Dag lieve jongen, je
redde het leven van m'n klein meisje, je
bent een flinke, ferme jongen! Als beloning
mag je van de zomer met mij en Anna, zo
heet m'n dochtertje, naar Ostende. En hier
is je cadeau!"
Verstomd zat Henk in de kussens naar
Mevrouw Manders te kijken.
„Maar Mevrouw..."
Henk kneep z'n ogen dicht. Waakte of
droomde hij?
Daar voelde hij zich wat in de handen
geduwd. Hij sloeg z'n ogen open. Het was
een doosje. Even lezen wat er op stond.
C. WELDERS,
Juwelier,
Oranjelaan 375. Telef. 372.
Den Haag.
Voorzichtig opende hij het doosje.
Wat lag daar? Hij kon het nauwelijks
geloven!
Een zilveren jongens-armband-horloge!
Hij bedankte Mevrouw natuurlijk harte
lijk en wist haast geen woorden te vinden
uit dankbaarheid.
Toen moest hij weer gaan slapen.
Anna en Henk zijn nu weer helemaal be
ter. De bossen hebben hun allebei heel goed
gedaan. Henk is weer ijverig aan 't stude
ren op school en het is allemaal natuurlijk
vergeten en vergeven. Henk en Anna ko
men nog vaak bij elkaar op visite. En hij
werd een grote vriend van Mijnheer Vel
ders, de oude schoolmeester.
WILLY DE L.
„Ik heb fijn een kwartje gekregen van
Opa en Oma!" riep Willie en ze hinkte van
blijdschap op één been door de kamer.
„Ooh!" riep Gerda, haar zusje, „laat es
zien!" Trots haalde Willie het kwartje te
voorschijn en vertoonde het op haar vlak
ke hand, alsof het een heel zeldzaam voor
werp was.
„Waarom heb je dat gekregen?" vroeg
Gerda nieuwsgierig. „Nou, voor m'n rap
port, een dubbeltje voor elke negen en een
stuivertje voor 'n acht". Oh", zei Gerda
weer, die nog maar in de eerste klas zat en
nog geen rapport kreeg. „Moeder, Willie
heeft een kwartje!'' gilde Gerda Moeder
tegemoet, die juist binnen kwam. „Van Opa
en Oma gekregen voor mijn rapport!"
juichte Willie zelf. „Kind, wat fijn," zei
Moeder, „doe dat maar gauw in je spaar
pot." Willie's gezichtje betrok. „Hè, nee,
Moes, niet in mijn spaarpot!" „Maar wat
wou je er dan mee, Willeke?" Even keek
Willie verlegen voor zich, toen zei ze
zacht: „Ik wou zo heel graag eens alleen
iets kopen, helemaal voor mezelf, zelf uit
zoeken, voor m'n eigen geld."
Moeder lachte. „Nu, dat zullen we dan
eerst eens aan Vader vragen, zo maar iets
kopen, voor een kwartje, ik weet niet of
Vader dat goed vindt!"
Maar Vader vond het voor deze ene keer
wel goed. Omdat Willie het kwartje zelf
eerlijk had verdiend met haar mooie rap
port. Ze mocht zelf helemaal weten wat ze
er mee wou doen. Woensdagmiddag, over
morgen, zou ze er op uit trekken en bij
alle winkels kijken wat je allemaal kon
krijgen voor een kwartje en het allermooi
ste uitkiezen. Gerda mocht mee, dat beloof
de ze dadelijk in haar blijdschap.
Maar Woensdag was Gerda ziek. Ze werd
wakker met keelpijn en moest in bed blij
ven. En toen Willie om 12 uur uit school
kwam, zag ze Lena, het dienstmeisje al aan
de deur staan en die zei dadelijk dat ze
heel stil moest wezen, want Gerda was erg
ziek en de dokter was met haar bezig. He
lemaal alleen zat Willie aan de koffietafel
en at langzaam haar boterham op. Gerda
erg ziek! Hoe kon dat nou opeens! Vanmor
gen had ze er wel vreemd uitgezien, vond
Willie, maar ze was toch blij geweest, toen
ze had gezegd, dat ze nog niets zou kopen
voor het kwartje, maar zou wachten tot
Gerda mee kon gaan. En nou was het zo
erg, dat ze heel stil moest zijn en niet eens
even naar haar toe mocht gaan. Moeder
kwam heel even beneden, ze had gehuild,
dat zag Willie wel. Ze gaf Moeder gauw
een kus en Moes zei dat ze vanmiddag al
leen moest spelen en erg rustig wezen.
Thuis was het zo akelig, Willie wist he
lemaal niet wat ze moest doen. Toen be
dacht ze dat ze vast langs de winkels kon
gaan kijken, alleen maar kijken en als
Gerda beter was,-dan pas iets kopen. Maar
misschien kon ze nu vast iets bedenken. Zo
dwaalde Willie door de winkelstraten, keek
bij speelgoedwinkels, lekkerswinkels, boek
winkels, maar ze voelde zich wel erg een
zaam. Het kwartje had ze maar vast mee
genomen, dat hoorde er toch bij, vond ze,
dan was het wat echter. Zou ze die badkuip
kopen voor het kleine poppetje of die bal
daarginds? En daar was een klok voor de
poppenkamer, die kostte ook maar een
kwartje. Dat zou Gerda vast mooi vin-
dèn. Of zou ze liever die poppenschemer-
lamp nemen? Gerda speelde het meest met
de poppenkamer, die had daar het meest
aan. Maar er waren ook enige i inktlappen
voor een kwartje, in die andere winkel, als
ze die op school gebruikte, zouden ze er
vast pret mee hebben. En doosjes kleur-
krijtjes hadden ze daar ook. Maar daar had
Gerda helemaal niets aan! Nou, ja., maar
het was toch ook haar eigen kwartje....
Maar Gerda was zo ziekAls ze eens iets
kocht voor Gerda, niet voor haarzelf, maar
alleen voor Gerda! Maar haar eigen kwar
tje! En wat moest ze voor Gerda kopen?
Ze had nu niets aan een poppenbad of een
schemerlamp, nee, het moest iets anders
zijn. Zou ze het doen? Nee, ze ging eerst
maar naar huis.
Die avond at ze alleen met Vader en die
zei helemaal niets. Moeder bleef boven bij
Gerda. Het was nog heel erg, zei Vader.
Had ze nu maar wat gekocht voor haar
zusje, waarom eigenlijk niet? Omdat ze
zelf haar kwartje zo graag wou houden?
En misschien kon ze er Gerda wel een
heel groot pleizier mee doen!
Ze waren gauw klaar met het eten en
het was nog licht, toen Willie de tuin in
liep.
Toen opeens kwam er een plan bij haar
op, nee, maar, dat was prachtig, nu wist ze
het! Willie holde naar binnen, pakte vlug
haar portemonnaietje met het kwartje en
vloog de straat op. Twee straten verder, op
de hoek yan die winkelstraat had ze hem
zien staan, den bloemenman, met een hele
mand vol viooltjes. En als er iets was, waar
Gerda van hield dan waren het bloemen.
Dat ze daar niet eerder aan had gedacht!
Als hij er nu nog maar stond! Ja, hoor, hij
gend stond ze voor den bloemenman. Twin
tig cent een bosje, vijf cent kreeg ze weer
terug. Toen gauw ermee naar huis. Wat
een zachte viooltjes, wat een mooie kleur
en ze roken zo heerlijk!
Thuis kwam ze Moeder in de gang tegen.
„Jij moet vanavond maar alleen naar bed
gaan, kindje, je bedje staat op de logeerka
mer. Slaap maar lekker, Willeke", zei
Moeder en ze gaf haar een zoen. „Ja, Moe-I
der", zei Willie. Moeder zag niet eens dat)
ze die mooie bloemen had. Stil en bedrukt'
sloop Willie naar boven. De viooltjes zette;
ze in een wastafelglas, heel diep in het wa-|
ter en verdrietig kleedde zij zich uit. Zo
graag had ze de bloemen aan Gerda ge
bracht, maar daar viel niet aan te denken,
dat zag ze wel aan Moeders verdrietige ge
zicht.
De volgende morgen, toen ze .wakker
werd, wist ze helemaal niet, hoe laat of jiet
was. Gauw even kijken op de gang. Maar
daar kwam Vader aan, al helemaal aange
kleed. Hij trok Willie naar zich toe, tilde
haar op, keek haar heel blij aan en zei:
„Nu is je zusje een boel beter, nu mogen
we haar behouden". „Heus?" vroeg Willie.
„Mag ik„Ja, ssst", fluisterde Vader,
„als je erg stil bent mag je heel, heel even
bij haar." Willie haalde vlug haar bloemen
uit het glas en toen, aan vaders hand ging
ze de kamer binnen.
„Gerrie", fluisterde ze, „ik ben blij dat
je weer beterder bent. Hier, die zijn voor
jou, van het kwartje." Gerda keek haar
aan, ze glimlachte en streelde even over de
viooltjes, d\e op haar deken lagen. Ze zei
niets, maar dat was ook niet nod'g. Willie
kon wel huilen en lachen, zo blij was ze.
Ze had het gevoel nog nooit ih haar leven
zo blij te zijn geweest.
Iet Hoogers.
Baas boven baas
Hertog Philip van Bourgondië, die in de
vijftiende eeuw leefde, had een hofnar,
Kölling genaamd. Deze was wijd en zijd
bekend en men zei, dat hij een bijzonder
goede nar was. Altijd wist hij grapjes te
vertellen en overal verzon hij iets op. Als
er iets nieuws aan het hof voorviel, maakte
Kölling er direct een grapje op. Ook bij
de meest onverwachte gebeurtenissen wist
hij hoe hij zich gedragen moest.
Hertog Philip kon heel goed met hem
opschieten, maar het hinderde hem ook
wel eens, dat de nar hem altijd voor de
gek hield. Hij dacht daarom heel lang na
of hij Kölling nu ook niet eens voor de gek
zou kunnen houden. Eindelijk had hij een
plan Hij liet Kölling bij zich komen en zei:
„Ik heb je bij me laten komen, om je
voor te bereiden op een kleine verrassing.
Ik kan je niet zeggen wat het is, maar
wees op je hoede."
De volgende morgen werd de nar al
heel vroeg uit zijn bed gehaald. Gewapen
de dienaren sleepten hem mee, trokken
hem aan armen en benen door de gangen
van het slot en brachten hem tenslotte
naar een van de grootste zalen. Daar
wachtte hem iets vreselijks. Aan een lange
tafel met een zwart kleed bedekt, zat de
hertog met zijn raadsheren In het midden
van de zaal was een schavot opgericht en
daarnaast stond een beul met een grote
bijl.
De hertog en de raadsleden keken som
ber voor zich uit en zeiden geen woord.
De nar werd tot vlak voor den hertog ge
bracht. Lange tijd bleef het doodstil, Köl
ling begreep er niets van en keek den her
tog eens vragend aan. Eindelijk draaide
deze zijn hoofd naar den nar om en zei
met barse stem: „Nar Kölling, je hebt al
tijd je hertog voor de gek willen houden.
Dat zal je nu het leven kosten."
Hi'erna gaf hij den beul een teken, de
knechten trokken Kölling. naar het scha
vot en duwden zijn hoofd op het blok. DQ
nar scheen te begrijpen, dat het hem tocli'
niets zou helpen, om tegen te stribbelen en
dat hij het verstandigste deed, met zijn lot
te aanvaarden. Hij zei geen woord en sloot
zijn ogen.
Toen kwam de beul dichterbij, trok een
grote bloedworst uit zijn zak en gaf daar
mee den nar een slag op zijn hals.
Allen, die in de zaal waren, begonnen
luid te lachen. Dat vonden ze nog eens een
goede grap! Zoiets hadden ze nog nooit
meegemaakt!
Maar wat was er nuDe nar bleef
doodstil liggen met zijn hoofd op het blok.
Niets bewoog meer aan hem. Wat bete
kende dat?
Toen begon de hertog plotseling luid te
jammeren. „Hij is van schrik gestorven!"
riep hij uit. „Nu is mijn aardige grappen
maker dood en dat is mijn schuld. Hij is
zo erg geschrokken, dat hij dood ging,
toen hij de slag tegen zijn hals voelde!'
Alle raadsheren en bedienden keken
naar de roerloze figuur. Maar plotseling
kwam er beweging in den nar.... Hij
sprong op, ging naar den hertog toe en
zei: „Wel hertog, u kunt mij toch niet voor
den gek houden! Nu is u er toch nog zelf
ingelopen!"
De hertog was erg opgelucht, dat er
niets ergs gebeurd was en hij begreep nu,
dat Kölling hem in het grappen maken
toch de baas was.
DOOR
EDG AR R I
i BU R ROUG
C E
H S
No. 37.
„Ik ben Korak", schreeuwde de jongen. „Ik
kwam om als vriend bij de troep te leven. Je
wilt me wegjagen. Heel goed, ik zal gaan;
maar voordat ik ga, zal ik je laten zien, dat
de zoon van Tarzan je meester is, zoals zijn
vader dat vóór hem was." De aapkoning stond
roerloos van verbazing. Akoet was eveneens
verwonderd. Hij schreeuwde opgewonden tegen
Korak om terug te komen; want als de mach
tige klauwen van de aapkoning zich om de
hals van de jongen zouden sluiten, zou dat
zijn einde betekenen. Naar beneden gaan om
de jongen te helpen zou voor Akoet eveneens
de dood betekenen; maar de dappere, oude
aap aarzelde niet. Geïrriteerd en grommend
sloop hij over het gras, juist toen de aap
koning zich verroerde. Ook Korak sloop voor
waarts om de aanval af te wachten, maar liep
gebukt onder de uitgestrekte armen door. Vlug,
met het volle gewicht wan zijn lichaam en de
kracht van zijn geoefende spieren, stompte hij
I sjjn gebalde vuist in de maag van de mens
aap. De aapkoning kreunde van de pijn. Ter
wijl de koning in elkaar zakte, braken de
andere apen met groot misbaar los en met
moorlust in hun wilde harten renden zij op
Korak en Akoet los. De oude Akoet was te
I verstandig, om zo'n ongelijke strijd te beginnen
en hij wist, dat het noodeloos zou zijn de jon-
gen te roepen. Uitstel zou fataal zijn. Hier
I was slechts één enkele hoop en Akoet greep
I hem aan. Hij greep de jongen om zijn middel,
tilde hem op en rende vlug naar de lage. over-
hangende tak. De woedende troep volgde hen
vlak op de hielen, maar oud als Akoet was en
belast met de tegenstribbelende Korak, be
reikte hij de boom, greep te tak en bracht
zichzelf met de lenigheid van een kleine aap
in veiligheid en verdween in de junglenacht
tot de opstandige apen ver achter hem lagen.
De jongen was woedend. „Waarom heb je me
weggehaald?" schreeuwde hij. „Nu leef je
tenminste," zei Akoet. „Als ik je niet vast
gegrepen had, zouden wij beiden verscheurd
zijn. Zelfs de leeuwen zijn bang voor de krank
zinnige apen!"