Kabouter Pinkelman dat ik werkelijk met m'n handen in Mjir zit hoe ik het jullie vertellen moét. te doi Vaar de kogel moet nu eenmaal door XI--' 'is fcerk en daar gaat hij dan: 2ooaIs we vorige week afspraken, werd dechta een deel der briefjes behandeld. Er waren er te veel om alle te beantwoorden, ^odat een aantal (gelukkig was het het kleinste deel!) bleef liggen tot vandaag. Ik heb het stapeltje netjes opgeborgen, pet een bandje er om, maar toen ik het wilde grg'pen... was het spoorloos ver dwenen. Ik heb gezocht, eerst in alle hoeken en toen in alle gaten. Ik heb m'n bureau on dersteboven gekeerd, alle laden nagezien, ieder vakje onderzocht, kortom, ik heb het kifte kantoor ondersteboven gehaald. Maar gj wat ik vond: niet de onbeantwoorde jf-efjes van m'n vrienden en vriendinnen, jullie willen zeker wel geloven, dat ik er lêtjit mee inzat. Ik begrijp maar al te goed, dat op een brief een antwoord moet komen {n dat kan in dit geval niet. Er zijn een 20-tal slachtoffers, die voor niets geschre- veBiebben, en dat vind ik jammer. Heel jaiser zelfs. Helaas... gedane zaken nemen geen keer a ik hoop alleen maar dat de jongens en meisjes, wier briefje door onnaspeurbare oorzaak verdwenen, niet al te boos op me zjjn. Daar reken ik trouwens al zo'n beetje op. ,°hte> waren nog een paar epistels deze week, uit?e* waarin behalve de raadseloplossing het een •Drr^ en ander geschreven werd. 'n 1,1,1 Hilda Bestevaar uit Schagen stuurde me Hderr, ^lfs een tekening en wel van niemand an- en ders dan Okkie Pepernoot. Dat heb je keu- nj gedaan Hilda en vooral het kleuren ziet ;r K®" er in de puntjes uit. Jij wordt nog eens een tweede Rembrandt! Hane en Wim Boontjes uit Schagerbrug zitten in spanning of ze een prijs verdiend lebben met de schooltuintjes-wedstrijd. Dat a hn ik me voorstellen, hoewel ik er zo'n termoeden van heb, dat jullie wel iets ver- ■f tod Nedt en de. >'n Dré, werk waar- ifn uit- groep Dr. H. Pelix n, ten ran u bey hebfe wa#. nstek ie bij. giro- zullen hebben. Dat hoor ik natuurlijk Jg Ogende week wel. Deze week schrijven we dus elkaar weer. fjt vermoed, dat ik een dubbel groot pak lieven krijg, want als ik op de kalender die ik dat het taartweek is. Ergens in een banketwinkel van Noord- Mand zal er dus een pracht taart gebak- k worden voor één van jullie. Wie zou Kt zijn De winnaar van het boek is: BRAM BORST, Keins, Schagen. die wij naturlijk van harte feliciteren. Tot volgende week! Oplossing raadsel vorige week Hond. Goede oplossingen ontvangen van: Nellie en Kees E., Keinsmerbrug; Trijnie E„ St. Maarten; Ben v. d. H-» Schagen; Corrie en Rika K., Schagen; Jan S., Scha gerbrug; Klaas B., Keins, Schagen; Gre K., Kolhorn; Alex P., Breezand; Trijnie v. L., Noord-Scharwoude; Jetje B., Noord-Schar- woude; Ennie B., Noord-Scharwoude; Jan- hie B., Schagen; Bram B., Keins, Schagen; Trien en Bets T., Anna Paulowna; Nico K., Den Helder; liet en Rinie G., Grootesloot; Jan L., Dirkhorn; A. P., Schagen; Karei B., Alkmaar; Hendricus P., Keinsmerbrug; Cornelia Z., Schoorldam; Marie en Wim B., Schagen; Wolter K., St. Maartensvlotbrug; Miep D.; Trijnie R„ Schagen; Jan B., Bar- eliigerhorn; Hilda B., Schagen; Corrie K.; Geerie D., Schagerbrug; Miek L., Schagen; Tinie K., Schagen; Cor, Bram, Aafje en Annie W., N. Niedorp; Kees T., Anna Pau lowna; Piet en Sjaantje Z., Schagen. Wie was Claudius Civilis? Een uitvinder, een vrijheids-held of een voetballer n. Wat is een Pinguin? Een auto-merk, een dier of een nieuwe stof uit steenkool. III. Hoe heet de schrijver van 20.000 mijl onder zee Tom Mix, Hildebrand, Jules Verne of Shirley Temple? Ons knutselhoekje Een spelletje met kastanjes. Pats! Daar viel een dikke glanzende kas tanje op Kareis hoofd! Het deed heus een beetje pijn, zo'n grote kastanje. Hij raapte de kastanje op en draaide hem om en om. Wat een prachtige, glanzende schil had hij en wat een mooie kleur! Hij zou er mis schien wel iets van kunnen maken! Het was toch eigenlijk zonde om al die mooie vruchten maar op de grond te laten liggen. Hij raapte er een hele hoop op en stopte ze in zijn broekzakken. Toen ging hij vlug naar huis, want hij had al een plannetje. Hij zou beesten en poppetjes maken. Hij vroeg aan moeder een doos spelden en een doosje lucifers. Hij nam een kastanje en prikte daar twee spelden met zwarte koppen in, zodat het net twee ogen leken. Toen kraste hij er met een dikke stopnaald een paar neus gaten, rimpels en een bek in. Daarna nam hij nog een dikke kastanje en prikte daar een lucifer in. Het andere einde van de lu cifer prikte hij in de kop. Daarna maakte hij een paar poten van andere lucifers en., de kleine kikvors was klaar. Karei moest er om lachen, toen hij het zag Het was ook werkelijk een grappig diertje geworden en hij vond het dubbel leuk, omdat hij het zelf helemaal zo uitgedacht had. Nu besloot hij om nog veel meer te ma ken. Hij werkte met spelden, met naalden en lucifers. Waar het nodig was, kraste hij in de kastanjes, zodat de koppen echter le ken. Hij maakte honden en katten, zitten de en staande, van alles door elkaar. Van een paar kastanjes sneed hij een stuk van de bast af en prikte dat als staart of oren aan de „kastanjedieren." Hij maakte ook een wagentje van een uitgeholde kastanje. Een paar lucifers ge bruikte hij als assen en ronde stukjes kar ton als wielen. Hij maakte een poppe- je om in het wagentje te zetten. Dat was een beetje moeilijk, maar het ging toch wel, want hij kon er nu al vrij goed mee overweg. Hij zette 't poppetje in de wagen en dekte het met een stukje gekleurd pa pier toe, net als een dekentje. Toen alles klaar was, zette hij de dieren en de poppen naast elkaar op tafel en ging zijn kleine broertje Leo roepen, om eens te komen kijken. Leo klapte in zijn handjes van plezier ,zo mooi vond hij het. Toen zei Karei: „Jij mag al die dieren hebben, Leotje, en ik zal er nog veel meer voor je maken, als je dat wilt." Er was eens een aardig klein dwergje. Hij heette Pinkelman en dat kwam omdat hij net zo groot was als een pink. Hij had sneeuwwit haar, een lange krullende baard en vrolijke blauwe ogen. 's Zomers woonde hij onder een prach tige rode paddestoel, die vol witte stippen zat. In de winter had hij een gezellig warm huisje tussen de wortels van de grote lin deboom. Pinkelman was erg lui. Hij was een aar dige kabouter, maar hy was zó lui, dat al le andere dwergen altijd zeiden tegen iemand, die lui was: „Je bent bijna zo lui als Pinkelman!" Als de zon vroeg in de morgen in het bos scheen en alle vogeltjes vrolijk twetterden en tsjilpten, draaide Pinkelman zich nog eens om in zijn bed van mos en bromde: „Wat een vreselijke tijd is de morgen toch. Een vreselijke tijd!" dan zuchtte hij heel diep en sliep weer in, want hij dacht: „de zon zie ik toch nog vroeg genoeg." In de winter was het helemaal erg, dan sliep hij tot. elf uur„ stak zijn rode neusje naar buiten en als het koud was en het stormde, zei hij: „Met zulk weer kan ik niet naar buiten gaan." Dan kroop hij weer vlug in zijn bedje en sliep een gat in de dag. Daarna kroop hij heel voorzichtig naar zyn rijken buurman en bedelde met een zielig gezicht om wat eten. Als hij zijn buikje rond gegeten had, ging hy weer naar bed en droomde van de zon en de warmte, van geurige bosbessen en van heerlijke frambozen. Nu was het weer één van die prachtige zomermiddagen. Pinkelman zat voor zijn huisje, liet de zon op zijn jasje schijnen en doezelde heerlijk in het gouden licht. Een veldmuisje kwam voorbij rennen. „Ach wat heeft zy het weer druk," dacht Pinkelman, „ja, dat komt natuurlijk omdat ze zoveel kindertjes heeft, waar ze voor moet zorgen. Dan heb ik het toch maar be ter. Ik hoef voor niemand anders dan voor mezelf te zorgen en ik kan precies doen, waar ik zin in heb. En stel je voor, dat je nu al eten voor de winter ging verzamelen, zoals zoveel anderen dat deden. Nee hoor, hij ging liever naar zijn buurman en be delde daar wat." Wat gebeurde daar op eens? Pinkelman voelde zich in zijn jasje opnemen en hij ging plotseling de lucht in. Een harde, pun tige snavel hield hem vast en hij ging ho ger en hoger. Pinkelman spartelde met zijn kleine beentjes. Hij had zo'n pijn aan zijn ruggetje, maar hoe hij ook spartelde, het hielp niets. Het was Hans, de kraai, die hem zo stevig vast hield. Hij vloog met hem door het zonnige bos heel hoog, naar het nest in de hoogste boom. Pinkelman riep niet eens meer. Hij was moe van het roepen en het huilen. Zijn hoofdje hing slap neer en hij durfde niet eens meer te kijken. Toen., bons, daar lag hij. „Kwar, kwar, kwar hoorde hij van alle kanten en de snavels van de jonge kraaien gingen wijd open om het beestje te verslin den. Toen begon Pinkelman weer zo te schreeuwen en te trappen, dat hij op de kop van één van de kraaienkinderen trap te. Maar daardoor werd de moederkraai zo boos, dat ze hem meteen in stukjes wilde hakken. Pinkelman kroop een eindje achteruit en.... sloeg hals over kop naar beneden, over de rand van het nest heen. Hij viel zó diep, dat hij dacht, dat er nooit meer een einde aan zou komen. Hans, de kraai keek hem na, maar kon hem nergens meer vinden. Pinkelman was onder een struik terecht gekomen. Zijn hoofdje deed hem vreselijke pijn van de val. Toen pakten plotseling twee kleine pootjes hem op en trokken hem vlug in een donker gat. Hij wilde zich juist met het laatste restje van zijn krachten verdedigen, toen hij een vre selijk gepiep hoorde. Hij keek op en zag, dat het de veldmuis was. Én toen begreep hij, dat ze hem natuurlijk had willen hel pen. Hij kroop vlug achter haar aan en nauwelijks had hij een eindje gekropen of hij zag de scherpe snavel van de kraai door het gat steken. Dat was dus net op tijd ge weest. De kraai bleef buiten zitten en be gon vreselijk te krassen. Pinkelman begon te beven van angst en zijn knieen knikten. Hij liep nog een stukje verder en toen zijn ogen een beetje aan het donker begonnen te wennen, zag hij, dat hij in een aardig klein aardkamertje terecht was gekomen. Dus daar woonde de veldmuis. Wat zag het er allemaal keurig uit. Pin kelman keek om zich heen. Hij vond het prachtig. Daar kwam de veldmuis al aan met iets heel lekkers om hem weer een beetje over zijn schrik heen te helpen. Wat vond hij het kamertje- mooi. Er lag geen halmpje verkeerd en er zat geen stofje tegen de muur. De kleine muisjes waren lief en zoet. Toen het dwergje al die aardige muisjes zag en het nette kamertje en de veldmuis, die zo lief voor hem was, begon hy plot seling te huilen. Dat kwam ook nog van de schrik. Toen kwam de veldmuis hem troos ten. Ze ruimde een bedje voor hem in, dan hoefde hy niet naar huis toe, maar kon bij hen blijven. Dat vond Pinkelman wel fijn, want nu zou Hans hem nooit kunnen vinden. Maar nu was het ook met luilakken af gelopen. Hij schaamde zich voor de veld muis om zo lang in bed te liggen. Hij werd plotseling ijverig. Hij haalde water en kor reltjes brood en koten. Hij borstelde het velletje van de muizenkinderen en speel de met hen. De veldmuis vond het heerlijk, dat hij zo mee hielp. Ze maakte zijn kleer tjes en gaf hem zelfs een klein pijpje en als de muizenkindertjes niet wilden sla pen, vertelde Pinkelman hen van de boze kraaien. Maar op een dag verlangde hij toch weer naar zijn eigen kamertje Hij nam afscheid van de veldmuis en haar kinderen en zocht zijn huisje weer op. Alle dwergjes en vo gels waren blij, dat hij weer terug kwam. En wat waren ze verbaasd, toen ze zagen, dat hij zo netjes geworden was. Hij maak te zijn kamer keurig schoon en alles zag er uit, alsof de koning op visite moest komen. Maar de koning kwam niet op bezoek., op een mooie morgen kwam de veldmuis met al haar kindertjes bij hem! Ze keken door het hele huis en smulden van alle lekkere dingen, die Pinkelman zelf voor hen had gezocht. 's Avonds zocht Pinkelman een glim wormpje op, hij vroeg of het zolang op zijn muts wilde gaan zitten en zo bracht hij zijn gasten weer naar huis. Het glim wormpje verlichtte de weg. Heel tevreden ging hy weer naar zijn huisje terug. Het was een fijne dag ge weest en hij moest nog lachen, als hij er aan dacht, dat het kleine muisje steeds op zijn schoot had willen klimmen. Zo sliep Pinkelman in en hij snurkte zo hard, dat de oude lindeboom moest lachen om het aardige, kleine dwergje. Mijn woord rijmt op... Het had de hele dag geregend en de kin deren verveelden zich allemaal een beetje. Ze hadden al zoveel spelletjes gedaan en wisten nu niets meer Toen zei Netty: „We zullen het rijmspelletje eens doen! Ik weet een woord, dat op „bos" rijmt!" „Ros, los, klos!" riepen ze allemaal door elkaar. „Nee", zei Netty. „dat is niet goed! Jullie moeten dat woord, wat je bedoelt, omschrijven, zodat ik kan begrijpen, wat jullie bedoelen! Probeer het maar eens. Dus miin woord rijmt op bos!" Jan begreep het eerst hoe het spelletje gedaan moest worden. Hij vroeg: „Is het iets waar je garen om heen kan winden?" „Nee", antwoordde Netty, „het is geen klos." Toen vroeg Hansje: „Is het iets, dat in het bos op de grond groeit?" „Nee", ant woordde Netty weer, „het is geen mos." „Is het een kleur, die ieder wel eens krijgt?" „Nee, het is geen blos!" „Is het dan een heel slim dier?" vroeg Marietje. „Ja", zei Netty nu, „het is een vos!'* Dat vonden ze allemaal een leuk spelle tje! Nu mocht Marietje iets zeggen. „Mijn woord rijmt or gans!" zei ze. „Is het een wapen?" vroeg Hansje?" „Nee, het is geen lans." „Is het dan een jongensnaam?" vroeg Netty. „Nee, het is niet Frans". „Is het dan iets, dat je doet, als je vrolijk bent?" vroeg Jan. „Ja,!" riep Marietje, „het is: dans!" Nu kwam Jan aan de beurt om te zeg gen: „Mijn woord rijmt op....!" En zo speelden ze de hele middag door en ze hadden erg veel plezier!" Een orgel met meer dan 5000 pijpen Het is algemeen bekend, dat de stad Muenchen in Duitsland een bijzonder mooie stad is. Er zijn heel veel schitterende kunstwerken te bewonderen en elk jaar komen er honderden toeristen naar deze stad om van dat alles en ook van de prach tige omgeving te genieten. In de grote feestzaal van het „Duits Museum" staat een heel groot orgel, dat ook door alle be zoekers erg bewonderd wordt. Het heeft meer dan 5000 pijpen en som mige daarvan zijn 7.80 meter hoog. Dit orgel is een van de grootste, die er ooit zijn gebouwd Het spreekt vanzelf, dat er een bijzondere kunst voor nodig is om het te bespelen. DOOR edgar rice burroughs No. 19. „Weet U zeker, dat dit de goede weg is?" vroeg Tarzan. „Ja, loog Magra; „we bevinden ons ten Noordwesten van Bonga". De aap man haalde zijn schouders op. De ene weg was zo goed als de andere, totdat hij een of ander herkenningsteken vond. Maar naarmate zy verder liepen, geraakten zij steeds verder van hun doel af. Zij hadden geen enkele voor bereiding getroffen om de wildernis in te gaan, maar Tarzan, die het oerwoud als een grote voorraadkamer beschouwde, zorgde voor het nodige levensonderhoud. Hy maakte pijlen en bogen en bemachtigde daarmede voedsel. Op de derde dag van hun tocht keer de hij terug met een grote antilope. Met een onheilspellende uitdrukking op zijn gezicht wierp hij het dier op de grond en liep naar Magra toe. Het meisje schrok, toen ze de toornige blik in zyn ogen zag. „U hebt ge logen," zei hij koud, „U hebt ons de verkeerde richting laten volgen." „Hoe weet U dat?" vroeg het meisje bevend. Tarzan wees naar ae antilope. „Ik ken deze omgeving en weet, dat deze streek ten Zuidoosten van Bonga ligt.' Door haar angstige blik bekende het meisje schuld. Plotseling sloten de handen van Tar zan zich om haar hals.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1938 | | pagina 15